 |
|
 |
|
|
 |
19-03-2017 |
Hoe de wegen zich kruisen |
De wegen van de mens zijn ondoorgrondelijk, ze lopen uit in een richting die je niet kunt voorzien, kruisen de wegen van anderen die je niet bestemd zijn maar, je mist niet diegene die je niet missen mag. En het is ditmaal geen ontmoeting met een boek maar met een levend iemand, met een kloppend hart, een warmte, een echo van de hunker in je die je meeneemt, die een achtergrond vormt voor je woorden en gevoelens.
Na haar vertrek naar haar werk in Bourgondië zoals ze hem vertelde, was hij gestopt bij de bloemenwinkel en had hij een ruiker witte rozen gekocht die hij in een witte vaas geplaatst had op de tafel voor hem, teken van haar aanwezigheid in zijn huis al heeft hij hiervoor geen rozen nodig. Maar deze bloementuil blijft het centrale punt in het wondere gevoel dat hem ondersteboven houdt. Het is naar dit punt dat hij telkens wegdroomt terwijl hij doende is. Terwijl hij orde brengt op zijn schrijftafel en de boeken stapelt waar ze horen te liggen. Terwijl hij de haard klaar legt voor het uur dat hij haar ontvangen zal, de meubels afstoft en rondgaat met de stofzuiger.
Welke eenzaamheid kan me nu nog deren, denkt hij. Ik leef hier en zij leeft in de verlenging van mij en ik van haar. Laat het zo blijven. Zo helpe ons Hij die ons hoe ook, heeft samengebracht.
Chopin op de radio. De piano boven het orkest uit. Altijd heeft hij er moeite mee orkest en piano samen te nemen en te luisteren naar hun conversatie. Hij denkt: Anja is de piano, het orkest is al wat omheen mij is, meubels en boeken, schilderijen en tekeningen, stukken wortels, schelpen en stenen. De stilte ook van de muren en de tuin met de bomen in de wind, de luchten er boven. En zij: pianoklanken drijvend lijk bloesems op het water tussen wilde eenden en meerkoeten.
Zij rustig hart van jaren: rust is onze bestemming. Laat je wentelen in de herinnering aan haar. De bergen sluiten je in met hun ruimte, met het vroege licht van je late jaren. Je bent met haar op de gletsjer. Het kraken van de ijskorrels onder je voeten, het vloeien van water in kleine ondiepe geulen en dan met groot geruis in brede kloven waar je omheen moet. Zij rustig, hart van jaren: rust is onze bestemming.
En, toen ze in de vlakte kwamen waar hun wagens geparkeerd stonden, daar waar de Navizence met grote kracht door ‘les Plats de la Lé’ stroomt, daar waar ze schoenen en kousen uittrokken om te gaan staan in het ijskoude water en hij haar benen zag, naakt tot boven de knie onder de opgetrokken ‘varappe’-broek en hij haar zeggen wilde hoe mooi ze wel was.
Ze nog even wachtte toen ze in de wagen stapte. Hij stond ter hoogte van haar open raam. Ze keek hem aan, woorden gingen komen maar kwamen niet. Zijn ogen een lichte pijn. Ze startte de motor en reed een paar meters. Toen stopte ze. Ze wachtte tot hij aan haar raam stond, hij dacht tranen te zien of waren het tranen bij hem. ‘Dank voor de gletsjer, het was groot en niet te vergeten, ik zie je’ zei ze nog. Hij voelde het vocht in zijn ogen. ‘Ciao’ en ze reed weg van hem.
Hij volgde haar, zag haar rijden langs de aarden hobbelige weg, zag hoe ze een paar waterplassen vermeed, hoe ze de smalle brug overstak op de plaats waar de weide rechts van de weg bezaaid is met gevlekte orchideeën en links een klein moeras vol witwollen ‘linaigrettes’. Hij zag haar rijden op de brug over de Navizence, en dan verdwijnen tussen de vele geparkeerde wagens. Dan zag hij dat ze stopte, op de hoger gelegen weg en uit haar wagen kwam, een klein onooglijk iemand die zwaaide, haar zwaaiende hand boven de schaduw uit, in het licht.
Zij rustig hart van jaren: rust is onze bestemming en Chopin ook moet verliefd geweest zijn als hij zijn eerste pianoconcerto schreef.
19-03-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-03-2017 |
Het stond geschreven |
.../...
Ze vertelde hem: ‘Als ik die namiddag van jou ben weggereden, zonder ook maar een teken van mij te hebben achtergelaten, was het omdat ik wist dat elk woord in meer me binden ging aan jou. En dan was er vooral wat ons scheidde, niet zozeer de jaren maar ik dacht dat er in je hart, dat misschien nog weende om de overledene, geen plaats open was voor mij, zoals jij zult gedacht hebben dat er geen plaats was voor jou in mij.’
Hij wou haar zeggen dat er een grote plaats vrij was nu. Maar ze ging verder: ‘Ik hoorde je gevoelens in de klank van je stem en binnen in mij was er iemand die riep: houd me, houd me, laat me zo niet weggaan. Maar de woorden die konden gesproken worden kwamen niet. Ik weet niet meer hoe ik weggereden ben maar toen ik in de zon kwam, verblind door het licht en de tranen, wou ik stoppen nog en roepen naar jou, maar een andere in mij, is verder gereden. En nu zit je hier voor mij. Ik weet nu waarop ik altijd heb gewacht, het was op dit weerzien met jou en dit weerzien lijkt me nu alsof alles wat ik gedaan heb tussendoor, in het vooruitzicht was van deze nu-ontmoeting, alsof alles getimed was in het leven.’
Ugo dacht aan het boek in psalm 139, hij dacht aan het vreemde in zijn leven, aan de vele momenten die hij als uitzonderlijk zag: ‘het kan, Anja, het kan, dat we in het oog gehouden worden, misschien door zij die overleden zijn en in een andere wereld leven die onze gedachten beïnvloeden, het kan allemaal. Maar er is nu wat is, en ik ben er gelukkig mee, ik voel me er wonderlijk goed bij, het is een gebeuren uit de duizend om opgetekend te worden voor het nageslacht. Zelfs al vinden er wellicht elk ogenblik van de dag her-ontmoetingen plaats zoals die van ons.’
‘Je vindt ze dus niet uitzonderlijk?’
‘Neen, laat ons stellen dat ze geschreven stond.’ - Hij dacht van het ogenblik af dat ik ben beginnen schrijven met inkt ‘lie de thé’, maar hij verzweeg dit.
‘Al wat we doen is dan in het vooruitzicht van wat er komen moet?
‘Ja, en deze in het vooruitzicht van al wat erna zal komen. Achteraf lijkt het toch zo.’
‘Denk je, Ugo, dat iemand weten zou wat dit komende ons brengen zal?’
Hij wist dat hij dit ogenblik altijd houden wou: ‘Het staat geschreven in de lijnen van je handpalm wordt er gezegd en er zouden er zijn die deze lijnen ontcijferen kunnen.’
‘In de sterren.’ zegde ze. ‘Het kan, die ganse maand augustus had ik rondgelopen met de idee de Besso te beklimmen maar had niemand om me te vergezellen en toen mijn vriend vertrokken was naar België heb ik, zo maar, op een avond besloten de beklimming van de Besso desnoods alleen te doen, ik zou wel een gids vinden. Een verlangen dat niet te stuiten was, alsof jij me riep vanuit de nevels van je bestaan.’
‘Dit kan, het kan dat ik je geroepen heb, al kende ik je niet. Ik was de avond van je beslissing met Robert en Gustave al in de cabane, en misschien heb ik, toen ik de slaap niet vatten kon, gedroomd iemand te ontmoeten zoals jij. En de volgende morgen, regende het en was het weer te onzeker, zodat we de Besso hebben uitgesteld tot de volgende dag, de dag die jij uitverkoren had voor jouw beklimming.’
Hij zag het café terug met de mensen om hen heen en de juffrouw die op en af liep: 'Ugo, je hebt me de tijd dat we samen waren heel diep geraakt’
‘De bergen waren leeg na je vertrek, Anja, het licht was weg, daarbij kwam nog dat de kinderen vertrokken waren; ik heb me opgesloten om te lezen en te schrijven. Saint-Luc waar jij was, lag aan de overzijde van de vallei. Ik wist dat je in een van de vele chalets moest zijn en ik vroeg me af of mijn pijn ook die van jou was.’
‘Ja, Ugo, het was anders dan pijn, het was een grote stilte in mij, een niet weten, een aftasten van wat er gebeurd was. Moeder had bemerkt dat er iets verkeerd ging en op een namiddag is ze bij mij op het bed komen zitten om te vragen of het omwille van het vertrek van mijn vriend was. Ik heb haar, in een opwelling, alles vertelt over jou. Ze heeft me gesust, heeft me gezegd kalm te blijven, niets overhaast te doen, te wachten om te weten of mijn gevoelens stevigheid hadden en ook, als het lot het wil zal je hem terugzien.
.../...
18-03-2017, 06:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-03-2017 |
De Wolk |
Is het niet zo, zijn niet alle voorvallen in een mensenleven toevalligheden? Ga dan maar eens na hoeveel toevalligheden er niet nodig zijn opdat één bepaald gebeuren nog meer ‘toevallig’ zou kunnen zijn, zo dat het geen toeval meer zijn kan maar iets dat onvermijdelijk was.
Hij kon aanvaarden wat Rupert Sheldrake heel schuchter vooropstelt, namelijk omgeven te zijn door een wolk van vormende oorzakelijkheid, Sheldrake noemt dit ‘morfische resonantie’, en dat deze wolk, lijk een soort engelbewaarder toeziet op wat je doet, opdat je uitkomen zou waar je uitkomen moet.
Die er ook voor zorgt, en dat gevoel heeft hij meermaals gekend, dat hij leest wat hij lezen moet, ontmoet wie hij ontmoeten moet, en dat zijn boek aldus de afdruk wordt van al deze impulsen en een inhoud krijgt die kosmisch getint wordt, zoals Umberto Eco het wenst.
Zo ook wou hij dit meer dan onwaarschijnlijke terugzien gaan betitelen als het effect van ‘Sheldrake ’s wolk’ - hier durft hij het woord engelbewaarder niet meer gebruiken. Hij had getracht dit met andere woorden te verklaren aan Anja en ze had uitgeroepen dat het ‘Goethiaans’ was, dat Goethe ook over zoiets geschreven had. Wat hem verbaasd had, maar hij aanvaardde dit graag, gezien het van haar kwam.
Is het dan toch zo dat het komende het heden bepaalt via deze zogeheten morfische resonantie en is hij, dit schrijvende, een even grote ‘heretic’ als Sheldrake?
Vandaag schijnt het hem toe dat hij van in zijn jeugd omgeven was door zijn wolk. Immers, van jongs af was in hem de drang tot schrijven aanwezig. Achteraf gezien, weet hij ook dat er nimmer ofte nimmer een ogenblik is geweest dat hij deze idee volledig heeft opgegeven, dat zijn lectuur, zijn diverse pogingen en dan vooral het dagboek dat hij bijhield, à rato van meer dan honderdduizend woorden per jaar, dat dit alles gezien kon worden als een voorbereiding op het grote werk dat later komen moest.
Maar hij heeft nimmer een zondagsschrijver willen zijn. Hij heeft gewacht tot het ogenblik dat zijn beroepsbezigheden, waaraan hij steeds zijn beste krachten heeft gewijd, afgesloten waren, om met de inzet van zijn hele persoon in gang te komen. Aarzelend eerst, tastend en zoekend, tot hij beseffen ging dat het boek zichzelf aan het schrijven was; een uiterst vreemde idee die hij niet nalaten kan te vermelden alsof het boek zelf wil dat dit wordt opgetekend. En hij alleen weet dat heel wat zaken voortdurend zijn blijven kronkelen en wringen om toch maar niet achtergelaten te worden.
En waar kwam hij uit: een bundeling van bladzijden over het Inferno, de Hel van Dante; een bundeling van Fragmenten uit zijn dagboeken en, wat gedichten, die totaal los stonden van de poëzie van vandaag, maar enkel wat vrienden en kennissen kregen het toegestuurd.
Maar zijn wil en verlangen op te stijgen in de ruimte, zijn overtuiging dat, indien anderen het al zouden geschreven hebben, hij, zoals in een Romaanse kerk het licht uit het oosten een andere inhoud geeft aan de ruimte binnenin dan het licht uit het zuiden of het westen, hetzelfde vertellen wou met een andere ingesteldheid, komende van uit een andere dimensie of liever naar een andere dimensie toe.
Luisterend naar wat ze vertelde over haar ouders, over haar huwelijk en haar scheiding, over haar jeugd en nu haar werk, hoorde hij dat ze als binnenhuisarchitecte nu werkte aan twee belangrijke opdrachten die een groot deel van haar tijd in beslag namen.
Hij zag de beweging van haar handen terwijl ze sprak, de rustige glans op haar gezicht, haar ogen die hem niet loslieten en de schaduwplaats, die zijn echtgenote gelaten had, werd lichter en lichter. Hij voelde dat de meubels rond hem, de boeken en tijdschriften, de haard die al klaar lag om aangestoken te worden, dat alles zich verstilde in een wachten op wat nu komen kon.
17-03-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-03-2017 |
Hoe het gebeurt |
Gezeten in de stilte van de schemer-kamer, voor de vlammen van de haard, met het laatste licht over de boeken en de meubels, is ze aanwezig, zoals ze zegde, als een warme witte gloed, een wolk witte orchideeën.
Hij kan niet los van haar, ze houdt hem. Hij is tot leegte geschreven omdat alles zich naar haar heeft gekeerd. Ze is thans reëler dan ooit, tevens krachtiger van geest, alsof al het verlangen dat ze heeft opgespaard, ineens werd vrijgegeven. Hij weet nu dat ze niet alleen is binnengetreden in hem, maar onvermijdelijk ook in zijn boek dat nu een andere wending gaat krijgen. Wat hij helemaal niet wenst, want hij vreest dat wat geschreven staat anders zou geschreven zijn indien ze er bij ware geweest van het begin af.
Hij had haar gesproken over wat hem bezighield. Hij had haar gezegd dat er twee zaken waren waaraan hij niet kon ontkomen. Een eerste was het feit dat hij heel waarschijnlijk, zonder er zich bewust van te zijn, was terechtgekomen in het vaarwater van filosofen en theologen en van anderen die er ver voor hem waren en aldus, dingen had verkondigd waaraan hij thans, ineens, zegde hij, twijfelen ging. En een tweede vaststelling was dat hij voorzeker, op sommige plaatsen in zijn betoog, een te hoge vlucht had genomen en hierdoor soms te ver met beide voeten terug op de grond was gekomen.
Ik ken je als een man van de hoogten, had ze geantwoord, en ook hoe verrukt ze niet geweest was toen ze hem die avond, gezeten voor de cabane, met zoveel vuur had horen spreken over bepaalde passages uit de Bijbel en dan vooral over zijn geloof in het Eeuwige. Eigenlijk heb ik altijd uitgekeken naar iemand die mijn geest beroeren kon zoals jij het hebt gedaan en ik heb nimmer iemand ontmoet die tot mij sprak zoals jij me toen overhoop haalde. Mijn huwelijk was een verloren strijd van bij de aanvang, het louter materiële waarmee ik in mijn huwelijk geconfronteerd werd, lag me hoegenaamd niet. Zo ben ik opnieuw een juffrouw geworden, wachtend op haar prins die niet kwam’.
En nu, had hij gedacht, is je prins er nu? Maar hij waagde het niet deze vraag te stellen omdat alles zo plots was gebeurd en nog altijd zo onwaarschijnlijk.
Tot gisterenavond, tot deze morgen zelfs, was hij begaan met een boek dat herinneringen hernam en een levensvisie trachtte uit te tekenen. Alles leek hem goed geordend en de weg in grote lijnen uitgestippeld. Nu Anja er is, kan hij niet meer om haar heen schrijven, kan hij niet anders dan haar binnenlaten. Zijn boek is te zeer gebonden aan de omstandigheden, uit zijn dagen die voorbijgleden lijk wolken over velden en bossen, opdat hij de impact van haar op hem onbesproken zou laten. Wat meer is, vele herinneringen gaan thans terug naar hun eerste ontmoeting bij de ‘cabane du Grand Mountet’, en vooral hun lange afdaling, over de gletsjer naar Zinal. Hij kon nu ook ruim en in volle overgave nadenken, hoe het gekomen was, wat er was aan voorafgegaan: de oneindig vele details die nodig waren geweest.
In het allereerste geval om te verklaren hoe hij ooit was terechtgekomen in de Valais – een collega die het woord Saint-Luc liet vallen - en hoe het ooit tot een vriendschap was gekomen met Robert Panchard, de gids en Gustave Cotter, de wijnbouwer die samen alle bergtoppen in de omgeving hadden beklommen en bereid waren geweest, de man uit de vlakte, mee te nemen op hun tochten.
En dan ook, hoe Anja ertoe gekomen was van de bergen te gaan houden en de beklimming ervan. En dit alles was dan nog maar geldig voor hun eerste ontmoeting, maar wat erna, opdat ze elkaar na zovele jaren terug zouden vinden aan de ingang van die Schleiper-winkel?
Het onmogelijk geachte, was geschied. Dit alleen al is een vreemd gebeuren. Hoe komt het over in een boek, te gemaakt, te verwrongen, te ver gezocht? Maar de feiten zijn er - zoals de feiten van het Exodus-gebeuren - hij heeft deze te verwerken. Denken zelfs, dat het hun bestemming was, en dat deze ontmoeting eigenlijk de meest normale was, zoals er zovele ontmoetingen zijn geweest, gebonden aan een detail, al was het maar de ontmoeting met de vrouw waarmede hij huwen zou en, haar vroegtijdig overlijden.
…/…
16-03-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-03-2017 |
Anzy-le-Duc |
Hij was in zijn kamer, schrijvend voor de open haard, denkend, geloof niet dat het bestemming was. Hoewel, mijn beste Eluard, het was inderdaad misschien heel duidelijk een afspraak, belegd buiten ons weten, zonder uur noch plaats van de ontmoeting te kennen, maar iets of iemand wist het wel.‘Heb jij ook ooit zo iets meegemaakt, mijn beste Cervantes, of heeft ooit je Don Quijote zo iets gekend in je boek? ja, denk ik, a menudo, dikwijls.’
De rust was weg uit hem. Hij kende maar al te goed die gevoelens die opdoken lijk de wind vóór de regen. Gevoelens waarover hij geen controle had omdat ze hun oorsprong hadden in wat is tussen man en vrouw, de spanning tussen het yang-element en het yin-element.
Hij dacht ook hoe vreemd een dag kon gaan van het ontwaken tot de middag, tot de avond. En hoe een leven kon worden volgestouwd met ontmoetingen, en er waren er vele geweest, die niet gegeven hadden wat ervan verwacht kon worden. Maar deze ontmoeting was het begin van een vervolg. Alsof voor hen de tijd had stil gestaan en het ogenblik van het terugzien, zoals Anja zegde, het vervolg was op het ogenblik dat ze was weggereden van hem, haar hand door het raam van haar wagen, zwaaiend.
Zo wordt dit ogenblik van nu gekleefd op de avond, de morgen en de namiddag van toen. En al stonden de jaren ertussen bol bij haar als bij hem van klein als van groot gebeuren, alles er tussen in scheen nu samengevouwen tot een blad woorden van niets. En je weet nimmer wat je bezit aan mogelijkheden, je weet nimmer in hoever een samenzijn hoe kort ook, zijn wortels doorduwt naar het komende toe. Het kon dus dat hij geleefd had niet in functie van het boek dat hij aan het schrijven was, maar wel, en het boek incluis, in functie van het ogenblik dat hij haar opnieuw ontmoeten zou. Had hij geen boek geschreven, niet zo intens bezig geweest om zoveel mogelijk terug te halen uit die jeugd van hem, hij zou zeker niet die behoefte, die plots opkomende drang gekend hebben om iets klein als een flesje inkt te gaan halen op een plaats twintig kilometer verder. Het onbegrijpelijke web van gevoelens, van verlangens en tekorten, van handelen en niet handelen, dat zich weefde over hem en over haar. Maar het meest nog het web van gedachten, het web dat ons begeleidt en ons voert in de richting van de toekomst die in het web getekend ligt. We ontkomen er niet aan, niemals, never, jamas. En je weet wat je begint, maar je weet nimmer hoe deze ontmoeting zich vertakken zal over je dagen en hoe dromen en daden en mogelijkheden, lijk sneeuwvlokken zullen dwarrelen over en in jou.
Hij had haar gezegd, dat ze altijd aanwezig was geweest in die monoloog die hem bewoonde en zich wijzigde in woorden maar niet in inhoud; dat ze weten moest dat de tijd die ze samen waren, van het ogenblik van de cabane, van het ogenblik dat ze over de gletsjer waren, dat alles in hem gekeerd was naar haar; dat die gevoelens heel diep eerst, daarna verder gegroeid zijn; dat aldus het zaad van haar in hem, een boom werd die inspireerde, hem krachten gaf. En dat deze rustige geurende boom, deze levende boom, met haar naam erin gekerfd, thans gebombardeerd werd met zeven lentes tegelijk. Dit alles moet je weten, had hij haar gezegd, voor we verder gaan.
Hij had haar vergezeld tot aan haar wagen. Ze stond klaar om weg te rijden. De belofte van haar vrouw-zijn lijk een wolk van poëzie over haar. Omheen hen waren de huizen, was er het ruisende leven van de stad, de mensen, de auto’s, het grote licht van de beginnende lente:
‘Laat die boom van ons zeven maal zeven lentes ondergaan en laat de sappen stijgen in jou en in mij, maar weet je wel, Ugo, hoe groot mijn vreugde nu is, weet je wel in welke mate het lente is in mij?’
De stilte die met haar woorden binnenschoof in hem. Hij dacht waar brengt me dit ogenblik dat eens te meer is van alle ogenblikken van mijn leven. Maar ze ging verder: ‘Je zegde me, en wel die nacht gezeten voor de cabane, voor een hemel vol met sterren, dat alles geest is. Wel, ik heb, en dan meer en meer de laatste maanden, waarom weet ik niet, teruggedacht aan wat toen was open gebleven, zodat het nu bijna normaal toeschijnt dat gebeurd is wat gebeurde. Het wondere is dat ik nog niet zo lang geleden terug ben uit Petra en dat ik daar, in die smalle doorgang tussen die meest fantastische rotsen het gevoel heb gekend, dat lijk een steen neerviel voor mijn voeten, dat ik jou naar mij zou zien toekomen uit een kronkel van de weg.’
‘Ik was vorig jaar in Petra, ik was in die bergkloof en heb er aan jou gedacht’ zegde hij en hij loog niet!
‘Zie je wel, Ugo, maar er is meer. Ik begrijp thans heel wat en zo wil ik het ook begrijpen en aanvaarden, dat de breuk met mijn echtgenoot, dat elke poging van mijn ouders een andere man te vinden voor mij en dan de reden waarom ik in het weekend ben terug gekomen, zonder enige reden, zo maar om eens terug te zijn in Gent, alsof de stad me riep. Vreemd allemaal, vreemd, niet te geloven vreemd. En nu moet ik terug, heb nog een paar dagen werk en daarna, het opleveren van de binnenhuisinrichting aan de nieuwe bewoners van een prachtig herenhuis, een huis zoals wij er een zouden moeten bezitten.
‘Wij?’ vroeg hij.
‘Zoals ik het voel, ja wij.
‘En jij, voel je het ook.’
Hij keek haar aan, hij voelde het bonzen van zijn hart. Hij hield haar hand, dan kuste hij haar, raakte hij even maar haar lippen, haar stilte, haar diepte, even maar: ‘Bel me’ zegde hij en gaf haar zijn kaartje, ‘Bel me van uit onze woning in Bourgondië. Van waar precies?’
‘Van Anzy-le-Duc’, zegde ze.
15-03-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-03-2017 |
Het rendez-vous |
.../...
Hij haalde haar naar zich toe, zijn arm om haar schouder, wat hij zo lang al had willen doen. Hij droomde natuurlijk, maar ze was dicht bij hem, zo levend dicht tegen hem, de herinnering lijk een doorzichtig kleed over zijn gedachten. Hij droomde, het was ondenkbaar dat zij, die op die namiddag in augustus van welk jaar ook was weggereden van hem, hier voor hem stond.
‘Hoe kan het, Ugo, hoe kan het dat ik jou, vandaag, op dit uur, hier op deze plaats terugvind. Is dit toeval of is het iets dat niet anders kon dan eens gebeuren?’
Hij dacht: het stond deze morgen geschreven in de sterren, ‘Het wordt toeval genoemd, het kan ook voorbestemming zijn, maar ook niet, echter nu jij het bent kan het enkel een ontmoeting zijn die al lang wachtte om plaats te vinden.’
Maar hij was er niet zo zeker van. Hij had nog mensen ontmoet, zo in de straat, mensen die hij in lang niet meer had gezien, hij had hierover nooit gedacht dat het zijn bestemming was hen opnieuw te ontmoeten. Nog onlangs bij het buitenkomen uit een winkel waar hij een gsm was gaan kopen stond voor hem Dorsan G. die hij vroeger gekend had, klaar, zoals nu, om de winkel binnen te gaan. Die ontmoeting hield geen belofte in, maar hier wou hij graag aannemen dat hun ontmoeting gewild was. ‘Of is het toch toeval?’ vroeg hij haar, denkend dat bestemming in een door God verlaten plaats te veel gewenst was.
De geluiden in de straat lijk het geruis van aanrollende golven, ‘Weet je, Ugo, als het toeval is dan ligt dit vandaag aan enkele kleine details, is het een kwestie van minuten, van seconden geweest, om dan maar niet te spreken van alles wat aan die kleine feiten van vandaag is voorafgegaan. Ik had nu in de wagen moeten zitten op weg naar Bourgondië en toch ben ik hier, alsof dit ogenblik een vervolg was op het ogenblik dat ik ben weggereden van jou. Trouwens, ik had toen nimmer mogen weggaan van jou zonder je adres of telefoon te vragen. Ik had dan geen tien jaar moeten wachten om je terug te zien.’
‘Tien jaar’, zegde hij, ‘tien jaar al?’
Wat had hij gedaan in die tien jaren die voorbij waren opdat hij hier vandaag, op dit ogenblik van die tijd die voorbij is, zou gestaan hebben? Niet zo veel eigenlijk, de jaren waren voorbij gerend, enkel wat geschriften hadden ze nagelaten, wat luttele woorden, halfvergeten herinneringen her-opgeroepen, en nu meer dan ooit als een paal boven water, het boek dat zich schreef.
‘Je hebt gelijk, Anja, nu je hier voor mij staat is er opnieuw het ogenblik van het afscheid in die enorme ruimte van de bergen, in het grote licht van die maand augustus. Wat er tussen ligt is een holte.’
‘Het is inderdaad als een holte, als een leeg vat, maar ik, ik ben hier in deze stad komen wonen en jij, woon je hier ook?
‘Ik woon hier nog altijd in gedachten, het is de stad waar ik van houd, maar na de Bank ben ik terug gegaan naar de plaats van mijn jeugd en woon ik nu een twintigtal kilometers hier vandaan.’
‘En toch ben je hier, precies waar jij en ik moesten zijn. De wegen van je God zijn ondoorgrondelijk.’
‘Het is niet God, wie Hij ook moge zijn, het is het web waarin verweven ligt al wat ooit geweest is voor jou en voor mij, dat gemaakt heeft dat we hier vandaag voor elkaar zouden staan’ - om je te kussen, dacht hij, om je te houden en lief te hebben, dacht hij – zoals het geschreven werd.’
‘Door God?’
‘Door het web dat misschien God is, maar dan niet de God van onze jeugd’.
Ze stonden nog steeds voor de ingang, mensen kwamen buiten, andere gingen binnen. Hij dacht, als ik alleen gebleven ben, was het omwille van haar, was het opdat hij haar thans zou kunnen zeggen dat hij nog steeds zonder vrouw was, omdat het voorzien was dat hij haar vandaag, de eerste dag van de nieuwe lente, ontmoeten zou? ‘Heb je even tijd, vroeg hij, ‘kunnen we hier wat verder een koffie gaan drinken?
‘En je boodschappen dan?
‘Die kunnen wachten, ik had enkel maar wat inkt nodig’.
‘Kom je daarvoor naar Schleiper?’
‘Neen, ik weet nu dat ik kwam om je terug te zien, het was duidelijk een rendez-vous, zoals Paul Eluard het wist - met de liefde dacht hij - ‘met jou Anja.’
‘Graag dan, nu ik je heb, laat ik je zo maar niet los.’ Hij nam haar gevulde Schleiper-zak over en ze wandelden naar het dichtst bij gelegen café of restaurant of wat het ook was. Hij zat er waar hij zitten moest, zij voor hem, hij voor haar, handen op de tafel die naar elkaar toegingen. Zegde ze:
‘Herinner je, Ugo, toen ik die namiddag weggereden ben en na enkele seconden ben gestopt heb ik je toch gezegd dat dit geen afscheid kon zijn. En jij hebt toen geantwoord dit is een ‘à Dieu’, de groet van de mensen uit het dorp, ik zie je terug als de Dame Fortuna van Dante het wilt en je voegde er nog aan toe, want je woorden zijn me bijgebleven, dat ik me in jou had gezaaid, in je lichaam als in je geest en dat uit dit zaad een boom zou groeien. Maar, denken nu dat ik je op een flits na had kunnen missen, denken dat ik van morgen klaar stond om weg te rijden naar dat dorp in Bourgondië, en toen ik buiten kwam en er aan dacht dat ik eerst boodschappen te doen had, papier en stiften en kleuren, te halen bij Schleiper, en ben ik hierheen gekomen alsof jij het was die me riep, alsof mijn geest je aanwezigheid had aangevoeld’.
‘Sheldrake’, zegde hij, ‘zijn morfische resonantie!’
‘Wie’, vroeg ze hem, ‘ wie regelde dit, jij?’
‘De golven omheen jou en mij, en al wat is, al wat is van het voorbije en het nog komende, van de bergen en de gletsjer, van de wolken hier en van het landschap en, nog meest van al, door de hoop die leefde in ons, de hoop ooit elkaar terug te zien.’
‘Magie, wat je daar opsomt is magie, het magische van het zijn, dus bestemming. En de tijd er tussen was, zoals je zegde, de holte van het weg-zijn-van-elkaar.’
Ze was ouder geworden, rijper, wijzer, inniger. Haar lichtende ogen grijs bijna, haar mond, iets breder misschien dan normaal, haar blonde haren met het licht erover, goud en zilver en de rode sjaal achteloos over haar schouders. Ze was vrouw, vrouwelijk en toegankelijk zoals ze voor hem zat.
.../...
14-03-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-03-2017 |
Afspraak? |
Achter de schermen van het dagelijkse, in het onbewuste, het ongekende, het ongrijpbare, worden wegen getrokken die we bewandelen zullen om uit te komen op plaatsen en gebeurtenissen die kruispunten worden in ons leven. Of, anders geformuleerd, aan wat voor jou, waar ook staat opgetekend, ontkom je niet, altijd ben je aanwezig op het precieze ogenblik, op de precieze plaats, waar je zijn moest opdat gebeuren zou wat je te gebeuren stond.
Die bewuste morgen had hij, vóór de dag opkwam zijn dagboekpagina al ingevuld, had zelfs de laatste pagina’s van zijn manuscript van gisteren herlezen en was er in hem, bij het ontbijt een voldaan gevoel om redenen die hij kende en ook om redenen die hij niet noemen kon maar die hij vaag aanwezig wist. Hij was buiten gegaan in het prille breekbare licht en het was hem onmiddellijk duidelijk: hij rook de lente en ditmaal vergiste hij zich niet, hij meende zelfs een licht groene schijn te zien in de treurwilg op de pelouse met meesjes onderste boven aan de zaadzakjes die hij er in opgehangen had. Hij voelde zich los en ruim, hij voelde zich oneindig, want hij wist voor zich zelf dat hij in zijn manuscript gedachten had samen gebracht die waardevol waren. Zelfs als over zijn werk gezegd zou worden, dat het elitair was, een soort dagboek dat te hoog gegrepen was en dus geen ‘hapklare’ literatuur, het voldeed hem wat er stond, hij had gepresteerd wat hij zich voorgenomen had en dit binnen de tijd die hij zich gesteld had. Hij vond dus dat hij een vrije dag had verdiend, en maakte zich klaar om naar de stad van zijn hart te gaan, al was het maar om eens door de boekenwinkels te lopen, misschien even binnen te gaan in die prachtige Sint-Niklaas kerk en ook, en dit mocht hij niet vergeten, een paar flesjes Herbin-inkt te gaan halen bij Schleiper, waar hij in lang niet meer was geweest. Hij sloot alles af, nam de wagen en reed weg door de stille straten van het dorp.
*
Nu alles gebeurd is wat stond opgetekend wist hij dat de beslissingen die we nemen, altijd het gevolg zijn van tal van kleine als van grote feiten uit je leven en uit dat van anderen; dat al deze feiten met elkaar, waar ook beleefd of ontstaan, verweven liggen, in en over elkaar geschoven, en dat elk nieuw gebeuren het resultaat is van deze verweving waar we totaal geen vat op hebben.
En wat het toeval betreft, want dit is het woord waar hij aan denken zou, weet hij wat de grote Jorge Luis Borges wist te zeggen over het gebeuren dat hem in aanraking bracht met de drie kleine boekjes van de Divina Commedia, dat hij niet wou zien als toeval, maar als onze onwetendheid over de complexe machine van de oorzakelijkheid, als hij schreef: ‘Het toeval (alleen dat toeval niet bestaat, dat wat we toeval noemen onze onwetendheid is, over de complexe machine van de oorzakelijkheid) maakte dat ik kennis maakte met drie kleine boekjes in de boekenwinkel Mitchell...’[1]
Het kon dus dat de hoop zelf dat iets gebeuren zou, de oorzaak zou zijn van een zich stilaan (in het geniep) vormende werkelijkheid.
Het was dit globaal ingesteld zijn op het komende die hem die morgen had weggelokt naar de stad alsof hij er naar toe gezogen werd, alsof er een roep was, een aanwezigheid was die hem wachtte. Het wondere was dat hij ook die morgen in hem nieuw leven voelde, alsof er van het omringende een krachtige impuls uitging en er in de voedingsbodem van het voorbije, duizend zaden klaar lagen om te ontkiemen, zoals dit al was gebeurd in de houten wijnkist waarin hij gezaaid had in de rijkste aarde en hij, vóór zijn vertrek, doorheen het met waterdruppels bedekte glas, de eerste groene stengels, elk met een beginnend blaadje had opgemerkt.
Achteraf ook, zocht hij naar een reden van hun her-ontmoeting. Hij dacht die toe te mogen schrijven aan de geur van de aarde die morgen of aan de vreugde die hij gekend had toen hij zijn tekst herlas, of nog aan iets helemaal anders dat hij niet vermelden wil om niet over te komen als een heretic. Maar het was bijna automatisch dat hij zonder veel na te denken de wagen had genomen en via de snelweg naar het centrum van de stad was gereden waar hij voor het Gerechtshof, uitzonderlijk als voorbehouden voor hem, een parkeerplaats had gevonden – van nu af was alles tot op de seconde na getimed, maar dit wist hij niet – hij stapte uit in het gewoel van de stad dat hem omhulde, stak de Leie over en nam rechts de Ajuinlei, waar hij zag dat die inkom van Schleiper gesloten of afgeschaft was en dat hij de ingang Onderbergen nemen moest, een huizenblok om dus, en dit voor een paar flesjes ‘Lie de thé’- inkt die echter voor hem even noodzakelijk was als de oude Sheafferpen. Een inbeelding misschien maar bij het schrijven is voor hem elk detail van belang. Hij kwam aan de ingang Onderbergen, op het ogenblik dat de glazen deur openschoof en een dame buiten stapte.
Een ogenblik stonden ze oog in oog en toen greep ze zijn arm: ‘Cabane du Grand Mountet’, zegde ze, ’Ugo’. Ze sprak zijn naam, een naam waarvan hij nimmer gehouden had, maar die ze uitsprak met een blijheid.
‘Anja’, zijn stem klonk oud en hees, hij droomde.
‘Hou me’ zegde ze, ‘hou me heel even’.
.../...
[1] El azar (salvo que no hay azar, salvo que lo que llamamos azar es nuestra ignorancia de la compleja maquinarÌa de la causalidad) me hizo encontrar tres pequeños volùmines en la LibrerÌa Mitchell…
13-03-2017, 06:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |