 |
|
 |
|
|
 |
01-12-2019 |
Ik moet hier niet |
Ik moet hier niet gaan schilderen om uit te komen met een doek dat op verre na niet zeggen zou hoe het licht hier is en hoe het spel van golven, hoe de wind.
Kan er nauwelijks, kan er amper over schrijven, van uit mijn stille hoek, er over schrijven om te suggereren hoe ik overrompeld hier, met lichtfestijnen in een draaikolk ben terecht gekomen en hoog geheven, vederlicht in aureolen.
Vergeet ik dan, de witte schittering ik, zwemmend in het licht.
Wat ik schreef houd ik verborgen om dan leeg te zijn van woorden, uitgedoofd, mijn stem in ademnood.
Vertel me dan hoe ik in je hart en nieren over ben gekomen, vertederd, overhoop gelezen, of slechts resten van wat woorden die bleven, terwijl de zee, een symfonie hier was.
Ik moet hier niet gaan schilderen om uit te komen met een doek vol feestelijke kleuren dat niet zeggen zou hoe enig glorieus het licht tot in mijn vochtige ogen, hier het wonder was.
In woorden kan het aangewezen of ook niet, alleen in ons verbeelden, en dan nog, omdat het niet te herhalen is, lichtend licht van luchten en van wolken, als witte schoeners op het trillend vlak van goud en zilver, ondergedompeld.
Ik kwam maar langs, maar even, mijn woord gebogen, opgeraapt wat waardevol, in witte schelpen neergezet,
het laatste dat me overbleef.
Dit was dan van 14 november 2012. Hoe ik er zat, hoe ik er was, hoe ik er voelde in een wereld van licht, vederlicht van gestalte, luchtlicht van zijn en worden. Je gelooft me niet, maar ik was het licht, het doorboorde me, het at me op, en ik op mijn rots, uitkijkend naar het niets voor mij, omdat er geen nood was aan iets, geen nood om anders te zijn dan er te zijn en er te ademen.
Ogenblikken geknipt uit de eeuwigheid en ook niets meer.
01-12-2019, 07:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-11-2019 |
Neem de tijd |
Neem de tijd, houd hem opgesloten, houd hem in je cellen en laat hem niet meer gaan.
Houd de zon, de aarde, houd de wind, de golf, het licht, houd het geboren worden en het sterven, houd alles wat te houden is, en neem de tijd, gevangen.
Veel tijd Heb je niet meer te gaan, hem houden is belangrijk dus,
Zo, te schrijven en verlost te worden woorden die nu opgestapeld staan, wachtend op de zegen van de tijd om ze vast te nagelen daarna,
voor een tijd.
Veel meer dan wat ik schreef op 13 november 2012, is er hierover niet te vertellen. Eigenlijk niets, het is meer een Spielerei van woorden, de tijd ermee omkranst, zonder ook maar een jota te wijzigen aan wat de tijd is.
Ik het niet wagen zou. Trouwens, ik me er niet wil blind op staren, me niet verheffen wil, als grootschrijver op de kosten van de tijd. Hij mijn meester is en ik hem ondergaan moet als hij er staat in de morgen of als hij even, even maar verdwijnt als ik slapen ga, mij soms dromen laat.
Dromen die voorbijgaan mettertijd, die uitgedroomd zijn omdat je weet dat je tijd van nieuwe ontdekkingen voorbij is. Dat je, wat voor jou het beste is, beter terugblikt naar zoals het was in je jeugd dan vooruit gaat kijken op wat nog komen moet. En hoe het dan was herinner je nog amper, alles is vergroeid - en je denkt aan de draad destijds vergroeid in de stam van de wilgen - in de jaren tot deze van nu. Niet alleen vergroeid maar opgelost.
Er thans niets meer te wijzigen valt aan wat is. Er geen hulp meer te verwachten valt. Toch blijf je er op rekenen, het is sterker dan je zelf. Herinner je het verhaal van de schorpioen, herinner je.
Ogenschijnlijk ben je enkel nog herinnering.
30-11-2019, 07:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-11-2019 |
Poëzie van Paul Auster |
Op 22 oktober 2012 om 11 uur 44 - het kasticket bewaarde ik -, kocht ik in ‘El Cortes Inglés’, in Alicante, een tweetalige uitgave, Engels-Spaans, van de ‘Collected Poems’-‘Poesía completa’ van Paul Auster[1], een hoogtepunt voor mij wat de aankoop van een boek betreft. Het lag heel goed in de hand, het papier was helder wit en de letter aangenaam en de lezing ervan intrigeerde me. Van dan af nam ik het mee waar ik ging, het zat in mijn tas of het lag naast mij, het werd mijn vaste gezel aan zee.
Begreep ik zijn poëzie? Neen. Ik las de woorden, de halve zinnen, maar begreep zelden waar het gedicht heen wou en begrijp het nog steeds niet, wel wat poëzie voor Auster geworden was en is.
George Steiner, in een van zijn vele werken in mijn bezit, zag het juist als hij schreef dat vandaag in poëzie, het contract van het woord met de wereld verbroken is. Wat betekent dat poëzie het woord is en het beeld opgeroepen door het woord eerder abstract, en ook dat het woord geen drager meer is noch van een landschap, noch van een filosofische gedachte. Poëzie is het woord geworden, is het verrassingseffect dat het woord in zich draagt.
Ik las vanmorgen van Julian Barnes[2], een schrijver die ik hoog acht, wat hij wist over het werk van zijn vriend, de Britse schilder, Howard Hodgkin (+ 2017), ‘dat zijn werk ‘zeer kleurrijk en dramatisch was maar niet figuratief; wat hij schilderde waren niet-abstracte verbeeldingen van specifieke herinneringen’. Ik dacht dat hetzelfde zou kunnen gezegd worden van de gedichten van Paul Auster.
Alhoewel de vergelijking niet helemaal opgaat schijnt het me de enige mogelijkheid toe om de poëzie van Auster te omschrijven, zo begrijp ik het nu. Terwijl ik er op 12 november 2012 in mijn dagboek/mijn blog, er anders over dacht. Ik schreef toen dat ik door de poëtische kracht van de woorden onderging als ik bijvoorbeeld las:
And of each thing he has seen he will speak
the blinding enumeration of stones even to the moment of death
as if for no other reason than that he speaks.
Ik noem dit nu, ondergrondse poëzie, of de poëzie van het verzwegene. Alsof hij voluit een gedicht zou geschreven hebben en al de overtollige woorden erin geschrapt om nog enkel een soort geraamte over te houden.
Sommige van de gedichten van Auster zijn maar een paar regels kort, maar zeer sterk poëtisch al weet ik niet waar zijn poëzie begint en waar ze eindigt. Zo een stilleven van hem:
Snowfall. And in the nethermost lode of whiteness, (lode = a vein of metallic ore) a memory that adds your steps to the lost.
Endlessly I would have walked with you.
In de gedichten die ik aan zee in die dagen geschreven heb onderging ik - ongewild of toch gewild - de invloed van Auster. Ik heb wel niet zijn onbeperkte woordenschat. Ik had mijn ‘Van Dale’ naast mij moeten hebben om de meest zelden gebruikte woorden op te zoeken en hiermee totaal nieuwe beelden te kunnen oproepen, beelden die op hun beurt gedachten, gevoelens zouden uitbeelden.
Ik heb er amper iets durven aan wijzigen. Het zijn schilderijen, bijna zoals deze van Howard Hodgkin, waarvan de verf verhard is, maar toch nog blinkend. In de komende dagen worden ze ingelogd. Aan jullie om erover te oordelen.
[1] Paul Auster:’Poesía completa’ Seix Barral, Los tres Mundos, 2012, Tradución del Inglès y Prólogo por Jordi Doce. (pag. 182). (El papel utilizado por este libro es cien por cien libre de cloro y està calificado como papel ecológico).
[2] De Standaard der Letteren van vrijdag 20 november 2019.
29-11-2019, 07:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-11-2019 |
Vandaag |
Vandaag, de zee mijn pelgrimsoord, de plaats om naar te keren, al gebeurt er zelden iets wat waard is te vermelden, maar toch mijn plaats, mi sitio.
Uitgekeken over lucht en over water, maar niets dat kwam, geen meeuw, geen boot geen ster die viel, en ook, het hoefde niet, ik was er maar om er te zijn, wachtende op niets dat komen kon.
Uitzonderlijk, vandaag de zee een licht bewegen, de wind, hij zong een effenheid in mij.
Zo had ik het graag.
Veel is dit gedicht van 11 november 2012, niet, wat gebazel in enkele woorden neergezet. Het bewijs van een ‘erzijn’, zoals ik er was: een stukje rots, een stukje water waar ik zat onder de palmbomen, als volgroeide palmboom weggehaald, uit Afrika wellicht. Ik aan Borges dacht en aan een verhaal van hem over Avicenna en dezes heimwee naar een plaats van vroeger die hij vergeleek met het heimwee van een palmboom die dacht aan de plaats waar hij was opgegroeid.
Het heeft zijn belang het te weten, maar het kan dat het heimwee van de palmbomen er overgeplant, nadat een deel van de rotsen daar geëffend werd en de uitzonderlijke flora aldaar weggerukt om voor villa’s plaats te maken, het ook mijn heimwee was om wat van vroeger was, en ik het was die het nu deelde met de palmbomen daar.
Dit was één aspect, gegrepen uit de luchten maar, er was ook een ander, ik moet er gedacht hebben aan Fritjov Capra en wat deze schrijft in zijn aanhef naar zijn ‘Tao of Physics’[1]. Starend naar de zee voor hem ziet hij als fysicus wat niet te zien is maar te weten is, en ik haal er hem bij:
As I sat on that beach my former experiences came to live; I ‘saw’ cascades of energy coming down from outer space in which particles were created and destroyed in rhythmic pulses; I ‘saw’ the atoms of the elements and those of my body participating in this cosmic dance of energy…
En ik, die daar zat, alleen maar om daar te zijn op ‘mi sitio’, mijn plaats waar ik elke dag kwam om te lezen of te schrijven, of simpelweg om er te zijn: ‘zo had ik het graag’. Al wat ik er hier heb aan toegevoegd waren begrepen in deze vijf woorden, en nog heel wat meer, het feit van daar te zijn, losgewrikt van al wat van de wereld was, van de dagen die er geweest waren en deze die nog komen zouden. En ik die daar zat, druppels van de opkomende golven, slaande tegen de rotsen, tot op mijn voeten.
Ik ben er terug als ik dit schrijf. Ik zie de zee voor mij, een zeil op de horizontlijn en het blauw van de hemel, een vlakte licht, een oneindigheid van zijn.
En ik, meer als van niet zijn, een effenheid van geest, een bundel atomen, energieën, botsend tegen elkaar.
[1] Fritjov Capra : ‘The Tao of Physics’, Wildwood House - London, copyright 1975, reprinted 1979
28-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-11-2019 |
la particula de Dios |
De Britse fysicus Peter Higgs gaf op 6 november 2012, in Barcelona, een voordracht. Over het bestaan van een boson dat zijn naam kreeg.
Hoe Peter Higgs het deeltje heeft ontdekt en hoe het voor het eerst, recentelijk op 4 juli 2012 werd waargenomen in de CERN, Genève, vormde het onderwerp van zijn voordracht.
Het deeltje wist Higgs, verklaarde niet alles, maar het bestaan ervan opende de weg naar nieuwe belangrijke kennis over de Kosmos. Echter de ‘higgsteria’ ontstaan omheen het deeltje na de ontdekking ervan had zijn leven totaal gewijzigd. Wat het deeltje zelf betrof verwierp hij de idee dat het ‘la partícula de Dios’ zou zijn, omdat, zo zegde hij, hij geen verwarring stichten wou tussen theologie en wetenschap.
Ik haalde dit op 10 november 2012 uit een artikel uit El País - het knipsel zelf vond ik niet meer terug - wat mij verrast vandaag is dat er, in het artikel over de voordracht, geen sprake was noch van François Englert, noch van dezes collega Robert Brout (+ 2011) die het bestaan van het deeltje - achteraf Higgsboson genaamd - al in1964 zouden voorspeld hebben, enkele maanden vóór de voorspelling ervan door Peter Higgs. Englert vertelde zelfs over het deeltje dat het alle andere deeltjes massa gaf en dat er, zonder dat ene deeltje er geen Kosmos zou geweest zijn.
Of het nu een Godsdeeltje is of niet, voor mij blijft dit echter de hamvraag. Als ik verneem dat dit Higgsdeeltje aan andere deeltjes hun massa geeft dan is het duidelijk voor mij dat het verwerven van massa gelijk staat met het verwerven van kennis. Voor mij is het een deeltje geest dat zich ent op alle andere deeltjes.
Ik heb dus absoluut geen angst ooit verwarring te stichten tussen religie en wetenschap, voor mij liggen religie en fysica in en over elkaar, heeft men met het Higgsdeeltje het stadium bereikt van de metafysica, het punt waar de materie overgaat in de geest en vice versa. Er is geen scheidingslijn meer tussen beide, het ene is het andere.
De fout ligt bij degenen die God nog altijd zien als de oude man, als de God van de Bijbel, de God van de Kerk en niet als het Ego of de Geest van de Kosmos.
Ik geloof niet dat ik er zo al over nadacht in 2012. De idee is maar later gekomen, heeft diverse stadia doorgemaakt om uiteindelijk vaste vorm te krijgen en, dat het de Geest is die alles, maar dan ook alles in handen heeft. Daarom ook is het heel belangrijk wat Englert zegt, zonder het Higgsdeeltje, zonder de Kennis - het Weten hoe te handelen - zou er niets geweest zijn, zeker geen Kosmos.
We naderen stilaan waar we zo lang al hebben naar uitgekeken, de Bron van alles.
27-11-2019, 07:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-11-2019 |
Foto als gedicht |
Ik maak hier elke dag een foto van het gedicht dat ik maar heb af te lezen in de golven, woorden badend in een glinsterveld van goud en zilver, hiërogliefen.
Hoe het kan dat golven blijven komen gejaagd om hier te zijn, mijn dagen mee geopend en ermee gesloten: bladeren in de herfst, weggewaaid, respons aan meeuwen.
Zo mijn bestaan hier is, wat ik ervan overhoud, wat lichtkoralen uitgebazuind daarna neergelegd en stil gehouden.
Zal ik ooit weten of er enige betekenis wordt aan gegeven,
later?
Ik schreef dit gedicht op een rots gezeten, de aanrollende golven ver onder mij, op 9 november 12. Er zijn zeven jaren overheen gegaan. In mijn kamer, draag ik nog altijd de foto van toen, met me mee, meer nog, intenser, maar de woorden ervan zijn wispelturiger geworden. Twintig-, dertigmaal heb ik het gedicht herlezen en herwerkt. Delen ervan verplaatst, verwisseld, teruggenomen en terug weg gelaten, andere eraan toegevoegd. Uiteindelijk blijft het gedicht bewegen zoals de golven van toen, zoals de winden van toen en het licht van toen. Zoals ik het nu zie of wil zien.
Morgen als ik het terug zal lezen, zal ik het terug wijzigen willen. Het krijgt geen vaste vorm en zal het, zo lang ik er naar kijken zal, geen vaste vorm krijgen, omdat het beeld zelf, zich voortdurend wijzigt, ook mijn ingesteldheid zich wijzigt.
Het gedicht zoals het er staat is maar een schets, een poging tot fixatie van al wat er gedurende een momentopname omheen was.
Je kunt het zelf dus wijzigen zoals je voelt dat het gewijzigd moet of kan.
26-11-2019, 07:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-11-2019 |
Vieja FÃ bula |
Omdat ik vind dat ik ze een nieuw leven geven moet heb ik mijn dagboekgeschriften, San Juan-Alicante van november 2012, herschreven. Volgen hier vandaag Fragmenten van 8 november 2012.
Vieja fàbula.
Frans Sierens (1929-1981), bij leven een groot kenner van detectiveauteurs en een verdienstelijk schrijver – hij was vele jaren mijn secretaris in de Bank te Gent – schonk me bij het verschijnen ervan in 1978, een exemplaar van zijn ‘Een sterke geur van Terpentijn’. Een boek waar niet meer over gesproken wordt, dat wellicht nergens meer te vinden is behalve bij hen die het boek destijds hebben gekocht of verworven. Op de binnen-cover van het exemplaar dat hij me schonk, schreef Frans Sierens in zijn zeer regelmatig handschrift, woorden die hij haalde bij Ernest Hemingway, het verhaal van de kikker en de schorpioen.
De schorpioen die een riviertje wou oversteken en aan de kikker vroeg of hij hem, op zijn rug, wou overbrengen. De kikker weigerde eerst, zeggende dat hij de schorpioen niet vertrouwde en dat hij vreesde, dat eens in het water, de schorpioen hem zou streken. Maar de schorpioen zegde hem niet bevreesd te moeten zijn, immers, als ik je zou steken dan zouden we allebei verdrinken’. De kikker liet zich overtuigen en sprong in het water met de schorpioen op zijn rug. Maar halfweg het riviertje gebeurde het, de schorpioen stak de kikker met zijn dodelijke angel. ‘Waarom doe je dit?’ vroeg de kikker, toen hij aan het doodgaan was en ze beide naar onder gingen. ‘Het ligt in mijn natuur het te doen’ antwoordde de schorpioen.
Waarom dit verhaaltje of fabel? Wel het verbaasde me dit verhaal hier terug te vinden meer dan 30 jaar nadat ik het voor de eerste maal las, in een recensie in ‘El País’ van het boek van Edward O. Wilson (1929) - entomoloog en schreef diverse boeken o.m. over het leven van de mieren - ‘La Conquista social de la Tierra’[1].
Het is nu wel geen verhaal met een vrolijk einde, maar dan toch een waar Edward O. Wilson zich over gebogen heeft, en dat ons niet zou misstaan om er ook eens over na te denken.
De recensent gebruikte deze ‘vieja fàbula’ om het centrale thema van het boek toe te lichten. Het boek dat een antwoord geeft op de vraag wat we effectief weten over de menselijke aard. Voor de liefhebbers van het Spaans, en ook omdat ik dit verhaal wil bewaren voor mezelf, de tekst uit El País van 27 oktober 2012. Hier gaat die:
‘Un escorpión le pidió a una rana que lo trasportase a través de un arroyo. La rana se negó, diciendo que temía que el escorpión la picase, pero esté le aseguró que no haría tal cosa. ‘Depués de todo’, le dijo, ‘ambos pereceríamos si yo te picara’. En vista de ello la rana aceptó. Sin embargo, a medio camino de la travesía del arroyo el escorpión le clavó su legal aguijón. ‘¿Por qué le hiciste?’, preguntó la rana mientras ambos se hundían bajo la superficie. ‘Es mi naturaleza’, contestó el escorpión.
Ik weet dat ik het knipsel bewaard heb in een oud boek in een rek tussen andere boeken, alleen omdat het me herinnerde aan Frans Sierens, de vader van Arne. Herinneringen zijn kostbaar, houden ons jong voor een paar ogenblikken. We hebben er, zoals ik al zegde soms nood aan
[1] Edward O.Wilson: ‘The social conquest of earth’, Traducción de Joan Doménee Ros, Debate, Barcelona, 2012, 382 pàginas. Gerecenseerd door José Manuel Sànchez Ron.
25-11-2019, 09:44 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |