 |
|
 |
|
|
 |
11-08-2019 |
De Pentateuch of het Oude Testament. |
.
Ik heb, in mijn Velikovsky-jaren, heel wat tijd doorgebracht in het Oude Testament, niet zoals Velikovsky zelf, niet zoals Robert De Telder, maar toch voldoende opdat bijzondere passages erin gegrift zouden staan in mijn geheugen, als zo iets afzonderlijk zou bestaan. Ik had er drie vertalingen van, later een vierde - een Spaanse vertaling van La Bible de Jérusalem - een boekje amper een vuist groot.
Mijn voorliefde ging naar de King James’ versie van 1611, omdat er Steinbeck was geweest, zijn ‘East of Eden’ die me gewezen had op het bestaan ervan. En, omdat ik het geluk had gekend, en geloof me, ik voelde me er gelukkig bij, het op een heuglijke dag, het te kopen in Rye, dichtbij Dover en wel een in soepel leder gebonden, niet groter dan een gewone roman, maar met uiterst fijn papier, een parel van uitgave, van drukkunst.
Ik weet nu dat de vertalingen uit het Hebreeuws, met inbegrip van de allereerste door de ‘Zeventig’ naar het Grieks, niet gelijklopend zijn; dat sommige passages gaten vertonen - ik had het onlangs over de vertaling van het woord ‘timshell’ - en twijfelachtig overkomen. Je hebt maar van Fabre d’Olivet zijn ‘La Langue hébraïque restituée’ te lezen om te zien met welke moeilijkheidsgraad de vertalers geconfronteerd waren. Ook Paul Nothomb in zijn - ik citeer uit het hoofd - zijn boek (?) over de vertaling van Genesis 3, 19, de verzen over onze terugkeer naar de stof, die volgens hen een terugkeer was naar de geest in de stof en die ik maar al te graag als de juiste zie, de meest passende, de meest verheerlijkende. Ik vond zelfs dat, indien deze passage vertaald ware geweest zoals het hoorde, er een andere Westen zou zijn ontstaan. Maar dat terzijde.
Daarna is er Kamal Salibi gekomen - wellicht zijn er andere geweest die terecht of onterecht, bestaande vertalingen hebben gekraakt - die in zijn boek van 1988, ‘The Secrets of the Bible People’, heel wat passages, geschiedkundige dan, gemeend heeft te moeten wijzigen. Hij heeft trouwens een revolutie teweeg gebracht in de plaatsen waar het Oude Testament zich zou hebben afgespeeld.
Aan mij zijn de geschiedkundige elementen voorbij gegaan, anderen zoals Velikovsky, zoals De Telder, hebben die voor absoluut vaststaande feiten aanvaard, ik heb meer gezocht naar de geestelijke waardes ervan en ben keer op keer bewogen geweest door de wijze waarop de verhouding van het volk en zijn leiders ten overstaan van Jahweh, hun God, werd uitgetekend. Het waren onweerlegbaar grote schrijvers die ons de verhalen, welke ook, brachten met liefde voor het woord en in alle eerlijkheid, tijdsgebonden, schreven over de feiten die zich hadden voorgedaan. Centraal in de geschiedenis van het Joodse volk staat voor mij en voor vele anderen, het gebeuren gekend als de tien plagen van Egypte en daaropvolgend, onder Joshua de opvolger van Mozes, de stilstaande zon en maan - Velikovsky ankerde zijn volledig oeuvre hier aan vast - gebeurtenissen met een dergelijke impact zodat het onmogelijk is dat die niet zouden hebben plaatsgevonden, niet noodzakelijk zoals ze staan afgebeeld, maar zoals ze beleefd werden en overgedragen. Er zijn er zelfs die schrijven dat zonder die twee gebeurtenissen het Joodse volk, als eenheid, niet zou bestaan hebben.
De geschiedenis heeft gewild dat de Bijbel, het Oude Testament van het Joodse volk, en de erna komende, en er ten dele uit voortvloeiende Christelijke geschriften de basis hebben uitgemaakt van onze westerse beschaving, waar we ons hebben goed bij gevoeld.
Het is duidelijk dat we er ons thans hebben van afgekeerd - het proces is aan gang - en we weten hoegenaamd niet in welke spiraal van omstandigheden we geestelijk en cultureel als volk gaan terecht komen, des te meer daar nu een totaal andere religie het hoofd opsteekt en haar infiltratie begonnen is.
Dit laatste is van de tijd van nu. Maar één zaak nog: ik weet met hoeveel zorg, uitmondend in spot en leedvermaak door velen, en ik noemde er al een, gekeken wordt, vooral naar het Oude Testament. Ik vind dat we het recht niet hebben, deze teksten als westers te beschouwen, kritisch te bekijken en overhoop te halen, door het meest opvallende aan de kaak te stellen. Als er zijn die het mogen doen, maar ze zullen er geen jota aan wijzigen, dan is het, het Joodse volk zelf.
Wij zelf kunnen enkel respect tonen voor de inhoud ervan. Een inhoud die de vertaling is, wellicht in heel wat gevallen gebrekkig, van de oorspronkelijke Hebreeuwse vorm, en wat meer is er gaat geen dreiging van uit. Een reden te meer opdat we er niet zouden aan raken.
11-08-2019, 06:49 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-08-2019 |
Waar Titus Burckhardt me voerde |
Il fut un temps dat ik geïntrigeerd was door het woord ‘tempel’ omdat ik bij Titus Burckhardt gelezen had over de etymologie van het woord ‘templum’. Het vertolkte een plaats van waaruit men de natuurlijke fenomenen bestudeerde en voornamelijk de beweging van sterren en planeten en dat deze ‘contemplatie’ behoorde tot het sacrale.
Ik dacht toen aan ‘La mer d’airain’ die zich bevond naast de tempel van Solomon die, wellicht, fungeerde als een spiegel in de nacht die mogelijk maakte, dankzij de inkervingen in de rand van de waterkuip - want dat was die zee en van respectabele afmetingen - op de waterspiegel ervan de beweging van de sterren en planeten op te volgen. Noteer dat dit een gissing is van mij, maar ik zie niet in waarom, die ‘zee’ er zou gestaan hebben, rustend op vier maal vier ossen.
De tempel werd aldus gezien als een centrum van de wereld. Het was hier dat de scheiding lag tussen het sacrale en het profane. Al wat gebeurde in het sacrale wordt afgescheiden van het wereldse en situeert zich buiten de tijd, De tempel betreden betekende dus binnen gaan in het tijdloze, wat normaal is als je binnen gaat om een gesprek te hebben met je God.
Niets is er nog van het tijdloze vandaag, het Universum in beweging is geen plaats meer van het goddelijke, het is een terrein van het wetenschappelijke, een terrein van studie en onderzoek en kent zeker geen religieuze bijbedoelingen meer, deze gingen verloren, zoals er heel wat verloren ging dat van het tijdloze was, van het zijnde achter het zichtbare zijnde.
Het ontroerende in Genesis en Exodus zijn de gesprekken van de mens met zijn God, Jahweh. Hoe de schrijver(s) ervan zich zo iets konden inbeelden, met voor mij het summum in die relaties, de stem die kwam uit de brandende braamstruik. De stem van Jahweh die zijn naam noemde, zeggende dat hij ‘IK BEN’ was. Klaar en duidelijk: ‘zeg aan het volk dat ik ‘Ik Ben’ ben, of in andere bewoordingen, zeg hen dat ik het ‘Zijnde’ ben, duidelijker kan het niet: ik Jahweh ben al wat is, wat was en wat komen zal.
Georges Steiner, had het niet begrepen, hij noemde dit een tautologie weinigen hebben het begrepen. Ik zeg dus dat de schrijver ervan een groot filosoof moet geweest zijn, om in zijn tijd, te schrijven wat er staat, vooral op die bijzondere plaats in Exodus, waar Mozes barrevoets stond op heilige grond.
De Bijbel, het Oude Testament, werd niet voor ons geschreven, het is het verhaal van het Joodse volk, het is hun geschiedenis, hun verhouding tot hun God, geschreven in de moeilijk te vertalen taal, het Hebreeuws. We hebben niet het minste recht er iets verkeerd over te zeggen, zeker Dimitri Verhelst niet, omdat de tekst, evenmin als de Bhagavad Gita, niet van het Westen is.
Weliswaar is het voor ons het Boek der Boeken geworden, dat ons gevoerd heeft tot wat het Westen geworden is. Stel dat de Bijbel er niet geweest ware voor ons, stel dat het een dode letter ware geweest, wat zou er geworden zijn van ons, hoe zou de Keltische ondergrond, het ‘druïdische’ gedachtegoed dat ons bereikte van uit het oosten, geëvolueerd hebben in onze streken?
Want er was hier een religieuze stroming die duidelijk zijn sporen heeft nagelaten en zijn expressie vond in de talloze dolmen en menhirs verspreid over gans Europa - tot in de dorpjes van de Valais toe, waar van de God ‘Lug’ de naam gekerstend werd in, St.Luc - het waren allemaal zware rotsblokken die de beitel niet gekend hadden, zoals het ook gezegd wordt op drie plaatsen in het Oude Testament, ‘als je me een altaar bouwt in onbehouwen steen het moet’.
Wat rest er nog van wat grote ernst was drie à vier duizend jaar geleden, en wellicht nog heel wat verder in de tijd?
Dit is waar Titus Burckhardt me deze morgen heeft gebracht. De etymologie van het woord ‘tempel’ volstond om me te laten gaan in een bepaalde richting, deze van mij. Dit is hoe ik schrijf en wat ik schrijf.
Terloops, ware ik Brusselmans geweest - niet dat ik hem gelezen heb - hij zou geschreven hebben over een avond dat hij ‘a Bourbon, a ‘Four Roses’ was gaan drinken in een literair café in Gent, de ‘Hotsy Totsy’, open gehouden (destijds) door de broer van Hugo Claus; dat hij er een jonge vrouw had ontmoet met wie hij een spel schaak heeft gespeeld; dat ze daarna, ja, wat doet men na schaak te hebben gespeeld met een jonge, warme vrouw, als je je laat gaan als schrijver? Wel, ze hebben verder schaak gespeeld onder de lakens,
Wat niet mijn geval is al zou het wel hebben kunnen gebeuren, het schaken zeker dan toch.
10-08-2019, 10:12 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-08-2019 |
Nog, Vrije Wil |
Ik bewonder mijn lezers die elke dag de moed hebben mijn vreemde gedachtegangen te volgen en er nu en dan eens op reageren. Het sterkt me, ik weet dan waarom ik het doe en ook dat ik niet falen mag. Het was mijn vrije wil die besliste het te doen maar er was ook ijdelheid mee gemoeid. Had jk die niet gehad, had ik geen uitdaging gezocht, had ik niet geweten dat het in mijn mogelijkheden lag, en ga maar verder, ik was er nooit aan begonnen.
Mijn vrije wil is dus geconditioneerd geweest door al wat er aan voorafnis gegaan en dat was onder meer ook het bijhouden van een dagboek sedert de jaren zeventig. Stel je voor de weg die ik al had afgelegd. Mijn waaghalzerij kon dus niet op en de beslissing die ik nam was alleen een voortzetting van wat al zo lang aan gang was.
Als ik, zoals het geval is, er een dagboek van de vijver op nahoud, dan was het een compensatie voor het feit dat ik een sleutel kreeg voor het hek en er vrij heen kon. Ik had dit dagboek niet hoeven te openen, niemand heeft het me gevraagd, behalve ikzelf vroeg ernaar en ben ermee begonnen, hoewel sporadisch, maar ik doe het toch.
Zo doe ik heel wat uit vrije wil, maar telkens is er wel iets die mijn vrije wil heeft aangescherpt of ligt het in de eerste plaats in de aard van wie ik ben:, ik schrijf eerder gemakkelijk.
In feite is onze vrije wil de wijze waarop we de omstandigheden verwerken waarin we ons bevinden. Het aflijnen ervan is en blijft een gissen of de vrije wil hierbij betrokken wordt of hoegenaamd niet.
Het doet me nogmaals denken aan het fameuze ‘timshell’. Het Hebreeuwse woord uit de ‘King James’ bible’ van 1611, waar John Steinberg een roman ‘East of Eden’ heeft omheen geschreven. De sleutelwoorden van het gesprek van Jahweh met Caïn in Genesis 4, 7. Caïn die verontwaardigd was omdat zijn offer minder gunstig was onthaald dan dat van Abel, zijn broer:
If thou doest well? Shall do not be accepted? and if thou doest not well, sin lieth at the door. And unto thee shall be his desire, and thou shalt rule over him.
Het timshell woord vertaald als ‘thou shalt’ wordt in het boek door een groep Chinese ‘scholars’ in San Fransisco bestudeerd. Na twee jaar Hebreeuws komen zentot het besluit dat timshell vertaald worden als ‘thou mayest’, je kunt de zonde overwinnen. Of je bent vrij de zonde te overwinnen of niet en dus niet ‘thou shalt’, wat een enorm verschil maakt.
Ik keek dit na - nog maar eens - in de diverse Bijbels in mijn bezit:
La Bible Osty vertaalt: ‘mais à toi de dominer sur lui / La Biblia de Jerusalen: y a quines tienes que dominar, met de noot: ’traduccíon aproximada. / En Willibrordus lost het anders op, hij maakt er een vraag van: ‘zult gij hem meester kunnen blijven?
Laat ons dus maar wijselijk blijven bij wat Steinbeck ons leert, het is het eerste bewijs voor het bestaan, in hoofde van Jahweh, van een vrije wil in de mens.
.
09-08-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-08-2019 |
Voorbestemming |
Een goede vriend reageert en terecht op mijn blog van gisteren. ‘Predestinatie, zegt hij sluit vrije wil uit! Indien alles is voorbestemd, vooraf bepaald, geschreven in de Palm van Gods Hand, dan is alles wat we denken en doen vooraf bepaald, tot in het kleinste detail. Hij voegt er nog aan toe: ‘Maar, zoals Sartre zegt: ‘Nous sommes condamnés à être libre’.
Een zin van Sartre die ik niet begrijp, of wil begrijpen, Sartre is nooit mijn ding geweest.
Ik weet het, voorbestemming is een vreselijk woord. Het moet genomen worden met een knipoog. Trouwens ik had niet moeten zeggen dat we voorbestemd zijn, dat alles wat ons betreft, het zijnde als het nog komende, opgetekend staat in het Boek waarvan sprake is in Psalm139. Wat er wel van is, is dat we ons bevinden op de plaats waar we aangekomen zijn en dat we nergens anders hadden kunnen zijn dan waar we zijn. De vrije wil waar de mens zich op beroemt is de vrije wil ontstaan uit de omstandigheden waarin we zijn geboren en zijn opgegroeid, het zijn zij die ons de beslissingen hebben doen nemen die we genomen hebben. Zelfs als we op een bepaald ogenblik zouden gedacht hebben iets niet te doen, dan ook was dit bepaald door de omstandigheden waarin we verkeerden op dat ogenblik. Omstandigheden die het gevolg waren van tal van andere waar we zelf hoegenaamd geen vat op hadden, maar waarin we rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken raakten.
Het kan, en dit is meer dan een gissing voor mij, dat op het ogenblik van de bevruchting van de eicel, dat een kosmische ingreep is, de stand van de sterren en de planeten, bepalend is geweest voor het karakter, voor de diepere aard, van de gezegende die negen maanden later geboren zal worden en groeien zal naar zijn volwassenheid. Maar dit is dan ook alles. Van dan af zijn het de levensomstandigheden die sterk bepalend zullen zijn en waarbij het karakter dat hem werd ingeënt een factor zal zijn voor het ondergaan van, of omgaan met de omstandigheden waarin hij verwikkeld is. Er is hier tot nu toe nog altijd geen sprake van enige vrije wil, wel van de wijze waarop hij is ingesteld om meester te blijven van de gebeurtenissen die op hem zijn afkomen.
Hij beslist op een morgen, niet zijn vrije wil, maar omdat hij die morgen zo is ingesteld om met de wagen te vertrekken naar Gent, onderweg heeft hij een accident. Dit accident was iets dat gebeuren kon, maar was het voorzien dat het zou gebeuren. Ik denk het niet, het was alleen een kwestie van tijd en plaats zo wat hem als wat de andere wagen betrof. Eens het gebeurd is, is het gebeurd. Het zijn de omstandigheden en er moeten er heel wat zijn bij beide kampen die hebben gemaakt dat het accident heeft plaats gevonden, niets of niemand anders.
Was ik voorbestemd te zijn wie ik geworden ben, ik denk het. Heeft mijn vrije wil hierbij gespeeld, het kan, maar zeker in de eerste plaats de omstandigheden waarin ik ben op de wereld gekomen en ben opgegroeid, maar toch, achteraf kan ik blijven denken had ik dit niet gedaan of, had ik toen dit gedaan, ik zou nu en zo verder. Maar we weten niet hoe dit verder zou geweest zijn.
Ik besluit: belangrijk is: ik heb dit gedaan of dit niet gedaan omdat de omstandigheden logisch bepaalden dat ik dit deed of dat niet deed, niet mijn vrije wil, die kwam hier niet aan te pas. Als ik gelovig ben – niet noodzakelijk in al wat de Kerk ons voorhoudt – dan is dit omdat de omstandigheden ertoe gunstig lagen, mijn vrije wil kwam ook hier niet aan te pas. Ik denk nu aan de vele Vlaamse kinderen die nu ongedoopt blijven en mijn hart bloedt als ik er aan denk en als ik het schrijf. Zullen die kinderen ooit het geluk kennen te geloven in Iets dat hen overstijgt? Ik weet het niet. Maar vrije wil of niet als ze er nooit op gewezen worden zal er dan ooit een vorm van geloof in hogere waarden zijn bij hen?
Neen mijn vriend, vrije wil kan een kwestie zijn van een paar percenten maar veel meer niet. En dan is het woord voorbestemming vlug gevallen, maar verkeerd gevallen.
08-08-2019, 00:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-08-2019 |
Het ene vaste punt. |
En nog Kafka, gelicht uit hetzelfde document, 'Kafka le cercle de Prague’:
‘Ma vie consiste et a consisté depuis toujours en tentatives pour écrire et le plus souvent en tentatives manquées. Mais lorsque je n”écrivais pas, j’étais par terre, tout juste bon à être balayé…’
Dit is de ziekte die we meedragen, wat we ook doen of waar we ons ook bevinden, en ze is ongeneeslijk, ze zit in ons gemetst, in elke vezel van ons lichaam, maar we zijn er, tout compte fait, mee verzoend, en meer nog.
We hebben dit al meermaals geschreven, maar telkens vallen we erop terug omdat we weten dat we niet alleen zijn die deze ziekte in zich dragen en het verrukt ons als we horen dat grote schrijvers, zoals Kafka, dit beamen, dit voelen zoals wij het voelen, dat we in hun voetsporen lopen en het een universeel iets is, een kosmisch gegeven is het besprenkelen van de geest van de mens met gedachten en het aanzetten tot handelingen opdat deze overblijven zouden voor de geslachten na ons, deel zouden uitmaken van het universeel gedachtengoed, dat de humus is voor morgen.
We zorgen ervoor, omdat het schrijven ons is ingegeven van bij de geboorte, van bij de conceptie wellicht. De vonk die toen ontstond was geladen met de impact van het ene vaste punt in dhet Universum dat ook inwerkt op de slinger van Foucault, zoals Umberto Eco het ons leerde, een impact die er voor gezorgd heeft dat we er uit gekomen zijn als een ras apart met de zware last die ze te dragen hebben, schrijver te zijn.
We willen niet theatraal doen, we willen ons niet hiermee ophemelen, we willen eenvoudig blijven, met beide voeten op de grond, maar wie anders kan het geweest zijn dan de energieën van uit den hoge ons inentend. Ik heb me er niet van ontdaan, ik heb me er niet van bevrijd. Integendeel,, ondanks de moeite die het me gekost heeft, heb ik er ten volle van genoten, heb ik erin geloofd.
Dit is waar ik sta vandaag. Enigszins ontgoocheld, voor wat ik maar presteerde, deze eerder schamele woorden hier, die weinigen lezen zullen en als ze deze lezen twijfels zullen hebben over het hoogdravende, het ver gezochte erin. Goed ook dat ik dit weet, maar ondanks dat zal ik geen duimbreed afwijken van wat er staat. Het is wat ik gemeend heb te moeten vooropstellen, namelijk dat de weg die we inslaan bepaald wordt van bij je geboorte en zoals ik zegde wellicht negen maanden er voor nog. We werden voorbestemd en deze voorbestemming is het werk van wat het Universum in beweging houdt,
Dante had er een naam voor, ‘l’Amor che move el sol e l’ altre stelle’, de allerlaatste zin van zijn Commedia. Maar Amor is voor mij de geest van het Universum die alles beheerst, die alles in beweging houdt
Mon Dieu, wat heb ik nu geschreven, van waar zijn deze gedachten gekomen, hoe hebben ze mij overvallen eens te meer?
07-08-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-08-2019 |
Kafka |
Uit ‘Le Cercle de Prague’[1]:
‘Je cherche toujours à communiquer quelque chose d’incommunicable, à expliquer quelque chose d’inexplicable, à dire quelque chose que j”ai dans la moelle et qui ne serait être vécu que par elle…’( Franz Kafka, Journal.)
Of hoe ik me voel als ik schrijf, hoe we allen ons voelen als we schrijven. Kafka ons voorbeeld zijnde, onze meester. Ik haalde deze Kafka-zin uit ‘Kafka, le Cercle de Prague’ dat ik opzocht na Rops herlezen te hebben - het essay van Rops, uit een boek gelicht, niet door de vriend in kwestie maar als cadeau toegevoegd aan het boek dat hij kocht in een second hand bookshop -- alles voorvloeiende uit wat eraan vooraf gaat, en opgetekend wordt. Een snoer van gedachten, dat nu en dan wordt afgebroken, om terug hernomen te worden, momenten later, maar het kunnen ook uren zijn, het kunnen ook dagen zijn.
Je weet het wel, je kent hem wel, de wereld van gedachten, hoe deze ons overheersen, hoe ze bepalen waar we heen gaan zullen, of naar het verleden, het verre of het dichterbije, of naar het komende, maar zelden gehaakt in het moment van het moment zelf. Het zijn vluchtheuvels die we opzoeken, waar we vertoeven gaan, overschouwend wat was of wat komen zal, immer weer, immer knagend aan wat voorbij is en hopend. Hopend op wat eigenlijk of, wat is het belang van dit ‘hopen’?
Je denkt aan die dame van gisteren, die de deur van haar flat sloot toen ze spelen ging. Het was een landelijke Home in een oude klompenfabriek met glazen buitenwanden en ruime en heldere plaatsen. Wellicht wilde niemand weten van de muziek die niemand kende, omdat Chopin noch Debussy, noch Mozart gekend is in die middens, ‘Für Elise’ misschien maar dat, zegde ze, speelde ze niet meer.
De piano is de muziek in haar hoofd en de herinneringen aan alle successen die ze moet gekend hebben, maar wat, van haar verliefd zijn, hoe haar leven, hoe haar opstaan en haar slapen gaan en vooral hoe haar dagen in between.
Hoe zijn mijn dagen nu, hoe verlopen die, niet veel verschillend van die van haar, ik echter heb geen pianosuccessen gekend zoals zij. Maar ik was wel verliefd, niet een maal, maar zoals het gaat in het leven, dikwijls denkend verliefd te zijn tot het eindelijk je overvalt en je vasthoudt aan wat je hebt en dat je leven wordt. Je inteelt in het zijnde van elke dag. Welke inteelt heeft die dame gekend? Ze was niet oud want dan noem ik me ook oud, ze hoorde niet meer zo goed, maar klaagde niet over pijnen zoals ik, pijnen overal tot in mijn knieën, mijn armen, hoe stijf, evenwicht zoekend, ik daar liep in die zaal waar de tentoonstelling zich hield?
Voorbij nu, herinnering die vervagen zal, wegdeemsteren: mijn leeftijdgenoten gespreid te zien om me heen, groepjes mensen tegenover elkaar gezeten, zwijgend, wachtend op een metamorfose, waaraan ik geen nood heb, ik metamorfoseer me keer op keer.
Je had er ook kunnen zitten. Hopelijk dan met een boek om weg te glippen in je dromen de velden in over de landerijen naar oorden die je kent of kennen wilde. Hopelijk dan, schrijvend zoals nu.
Gelukkig, Je bezit de deugd er over te kunnen schrijven. Je heerst erover, je laat wat je laten wilt en je neemt wat je nemen wilt, groter vrijheid heb je in je leven nooit gekend. Je bent todopoderoso in je geschriften waar je doordringt tot in het merg van het zijn, zoals Kafka. in die wondere stad die Praag is waar hij nu rust op het Joodse kerkhof van Strachnitz.
We stonden er ooit.
[1] ‘Kafka Le Cercle de Prague’, texte de Patrizia Runfola, Editions Eric Koehler, Institut Français de Prague, 1992.
06-08-2019, 04:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-08-2019 |
De Piano |
Ik heb drie dagen lang getracht iets te putten uit een onderwerp dat onuitputtelijk schijnt en ben er uitgeput uit opgestaan. Zo heb ik vandaag noch een eerste zin om verder te gaan,, noch een laatste om er mee te eindigen. Trouwens, het zint me niet, echt niet. Ik sta voor mijn leeg blad als voor een gesloten deur, als voor een bos dat ontoegankelijk is vanwege, ja vanwege wat?
Maar het gebeurt. Er zijn van die dagen, van die momenten die je vreest. Ze brengen je nergens, omdat je nergens heen wilt gaan, omdat je wilt blijven waar je bent, opgerold onder de lakens, half in slaap nog.
Ik wist het voor ik slapen ging dat deze :morgen een lastige morgen zou geweest zijn, dat ik misschien beter wachten zou tot in de namiddag, tot in de schemering alvorens een poging te wagen. Maar wachten tot, is een risico dat ik niet graag loop, want wat gedaan is, is gedaan, je hoeft er geen ganse dag mee rond te lopen, en ook, werken in de morgen geeft je de luxe, je een ganse dag vrij te voelen, ontlast van een zwaarte.
Maar dit was niet het geval. Want woorden zijn wispelturig, elke dag vergaat het anders. Soms staan ze klaar, ,staan ze zelfs te springen om genomen te worden, soms zitten ze verborgen en weigeren ze zich te tonen zodat je er hulpeloos bijzit. Dit was deze morgen.
Laat in de namiddag heb ik met een vriend de tentoonstelling bezocht, van een vriend, Daniël Janssens, in een home voor ouderlingen zoals ik. Ik kende zijn werk, hij is een man van de beitel, van het penseel, van pen en potlood en van het woord. Een groot kunstenaar. Ik schreef in zijn dagboek dat er lag: ‘kunst is bedrevenheid’, want hij is een bedreven man. Ik schreef nog andere dingen die er nu staan voor altijd, maar die ik me niet meer herinner. Het was echter het ogenblik dat de woorden kwamen die moesten komen, zonder nadenken, heel spontaan zoals het hoort bij dergelijke aangelegenheden, omdat het werk van hem is en van niemand anders zijn kan, sterk persoons gebonden.
En het is groot wat hij maakt of schrijft. Het heeft een kosmische inslag, een eigenheid van wat kunst is. Een inslag die hij verwoordt in zijn beelden. Het zijn geen abstracte beelden, het zijn beelden die spreken die iets te vertellen hebben, beelden die leven, die elk afzonderlijk een kamer vullen kunnen met een bijzondere aanwezigheid. Echter, soms schaadt overdaad.
En dan was er in die home, die dame die we bezochten in haar kleine flat. Ze, had mijn leeftijd - het voelde vreemd aan, zij in die flat, ik buiten in de vrijheid van de wereld - ik wist niets van haar leven en de vriend die me vergezelde wist er evenmin iets meer over dan dat ze een pianiste was; dat ze eerste prijzen gewonnen had, maar dat vertelde zij ons en dat ze, bij de verhuis naar de home, haar vleugelpiano had moeten achterlaten, alsof ze hiermede haar ganse leven achterliet. Haar vleugelpiano die ze zo maar gratis weggeschonken heeft aan een leerlinge van haar, een jong meisje, Wat het haar moet gekost hebben afstand te doen?
Ze voelde zich - ze was al in slaapgewaad - overrompeld door ons onverwacht bezoek. Ze wist echt niet waar ze het had, twee mannen in haar flat, de ene kende ze, mijn vriend Raf, mij kende ze hoegenaamd niet, maar ze vroeg me of ik piano speelde, en of ik Schubert kende en Beethoven en Debussy en ze wou iets spelen, zegde ze een nocturne van Chopin.
‘Ken je Chopin?’ vroeg ze, terwijl ze haar piano opende: ‘Nocturne nr 9’, zegde ze, ‘weinigen kennen die, mais moi je l’aime beaucoup’. En ze speelde, ze speelde, met het laatste licht van de namiddag op haar handen, haar rimpelige handen glijdend over de toetsen, en omkijkend naar ons, terwijl ze speelde, met een fonkeling in haar ogen.
Ze stopte. Ik ben er van aangedaan’ zegde ze, ‘jullie hebben me verrast, totaal verrast, de noten haperen,, Chopin, o, Chopin’ zegde ze.
Ze keek naar ons, haar gelaat, had iets jeugdigs nog. Haar ogen, dacht ik, ogen om terug verliefd te worden, zo jong ze er uit zag, in haar nachtkleed, in die kamer met wat foto’s aan de muren, een oude kast, en wat partituren op de tafel naast haar, oude losse bladen.
Hoe is ze ingeslapen die avond, welke nocturne heeft ze gespeeld voor ons toen ze insliep?
Ik dacht toen we zijn weggereden: hoe heeft ze geleefd met die vleugelpiano van haar die haar gezel was, haar toevlucht, haar restje leven was, en hoe heeft ze die achtergelaten als ik haar glimlach zag toen ze speelde: de momenten geluk die ze moet gekend hebben, toen?
05-08-2019, 10:02 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |