 |
|
 |
|
|
 |
07-01-2018 |
De tijden van ooit. |
In de herfst schreven we gedichten, zo werd het ons opgedragen. Ze roken naar dennenbossen en voerden, in hun trage versregels, met het noorderlicht, de hoge gezangen binnen van de winden die er heersten; maar in de winter waren het lange prozastukken die reikten tot aan de verre zeeën en lage landschappen opriepen, tot zelfs uitgestrekte woestijnen met oases verscholen tussen twee heuvelruggen.
Dit was in de tijd dat nog veel geschreven werd over trage gebeurtenissen die diep in het verleden binnen drongen en verhaalden over vele geslachten, van hun geboorte af tot aan het sterven, om daarna te herbeginnen. Vreemde verhalen waren het, in vreemde landen die ontstonden in ons verbeelden en uitgedragen werden alsof we er woonden in oude familiewoningen en soms in blokhutten, verspreid tot diep in de bossen.
We kleedden ons naar de mensen van toen, warm in zwaar wollen truien en in dierenvellen als we door de bossen zwierven, langs wegels die met inzicht waren aangelegd en die na ons, frequenter zouden belopen worden en zich uithollen zouden tot sierlijke krommingen en rechtlijnige stukken, langs bronnen en rustplaatsen, en doorlopen zouden tot aan de fjorden met de vissersdorpen, ver in de diepte, aan de voet ervan tot waar de oceanen waren, met de wit gerande golven en de boten aan de steigers. Minuscuul om te zien.
Hoe we schreven en wat we schreven had geen belang of invloed, maar het vulde onze dagen, bij de haard gezeten in het licht van de vlammen en van brede kaarsen op de tafel. We hadden even goed niet kunnen schrijven, even goed onze gedachten houden voor wat ze waren, maar er was die drang in ons die niet te stelpen was dan met woorden die verhalen waren over wat was en wat was geweest en ook, maar dat waren gissingen, over wat komen zou.
We wisten wie we waren, dat we stof van sterren waren, dat alles één was en de scheiding die er was tussen licht en schemer, tussen dier en mens en lucht en vuur, tussen bomen en mossen, dat het de uiterlijke vorm maar was, maar diep heel diep doorgedrongen, dat alles een eenheid was, van dezelfde stof gemaakt en het was vooral dit te weten dat ons tot schrijven aanzette, dat de onderlaag betekende, de humus, waaruit elk woord ontstond, wat ook onze rijkdom was, ons hoog verbeelden.
We waren geen componisten maar we schreven symfonieën, schreven vioolconcerti en sonates, aubades en nocturnes. En het gebeurde, dat op avonden van sneeuw en ijswinden we samen kwamen in kamers waar we ons goed voelden, in het schemerlicht van kaarsen, de vlammen licht bewegend, in een kring gezeten omheen de haard als iemand uit ons midden begon te lezen wat hij geschreven had en zijn verhaal zich kleurde en vermengde met het knetteren van de zware blokken hout en het verhaal van de vlammen in de haard. Hij ons toen las wat hij in al die dagen geschreven had en hoe goed hij ons te boeien wist, hoe goed hij te verhalen wist over de dingen die er waren en over de dingen die hij dacht dat er waren, alles samen gehouden met wat overduidelijk was, zijn geloof in een Vader die is zonder er te zijn, maar zoals je wel weet, verweven is, met en in, al wat is en al wat nog komen zal, een Iets, maar niet een Iemand, die alles gewild had zoals het was en waaruit wij waren ontstaan ook de bergen en de bossen – zelfs en zeker het bekermos - de zeeën en de luchten.
Dit waren grote momenten die we meedroegen als we huiswaarts keerden in de nacht en de sneeuw viel over ons, een gereuzel, licht hoorbaar of, als we neerlagen, het huis een donkerte over ons en nadachten over wat we gehoord hadden en hoe wij het verwerken zouden, morgen als het licht er was en we neerzitten zouden bij de haard.
Dit en nog heel wat meer, van de grote dagen die van vroeger waren, dagen van destijds die ooit, misschien, van een van mijn vorige levens waren.
07-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-01-2018 |
Alle bibliotheken van de wereld |
Het is uit de nacht dat de morgen ontstaat en uit de morgen de dag, en de dag geschreven wordt in lange halen van woorden en gedachten.
Ik weet wel dat wat hier geschreven staat niet hoefde. Het kon even goed onbestaande gebleven zijn, een potentiële mogelijkheid, zoals een bezoek dat niet werd afgelegd, een gedicht dat niet geschreven werd. Maar nu het er staat, rechtsgeldig werd en er niet meer mag aan getwijfeld worden dat het er is.
Het is wat men schepping noemt, een eigenheid van het Universum. Het parkje bekermos dat ontstaan is uit een wolkje sporen, dat op die plaats is neergekomen is, zoals mijn woorden komende van waar ook, die zijn neergekomen op mijn blad. Het verschil dat inhoudelijk is, is er wezenlijk niet, alles is ontstaan uit het Universum zelf, of het nu uit een wolk sporen is of uit de geest van de mens, de oorsprong is identiek en in die mate is de gelijkenis heel treffend, al denken we er niet aan. Maar het is onvermijdelijk zo dat alles aan dezelfde wetmatigheden onderworpen is, en deze zijn, te trachten de perfecte vorm te bereiken en, dieper reikend, de grootste uitstraling te hebben, om aan te tonen dat alles ontstaan is uit de perfectie dat het Universum is, dat op zijn beurt de expressie is van het Zen-zijn van het Universum.
Deze gedachten zijn enkel en alleen van deze morgen, de morgen die ontstond uit deze nacht.
Mijn woorden van nu zijn dus als een parkje bekermos in een andere vorm gegoten, even zinnig als even noodzakelijk, omdat de reden er te zijn noodzakelijk was om te bewijzen dat heel wat mogelijk is als de wil er is, de wil wat de mens betreft, de wil om te zijn wat de natuur betreft.
Verder gaan kan ik niet, alles wat ik zeggen wou en dat de nacht me leerde en de morgen uitvoerde, is dat ik van het Universum ben en dat ik me er diep van bewust ben, tenminste als ik schrijf, als alles in mij geaxeerd is op de woorden die opwellen, ook opwellen van uit de foto van het parkje bekermos – foto die te onbenullig werd overgenomen – ook, van uit ergens in het Universum.
Ik zelf ben maar een overgang tussen al wat is en wat er geschreven wordt, iemand die tracht te lezen wat er is en erover in woorden vertelt zoals het hoort, denkt hij, dat het gebeuren moet. Een zaak is zeker het zijn niet de resten van de aap in hem die voorbijgaan aan het parkje bekermos, het is de mens, de homo sapiens, de verwonderde over wat hij ziet en, bij wie de verwondering, naarmate de dagen gaan, toeneemt. Vooral dan als hij ziet dat voortaan elk van ons rondloopt met alle bibliotheken van de wereld in de hand.
Niets ontgaat ons nog, alleen de verwondering over wat we in de hand houden is weg. En dit is het ergste dat ons overkomen kon.
06-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-01-2018 |
Mossen |
Gisteren was er verwarring, én in het lichaam én wellicht ook in de geest. De zin van Okakuro Kakuzo was een strohalm waaraan ik me vasthouden kon om niet weg te zinken in het luchtedige. Hoe ik er uit gekomen ben weet ik niet, ik heb maar heel vluchtig herlezen wat ik geschreven had.
Een voorteken, waarmede ik nu en dan geconfronteerd word?
Ik let voortdurend op wat mijn lichaam me vertelt, gisteren was het een verwarrende verrassing, deze die een man op leeftijd overvalt als hij het, het minst verwacht. Mijn echtgenote houdt me nauwgezet in de gaten, en haar zorgen verraden haar gedachten.
Dit zijn woorden uit de biecht. Ze zijn een verontschuldiging voor het bevreemdende dat je, soms, te lezen krijgt, als ik me losweg laat gaan, de wereld van het woord binnen, waar ik me goed voel. Veel andere plaatsen zijn er niet meer waar ik heen kan, heb ik ook niet meer nodig, zelfs al is er de roep van de herinnering, mijn hart heeft er zich op ingesteld dat het voorbije, hoe groot en hoe intens het ook geweest is, thans ongenaakbaar geworden is.
Ik leg me er vandaag bij neer, meer dan gisteren. Deze uren verlopen anders dan deze van vroeger, en het verontrust me in een zekere mate. Ik beleef ze ineen gedrongen – zoals Mr Chips ze beleefde - zittend op mijn eiland dat in de luchten hangt zoals op een schilderij van Dali of van wie ook.
Wat ik nu schrijf is niet wat ik schrijven wou, het lijkt er in de verste verte niet op, maar ik kon niet nalaten het je te zeggen als een soort voorbereiding op wat me overkomen kan, mijn vertrouwen in het lichaam dat me draagt verzwakt en op een dag zoals deze is dit heel voelbaar en komt dit tot uiting in wat ik schrijf.
Ik ben niet onophoudelijk bezig zoals Robert De Telder die ik een vriend wil noemen, die meent – misschien terecht – een afbeelding gezien te hebben van Koning Salomo op de reliëftekeningen van de tempel van Hathsepsut (www.bloggen.be/robertdetelder/de era van Salomo en de archeologie). Hij is op dit gebied een zeer actief man. Hij beleeft intens zijn opzoekingen in verband met de nieuwe chronologie van de geschiedenis van Egypte, hoofdzakelijk gebaseerd op het feit dat Hatsjepsoet een tijdgenote was van koning Salomo, in andere woorden dat zij de koningin van Sheba was. Zijn blog en de inleiding er toe getuigd van zijn geloof in al wat van de Bijbel is
En dan nog iets. Patricia, mijn oudste dochter, ze kent me zoals ik haar ken, stuurde me een wondere foto van een parkje bekermos, een zeldzaamheid in onze contreien. Ik meen precies te weten waar ze deze foto genomen heeft: in Grimentz (Valais) op het pad naar Zinal toe, even over de brug over de Gougra. Ik heb daar dikwijls stilgestaan in bewondering voor de mossen die daar groeiden, een variëteit die op Google, www.mfnf.nl onder mossen verzameld, te vinden is. Het is een voorbeeld van de kleine dingen in de natuur die ons verwonderen, die ons tot rust brengen, rust die ik nodig heb om te bestaan. Misschien is de plaats van vroeger – nu bedekt met sneeuw – er niet meer, misschien is die plaats, aan de rand van het pad, opgerukt tot in het bos erboven. Ik zal het nimmer weten, maar ik hoef ook niet. Ik heb die plaatsen gezien en heb deze bewaard in mij. Patricia, heeft me als nieuwjaarswensen verrast met de foto die ze er genomen had, een beter geschenk kon ze me niet geven. Ik kan haar alleen dankbaar zijn dat ze mijn blog ermee heeft helpen vullen.
05-01-2018, 08:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-01-2018 |
Zen |
‘La discipline Zen exige que la moindre action soit accomplie avec une perfection absolue’ : een zin, uit ‘Le livre du Thé’ van Akakuro Kakuzo[1] die ik heb meegenomen naar bed.
De nacht gekomen, mijn blog ingelogd, stel ik me de vraag of ik wel Zen ben geweest, of ik wel getracht heb, in mijn blog, de perfectie te bereiken, want ik ben heel ver gegaan, tot in het innerlijke van het zijn, tot in het hart van het kosmische; maar was het correct wat ik schreef of, was het niet meer zinsbegoocheling en ben ik al te vlug tot een besluit gekomen?
Maar het is me duidelijk, om Zen te zijn is het beter dat ik zwijg – een Zen man is geen schrijver, hij is een ‘doender’ en een ’zijnder’ – als het Zen betreft is het beter dat ik me opsluit in de stilte, dat ik de woorden laat voor wat ze zijn en vooral dat ik toekijk op wat ik doe en hoe ik het doe. Want, waar een handeling naar de perfectie kan worden uitgevoerd, blijft elk geschrift onderhevig aan wijziging, is er niets dat definitief is, dat precies werd afgelijnd, en zelfs, als de eerste indruk bevestigend is, dan blijft er toch altijd nog een opening, is er altijd nog iets dat duidelijker kan verwoord worden. Karl Popper wist trouwens dat elke nieuwe waarheid, nieuwe vragen oproept.
Zen is van het zijn in het tijdloze, het tijdloze dat ik ontmoet in het Andantino van Schuberts sonate 959, het is van de stilte van een rode roos in een vaas op de commode; het is van een verdorde wortel ingekaderd met een haiku eronder, het is van een marine, in smalle banden blauw en lichter blauw en banden wit en groen zelfs; het is van een oud Frans boek dat open ligt om gelezen te worden, het is meer over het niet zijn d an over het zijn. Ik beluister bij Schubert hoe hij ademt en hoe hij spreekt tot de dingen die hij neerzet, precies op de juiste plaats, precies de noot die nodig was opdat de klanken Zen zouden zijn, uitgesponnen in golven die aanzwellen en terug verdwijnen, zoals de golven van de zee. En het geruis erover, de meeuw erover zwevend op de wind. Het beeld van de eeuwigheid als ik er niet meer zal zijn, de echo van een laatste kreet.
Dit zijn de woorden vandaag die ik niet verwachtte dat ze komen zouden, zoals in Schuberts sonate 959, waarin zijn geest beweegt en overheerst, waarin hij zijn boodschap brengt: het leven dat in zich het naderen van de dood verbergt. En Schubert in zijn klanken die weer tot leven komt, alsof de dood ook leven zou zijn.
Welke waren de gevoelens die leefden in Schubert toen hij zijn Andantino componeerde, waren het geen Zen-gevoelens? Wat bezielde Memling toen hij Maria Moreel (Sybila Sambetha) schilderde, was hij niet hopeloos verliefd op haar?
Zo is alles vraag en uitdaging. Telkens herbeginnen, telkens een stap verder tot een punt waar een begin van perfectie benaderd wordt en het onzichtbare zichtbaar wordt.
Gebogen over het woord, de wereld beperkt tot mijn blad, glijd ik binnen in het onbekende dat ik straks, bij het herlezen, ontdekken zal in de woorden die, na verloop van tijd, zullen geschreven staan en die ik ervoor nog niet kende. Woorden die binnen of buiten mij moeten aanwezig zijn geweest. Keer op keer is het een poging alles te omvatten, alles te beleven. Te schrijven, te dromen, te denken, te lezen en te leven, een obsessie die niet stilvalt die niet ophoudt maar groeien blijft; het zwellen van een gevoel dat smeekt om in woorden te worden omgezet, opgetekend in kleur, in vlakken en in lijnen, in licht en in donker, neergezet in woorden, zoals Schubert, het deed, in noten op een notenbalk.
Er was, toen ik stopte, het geluid van Zen in de regen tegen het raam en, van de tijd, de herinnering.
[1] Akakuro Kakuzo: ‘Le Livre du Thé’, traduit de l’Anglais par Gabriel Mourey, Dervy-Livres, Paris
04-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-01-2018 |
Kosmologie |
Een vliegende kraai, wist moeder, weet meer dan een zittende.
Op mijn leeftijd voel ik me als een zittende, maar waar haal ik dan wat ik niet weet? Waarom ben ik zoals ik ben, en verklaar ik, zoals gisteren, dat in de evolutie, die een eigenheid is van het kosmische, ook in diezelfde eigenheid, een evolutie van de geest begrepen zit, en waag ik het vast te houden aan het feit dat wij, als homo sapiens aan het evolueren zijn naar een ‘sapiens’ in de tweede macht?
Een formule, wellicht even magisch als deze van Einstein die er aan dacht de snelheid van het licht ‘in het kwadraat’ op te nemen in zijn formule. Wat ik ooit bestempeld heb, hetzij in een blog, hetzij in mijn manuscript, als iets goddelijks. Niet dat ik ook een goddelijke interventie zou beogen met wat ik vermeld over het in kwadraat verheffen van het ‘sapiens’ deel in de mens, verre van, Einstein leverde het bewijs ervan, terwijl ik wellicht honderden, zo niet duizenden eeuwen nodig heb opdat bewezen zou worden wat ik vooropgesteld heb.
Ik sta ongeveer daar waar de ‘homo’ voorspelde dat hij ‘ homo sapiens’ ging worden, misschien moet ik zelfs terug tot voor het punt van het ontstaan van de 'homo'.
Wat ook, ik vind het een eerlijke als even heerlijke gedachte die steunt op wat ik meen te mogen zien, als ik vast stel dat de wetenschap van het feitelijke, stilaan aan het wankelen is naar het metafysische toe, zijnde naar het innerlijke, zijnde naar wat binnenin de feiten schuil gaat.
Ik zag onlangs op tv, in een verfilming van een boek van Dan Brown, de titel heeft geen belang, het beeld van de botsing - ik vermoed in de CERN - van twee deeltjes tegen elkaar. Het effect ervan, was voor mij een en al verwondering. Tenware zult je zeggen, dat het beeld misschien ‘faked’ was, maar dat is dan jouw idee.
Voor mij was het effectief, een uitstraling van wat innerlijk in de materie aanwezig is. Weet dat het herbeginnen van het jaar een even ‘fake’ gedoe is en dat dit helemaal niets heeft gewijzigd aan de gang van mijn gedachten. En dan kom ik terug op de idee van een sapiens in het kwadraat, me afvragend wat dit wel zou kunnen betekenen en in welke richting dit wel zou kunnen gaan.
Dit uit te zoeken, is waar we voor staan. Het is een zoeken in de diepte - een zoeken dat eigen is aan ons mens zijn - waarheen we moeten, totaal los van het materiële, om binnen te dringen in wat de energie is die zowel een uitzaaiïng van het leven is, als het leven zelf is.
Ik vertel me dan dat de evolutie van aap naar mens, niet het werk is geweest van de mens zelf, maar van de Kosmos, en dat die kosmische, diepreikende beweging niet gestopt is en niet stoppen zal bij de homo sapiens.
Wij zullen het niet meer mee maken, maar wel zij die komen in de verlenging van ons. Het is een belangrijk en wonderbaar iets ingeschakeld te zijn in deze beweging die kosmisch is.
03-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-01-2018 |
Evolutie |
Ik tracht vooral me niet te verschroeien, me niet te verbranden in de eerste dagen van januari, vooral geen al te hoge vlucht te nemen, want te lang verblijven op grote hoogte is verwarrend voor mezelf als voor mijn lezers. Maar ik ken me, ik weet nimmer welke richting mijn gedachten zullen uitgaan. Kalm blijven is de boodschap en afwachten, ook omdat de nacht te lang heeft geduurd en de morgen er veel te vroeg was.
Ik droomde van een gedicht, in het rood geschreven, waaraan ik een strofe van vier lijnen toe te voegen had, zo dat al het negatieve in het gedicht, positief zou kunnen gelezen worden en de woorden in het zwart zouden geschreven staan. Het hield me, in droomtoestand, lange tijd bezig en ik voelde duidelijk de moeheid en de gejaagdheid in mijn hart. Het gedicht bleef maar komen maar ik vond er geen antwoord op, de dag was te lang geweest, de gevoelens van de avond, tot het te ver gevorderd punt in de nacht, te geladen met beelden en lawaaierige muziek.
Een vriend belde me in de morgen, hij vertelde me dat hij negentig wordt op 16 september. Een datum die ik bewaren wil. Hij heeft nog heel wat reisplannen: het pas geopend museum van Abu Dhabi en een verblijf op l’Ile Maurice. Zijn stem klinkt heel goed. Het is me duidelijk, hij heeft een kalmere nacht dan ik doorgebracht. Ik was met hem in Vézelay, in Fontenay en op tal van plaatsen in Bourgondië waar we de Romaanse kerkjes afliepen, en er zijn er heel wat. Ik was met hem in Schotland tot in het meest noordelijke punt van het main land, in St.John o’Groates. Ik was met hem in Yemen, in Sa’ana, in Ibb, in Kawkaban, in Mareb. En het waren telkens grote momenten met diepzinnige gesprekken over het leven en over wat onze rol op aarde wel zijn kon, want vonden we, hadden we hier geen rol te vervullen gehad, we zouden hier niet geweest zijn.
Voor ons had het ontstaan van het leven op aarde – we dachten zelfs in het Universum - een groot doel, het ontstaan van de mens en meer in het bijzonder, het ontstaan van de homo sapiens, met de nadruk op sapiens. We zagen het ontstaan van het leven als de loopplank naar het spirituele in de mens, en de groei naar dit spirituele als een kosmische groei, méér dan een ‘survival of the fittest’, dat het uiterlijke teken was. En die groei was van in de aanvang, van bij de Big Bang, aanwezig, hij lag vervat in de wetten van het evolutieve Universum.
Ik weet nu, dat ik dan toch te ver ben gegaan voor deze tweede dag van 2018; ik weet ook dat ik, hier gekomen er nog iets aan toevoegen wou, iets dat misschien hemelschokkend is, maar me baserend op deze evolutiewetten, denk ik dat deze volop zullen blijven werken in wat de Homo sapiens vandaag is, en dat deze nog absoluut niet aan het einde van zijn Latijn gekomen is, dat hij verder evolueren zal naar homo sapiens, sapiens.
Sprankels van deze ideeën zijn terug te vinden in alles wat ik schreef, in al wat ik heb uitgedragen in mijn vorige geschriften. Niet zoals ik het hier heb vermeld, maar de grond ervan is dezelfde. Ik ben dus, ondanks mijn voornemen, opgestegen, omdat ik op een gegeven ogenblik niet meer stoppen kon - ik had A gezegd en moest dus ook B zeggen - en ook en vooral, omdat ik een blog te schrijven had, en me opstellen wou in mijn rol als mens die ik te spelen heb in deze maatschappij die een totaal andere vooruitgang beoogt, een zuiver materiële, een belemmering voor de vooruitgang van de geest, in de mens als in de Kosmos..
Zo, in welk landschap ben ik eens te meer terecht gekomen als het niet het landschap zou zijn van de geest, als het niet liggen zou in de lijn die van in den beginne werd uitgestippeld.
Ik voel me goed er deel van uit te maken.
02-01-2018, 07:42 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-01-2018 |
Van vrienden die zijn en andere die gingen. |
‘Per correr miglior aqua alza le vele’[1]:
Ik zal wel niet zoals Dante – die, na de Hel, op weg is naar het Vagevuur – de zeilen hijsen, om betere wateren te gaan bevaren. Ik heb er geen nood aan me in 2018, met andere aangelegenheden bezig te houden. Het voorbije was een goed jaar, een zeer gevuld jaar, een innerlijk warm jaar. Ik hoop, nu ik de zeilen hijs, dat de wind en de wateren van het nieuwe even inspirerend, even lichtend zullen zijn.
Wel is het misschien goed te weten hoe Dante, een vriend van mij, het zag als hij schreef:
É canteró di quel secondo regno / dove l’umano spiritu si purga / e di salire al ciel diventa degno.
Of er sleet is, of sleet komen zal, is af te wachten. De sfeer waarin ik optreed zal zich niet wijzigen, ik zal me blijven zuiveren van al het verkeerde dat in mij nog aanwezig is en dat zou kunnen negatief overkomen, om op te stijgen zodra ik geroepen word. Ik zal dus, wat mij betreft, alles in het werk stellen opdat de geest van mij, zuiver en rijk gevuld, de ‘Geest die in den beginne was’ en waaruit ik ontstaan ben, te vervoegen.
Ik heb dus geen andere domeinen te betreden, of geen andere wateren te bevaren, dan deze waarmede ik mijn leven lang ben vertrouwd geweest.
Een vriend, mijn gevoelens kennende, vroeg me gisteren, waar denkt je het meest aan, aan de zee of aan de bergen? Aan beide heb ik geantwoord, maar in de bergen had ik meer vrienden dan aan zee. Evenwel, alle vrienden die ik er had zijn heengegaan en heb ik hier nu bij mij, dus is de zee, zijn de bergen niet meer wat was, hoef ik er niet meer heen te gaan om hen terug te vinden.
Dit is ook wat ik gisteren bedoelde, ik schrijf met een hoop mensen om me heen, en allen hebben ze iets te zeggen. Ik mis hen zonder hen te missen, ze zijn er, ik hoef me niet te verplaatsen. Ze zijn mijn warmte en als ik soms het geluk heb een van hen te ontmoeten, druk ik hem aan mijn hart, want ze zijn mijn leven en hun weg gaan, ook ditt van eergisteren was, is ook mijn sterven. John Donne wist dit maar al te goed.
Op de afscheidsceremonie van 30 december heeft men op een bepaald ogenblik zijn foto geprojecteerd. Ik zag hem plots in volle glorie met een bolvormige, schuimende pint donker bier voor hem. Wat er in mij gebeurde toen, weet ik niet, ik denk dat ik hem plots terug in leven zag, een fractie van een fractie van een ogenblik, want ik ben opgesprongen en heb geapplaudisseerd, wat niemand omheen mij begrepen heeft, want niemand volgde me. Maar mijn gevoel hem daar in volle zon te zien zitten, zoals ik hem altijd heb gezien, was zo verrassend en immens, was alsof ik zelf, met hem, terug tot het leven kwam.
Hij weet het nu, hij hoorde het, hoe ik hem missen zal.
[1] Divina Commedia – Purgatorio, canto primo, 1 e 4-6
01-01-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |