 |
|
 |
|
|
 |
26-03-2017 |
Het Onzichtbare |
Heb je alles te laten om schrijver te zijn: tekenen, lezen, televisie kijken. Dit alles laten om woord te zijn, ingekeerd en gesloten voor de wereld met wat pianomuziek op de achtergrond, of Klara soms?
Tot je het bezoek ontvangt van een vriend en je hem vertellen kunt wie je bent, van waar je komt en hoe je je dagen doorbrengt. Hij je een boekje toeschuift van Epiktetos, die je kent van haar noch pluimen, dat je eens lezen moet van pagina 83 af; hij in meer je een tekst voorhoudt die hij schreef als inleiding op een tentoonstelling van je werken, ver, te ver in de tijd, waarin hij het waagde je werk te bekronen met een zin van Paul Klee: ‘Kunst gibt nicht das Sichtbare wieder, sondern macht sichtbar. Wat ik volledig beaam en wat altijd mijn opdracht is geweest, namelijk dat de kunst is, zichtbaar weer te geven wat onzichtbaar aanwezig is, wat trouwens ook de rol is van de poëzie.
Ik kom aan de vijver, ik loop er omheen, ik kijk naar de grassen, de distels, de ‘koewafels’, de kleine berenklauw die tot leven komen, naar de eerste bloemen: madeliefjes, paardenbloemen, ereprijs, hoefblad en ben vooral geïntrigeerd door de mossen op omgevallen bomen, glanzend groen en o zo teder. Het houdt me bezig, als sterveling met nog wat luttele tijd voor de boeg, maar ik heb geen beeld van wat ik niet raken, niet zien kan: de energie, de levenskracht die mossen, bloemen en planten uitstralen. Ik loop er langs, ik zie wat zichtbaar is en tast naar wat er onzichtbaar aanwezig is, en er in realiteit meer aanwezig is dan wat zichtbaar is. En, als ik schrijf, als ik naar een vorm zoek om te zeggen wat ik zeggen wil, gaat het erom dit onzichtbare te raken, bloot te leggen, omdat ik via dit, het onzichtbare in mezelf kan vinden, mijn levensadem, mijn binding met wat is van de planten, de bomen, het water, de luchten. Niet veel ervan ben ik, een schuchtere poging maar, het enige dat me onderscheidt is dat ik weet dat ik er ben en dat ik er ben om er over te spreken, te schrijven op een tastende wijze, er zorg voor dragend, de waarheid die dit alles is, geen tekort te doen.
Ik dacht als ik er niet meer zal zijn, zal er niets gewijzigd zijn aan wat van de vijver, wat van de aarde is. Uit de stilte van de grond zal het leven opborrelen en alles zal tot bloei komen: een inademing die de winter is, een lang gerekte uitademing die de lente en de zomer zijn, de herfst de bezinning zijnde, de aanloop naar het afsterven. Wat er ook moge gebeuren, zo is het en zo zal het blijven.
Zo ook is mijn leven geweest, een inademing om te zijn wie ik werd en een uitademing dat mijn echte leven was, om, zo gaat het nu eenmaal, stil te vallen, opgeslorpt door het eeuwige. Wat er ontstond tijdens deze periode en mijn naam draagt, zijn de sporen die ik trok en naliet, deze zullen er nog zijn voor een tijdje, een korte echo nog van wat was, om daarna uit te sterven, te verdwijnen tot een naam en een nummer in een oud register.
Dit dan toch wat de aarde betreft. Of er daarna, voor het onzichtbare in mij, nog een ‘hemel’ is, weten we later en zelfs als ik het niet zou weten, het vertrouwen erin is me nu voldoende.
26-03-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-03-2017 |
Manuscript |
Nu mijn manuscript geschreven staat is het, met een zekere afstandelijkheid dat ik terugblik op de tekst ervan, wetende dat ik hem herlezen en eventueel herschikken en herwerken moet. En vooral dat ik me zelf een duw moet geven de moed op te brengen om te doen wat ik moet, gaan beslissen over de definitieve tekst ervan. Een eenvoudige taak is dit niet omdat de tekst beweegt in mij en dus afhankelijk is van mijn gemoedstoestand op het ogenblik van het herlezen.
In elk geval is het zo dat, eens het blad is gekeerd, het gekeerd moet blijven. Ik mag er niet meer naar teruggrijpen want teruggrijpen is in vele gevallen nog eens wijzigen, wat me geen stap verder brengt.
Zoals het er nu bij ligt, kan het nog vele richtingen uit. Een groot deel werd doorgegeven als blog, ongeveer de helft ervan. Mijn laatste blog van 23 maart is niet het einde van het boek. Ik houd het einde nog in beraad omdat het afhankelijk is van de eventuele wijzigingen die ik aanbrengen zal, of de accenten die ik leggen wil. De tekst zoekt dus nog altijd naar zijn definitieve vorm. Het is, zoals ik zegde, een levende massa, een boom die nu - zoals de kweeperenboom die ik plantte vandaag – in volle aarde staat en groeien zal, hoe weet ik nog niet, maar alles is aanwezig opdat hij tot bloei zou komen en vruchten dragen, liefst vooraleer de lente zomer is geworden.
Er aan werkende gebeurt het dan: een zin is nooit de perfectie, een lichte wijziging en de paragraaf moet aangepast, een aanpassing van de paragraaf wil een wijziging van het hoofdstuk. Grote voorzichtigheid is dus geboden.
Ik heb, vroeger, tekeningen gemaakt waarvan ik nu voldoende weet dat ik er niets mag aan veranderen, geen lijntje in meer of in min, de tekening zou het me niet vergeven omdat wat ik maakte, af was toen ik er mijn naam onder plaatste, Maar er zijn er ook die ik niet zie als af, omdat het geheel me niet voldoet, omdat het een sukkeltekening was en gebleven is. Wat ik er ook nog zou kunnen/willen aan toevoegen of weglaten, ze zal nooit opstaan uit haar lethargische toestand.
Dit is ook zo met sommige van mijn gedichten. De inhoud is er wel maar de vorm laat me niet los. Telkens ik die herlees struikel ik over het ritme of over de structuur. Ik weet dat ze niet perfect zijn, dat er nog moet aan gewerkt worden. Uiteindelijk blijft het gedicht wachten om terug ter hand genomen te worden.
In de elektronische uitgave van de dagelijkse Beiaard verschijnt nu om de week een gedicht van mij, genomen uit een ‘Poëtisch Dagboek’ dat ik jaren geleden schreef toen ik aan de zee was in San Juan-Alicante. Ik herwerk deze nu. Een na een geef ik hen hun nieuwe vorm die, eens overgenomen door de Beiaard, bekrachtigd wordt. Eens overgenomen zijn ze niet meer van mij, hebben ze hun definitieve vorm verworven en zullen ze als gestold de tijd in gaan en een eigen leven gaan leiden.
Pas als mijn manuscript gedrukt zal staan, zal de tekst gestold zijn, gebeeldhouwd staan, kan er niets meer aan gewijzigd. Is hij de boom in groei. Dit is wat ik wens voor mijn manuscript. Zekerheid hierover heb ik niet. Eens af is het de inhoud van het manuscript zelf die hierover beslissen zal.
25-03-2017, 07:12 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-03-2017 |
Tussendoor: de literatuur in de fik. |
Waar ben ik eigenlijk mee bezig: een boek, een roman uit vorige tijden, een poging nog om literatuur te bedrijven zoals het gebruikelijk was, terwijl, lees ik, het meer en meer duidelijker wordt dat ‘de literatuur in de fik staat’.
Het is Veerle vanden Bossche in haar column in de Standaard van 17 maart die zich de vraag stelt of ‘het nog zinvol is bezig te zijn met stilistische brille (sic), in deze tijd van crisis en populisme? Worden schrijvers door de sociale media niet naar de zijlijn geduwd?’
Het is het gevoel dat ik heb als ik, komende uit de wereld van de actualiteit, binnen stap in mijn boek. Het is een grote sprong die ik doen moet om, van uit de media die zich wringt in alle vormen omheen wat er van morgen tot avond gebeurt in de wereld, een ogenblik van rust en inkeer te vinden en af te dalen in het landschap dat ik voor mezelf heb gecreëerd en totaal los staat van de me omgevende realiteit.
Ik voeg er nog de bemerking aan toe, aangehaald door vanden Bossche die ze haalde bij recensent, Toef Jaeger van het NRC Handelsblad, die ‘een kentering ziet in de literatuur: ‘de tijd van afstand nemen is voorbij: in deze hoogdagen van alternatieve feiten nemen veel schrijvers steeds meer reële elementen op in hun werk.’
In de dag - en daarom ook is de morgen het meest vruchtbaar – ontsnap ik moeilijk aan de confrontatie met deze gespleten, strakke, onevenwichtige, verwarrende omgeving, waarin ik een Trump ontmoet, een Erdogan, een invasie van anders-geaarden, een optreden van op terreurdaden gerichte individuen en - en daar gaat het om - de angst naar de toekomst toe eraan verbonden. Allemaal toestanden die me keer op keer in de touwen duwen en uitmonden in feiten die moeilijk te verteren zijn, en die dan door tal van schrijvers worden aangegrepen om ons te vergasten op - zoals vanden Bossche het noemt - ‘dystopische’[1] verhalen’.
Ikzelf wil niet verder gaan dan er van tijd tot tijd een blog aan wijden, want het is me niet vreemd, de actualiteit bemoeilijkt aanzienlijk het bedrijven van zuivere literatuur, omdat het neerkomt op een vlucht uit de realiteit der dingen. En dan lees ik in zelfde column dat ‘er volgend weekend meer dan honderd schrijvers uit alle windstreken gaan neerstrijken in Brussel om er ‘hun ideeën en hun passie voor literatuur te delen: een ode aan de kracht van schrijven en lezen. Omdat literatuur meer dan ooit zinvol is.’
Literatuur die zinvol blijft, is het vaandel waar ik me achter schaar, zijnde een poging om literatuur te bedrijven zoals ik denk dat literatuur moet bedreven worden.
Een vriend, Rik v. D. die begaan is met wat ik schrijf, wist het me heel duidelijk te zeggen. Hij mailde me een woord van Horatius: ‘Drink nu, als jongen, met een zuiver hart al deze woorden, stel u nu open voor wijze mensen. De geur waarmee de kruik doordrenkt wordt als ze nieuw is, bewaart ze lang.’
Ik zou zelfs zeggen, voegt Rik er aan toe: ‘levenslang, want meermaals blijkt hoe de kruik, de geuren uit onze jeugd, bewaren blijft, geuren die zorgen voor de bevruchting én van onze gevoelswereld én ook van onze creativiteit, van welke aard ook, we kunnen niet zonder. Hij voegde er zelfs een schitterende haiku aan toe die ik mag overnemen:
Licht speelt met stilte / Avondmist vult de vallei / Kraaien vliegen laag.
Het boek dat ik schrijf draagt nog de geuren en de smaken van mijn jeugd, het is er uit opgestaan, niet uit het gewone ervan, wel uit het verhevene dat de maatstaf is: het verhevene dat zich in al zijn facetten heeft willen tonen. Het is losgehaakt uit de wereld van vandaag. Het is van een andere, totaal andere aard, het handelt niet over de realiteit van de media, het handelt over wat er schuil gaat achter deze realiteit van elke dag, het handelt over de wereld die ons stilaan ontnomen wordt, deze van de bezinning, deze van het evenwicht in ons doen en laten.
1] Dystopie: toekomststaat van verderfelijk karakter (Van Dale).
24-03-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-03-2017 |
Et je trouve la femme... |
'Et je trouve la femme plus amère que la mort, parce qu’elle est un piège et son cœur est un filet, et ses bras sont des liens…'
Aldus leert ons de Ecclesiasticus in la bible Osty, maar als hij er de King James op naslaat komt het hem voor dat dit niet geldt voor ‘de’ vrouw maar voor ‘de vrouw die een valstrik is haar hart een vangnet en haar armen banden zijn’.
Maar de zin werd toch neergeschreven en opgenomen in het Boek der boeken. Hij kan denken wie dat schreef en het is een zin om, bovenaan een paragraaf te schrijven: ‘Is de vrouw bitterder dan de dood?
Hij ziet haar in gedachten naar hem toekomen. Haar slank lichaam gegrepen in een witte bloes die een knoopje te ver onachtzaam open is op haar bruine hals, gehuld in een lange gebloemde rok die neervalt tot op haar enkels en elke handeling van het lichaam opvangt in een golfbeweging die keer op keer haar been bloot laat tot aan de knie.
Hij ziet de lach in haar heldere ogen. Hij ziet haar lippen licht geopend, haar losse haren dansend over haar schouders, hij ziet de levensvreugde die ze uitstraalt, die ze rondstrooit naar hem toe. Hij ziet haar zo duidelijk, zo intens, omgeven met een rand van licht, in de straat van het dorp met de Blanc de Moming op de achtergrond, met de Besso en de besneeuwde kam die doorloopt over de Col Durand tot de Pointe de Zinal.
Hij weet hoe het aanvoelen zou als hij haar tegen zich houden zou. Hij weet, hoe haar mond zich openen zou als hij haar kussen zou, en hoe het zou zijn binnen te komen in haar, met een grote tederheid en haar, met zijn verlangen te doorboren. En hij weet dat deze vrouw niet bitterder is dan de dood maar dat het binnendringen in haar, in de zachte vochtige wijding van haar schoot, te maken heeft met de dood maar veel meer, oneindig meer, met het leven, het zwellende, sidderende leven. Zich storten in haar is zich storten in de ijlte, een verdovende val in het oneindige, de dood rakend.
Neen, denkt hij, de vrouw is niet bitterder dan de dood en ook is de dood niet bitterder dan de vrouw maar de twee-eenheid van man en vrouw is als de twee-eenheid van leven en dood.
Droom maar denkt hij: ze staat voor hem, hij opent zijn armen om haar te ontvangen. Zo vol is zijn eenzaamheid. Maar denkt hij nog, als je haar leest, weet dat ze geen boek is dat je dan daarna terug in de kast kunt plaatsen.
23-03-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-03-2017 |
Droom |
Haar telefoon deze morgen uit wat ze noemt haar kasteel in Bourgondië waar ze instaat voor de binnenhuisarchitectuur. Haar stem klinkt zacht. Ze verlangt hem terug te zien maar heeft nog enkele dagen werk vooraleer ze weg kan. Er is een vreugde over hem. Hij vraagt waar haar kasteel gelegen is. Ze geeft hem de naam van een dorpje op de weg van Charolles, naar Anzy-le-Duc. Ze geeft hem meer details maar zegt hem ook dat het eigenlijk een grote herenwoning is met een prachtig park. Hij moet het dorpje eens opzoeken op de kaart. En dan vraagt ze hem: ‘Ugo, denk je aan mij?’
‘Anja, ik werk, ik lees en schrijf met jou omheen mij, kom vlug, ik heb je nodig.’
‘Ik kom, Ugo, ik kom, ik verlang naar jou.’
De klank van haar stem blijft de kamer vullen, lang nadat ze heeft opgelegd. Hij tracht verder te werken maar ze duikt altijd op tussen de regels, zodat hij buiten moet in de tuin met de merel die laag opvliegt van onder de struiken. Wordt Anja zijn bestemming. Is het met haar dat hij verder wil? Is het, zoals hij soms denkt, dat het de wetten van het Universum zijn die hen hebben samengebracht en dat dit Universum welwillend toeziet op hen beiden. Maar is dit niet te ver gedacht, te veel verhoopt?
En het boek, is het omwille van hun her-ontmoeting dat het boek zich geschreven heeft en is dit gebeuren het einde ervan? Hij durft in elk geval vooropstellen dat hij zonder het boek niet de Ugo ware geweest die hij geworden is. En, moet hij Eluard bijtreden, besluiten dat het een afspraak was.
Hij zoekt naar het dorp op de Michelin-kaart. Hij kan er zijn vinger op plaatsen alsof hij haar aldus raken kan. Hij ziet dat het gelegen is in de streek die hij jaren geleden heeft bezocht met Pierre H., zijn vriend en architect, op zoek naar Romaanse kerkjes. Pierre om er een schets van te maken - een potloodschets van Chapaise hangt naast het rek met boeken - en hij om nota’s te nemen in zijn dagboek. Haar plaatsje ligt dicht bij Anzy-le-Duc, waar ze uren hadden vertoefd binnen en omheen de kerk met de prachtigste (en meest gewaagde) kapitelen uit de twaalfde, dertiende eeuw.
Hij herinnerde zich dat er op de weg naar Anzy-le-Duc, een ruim herenhuis te koop stond, gelegen midden een verwaarloosd park met waardevolle bomen, zelfs een ginkgo biloba. Pierre was er zeer door geboeid en ze hadden het bezocht. Het gebouw zelf dat totaal verlaten was, had ruime kamers en een heerlijke woonruimte met een breed venster dat uitgaf op de tuin en op het heuvelende landschap. Hij had toen gedacht aan Zhivago en het grote raam in de kamer van Varykino. Het was het huis dat hij had willen bewonen had hij het geld gehad en dan nog de moed om zijn moeder te verlaten, de kinderen en kleinkinderen en ook de vrienden en kennissen. Maar het zal wel dit huis niet geweest zijn dat de allures had van een klein kasteel, dat ze nu aan het herinrichten was voor landgenoten die zich daar wilden vestigen.
Droom maar, denkt hij, droom maar dat je er wonen gaat met haar, dat je daar, licht en land en luchten helpende, werken gaat aan een totaal ander boek, met haar aanwezigheid in het huis.
Zo, droom maar, het is heerlijk zich eens te laten gaan: jij werkend aan je boek en zij tekenend en plannen makend in de kamer ernaast; je wilt haar zelfs de kamer laten met het weidse uitzicht, om dan, de hunker naar elkaar op een punt gekomen dat deze niet meer te houden is, gelijktijdig naar elkaar toe komen en jij haar houden zou op het grote bed.
Haar zo houden dat de kracht van al wat hij uitgewerkt had zou binnendringen in haar en al het creatieve in haar zich mengen zou met het creatieve in hem. Lijk zijn bloed en verlangen zich mengen zouden met haar bloed en haar verlangen en aldus de vrucht van hun opgaan in elkaar, een nieuwe stuwkracht geven zou aan de scheppende roerselen diep in hen. Enkele woorden van haar zouden voldoende zijn. Ze zou zich om hem heen slingeren en aldus ook omheen dit nieuw te schrijven boek van hem.
Maar het is goed even te dromen dat hij werkelijk aan het schrijven was, met Anja werkend in de plaats ernaast, en bij tussenpozen de muziek die hen bereikte vanuit de woonkamer vermengd met het knetteren van de vlammen in de haard en de geur van eikenhout.
22-03-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-03-2017 |
Omweven |
Hij denkt, moet alles nu doordrenkt worden met haar, moet alles nu geschreven worden in functie van haar, alles, van morgen tot nacht of, is het te verwachten dat ook deze tweede ontmoeting wegebben zal om uit te deinen over de dagen en de jaren die hij nog tegoed heeft? Echter onmiskenbaar is het dat zijn donker hart, lichter geworden is, dat er een groot verlangen in rondhangt. Als hij dan ziet hoe de natuur met kracht de aarde bevrucht en hoe de tuin in enkele dagen tot leven gekomen is, dan woelen ook in hem nieuwe energieën.
Hij had haar duidelijk gezegd dat zijn eenvoudig huis wagenwijd voor haar openstond en hij had er mee bedoeld dat dit hart van hem, dat al zovele malen vlugger had geklopt, vrij was voor haar en vooral dat ze doorgedrongen was tot in zijn geest, dat zijn gedachten omfloerst waren met haar, ze groeide al lijk een kamperfoelie om al wat hij was en zou zich blijven slingeren om wat komen zou.
In feite, dacht hij, is ze nooit, sinds die lange afdaling over de gletsjer, over het pad in de berghelling, langs de metalen ladder tegen de wand, over het moreen, over de cabane du petit Mountet, is ze nooit volledig uit mijn gedachten geweest. Is ze mijn enige toevlucht geweest op donkere dagen en duistere nachten.
Hij gaat zoeken naar de lange tekst, een novelle bijna, die hij geschreven had de laatste dagen van die uitzonderlijke maand augustus, gezeten aan de oneffen stenen tafel op het terras, met het licht dat zachter wordt naar de avond toe als de zon gaat dalen achter de ’Roc d’Orzival’ en de zaden van het wilgenroosje, lijk lichtende vliegjes door de lucht gaan zweven.
Maar niets ervan vindt hij terug. En als hij zoekt in zijn dagboek van die dagen, een blanco pagina met in het midden, lijk een foto van haar, een gedicht dat hij overgeschreven had uit het tijdschrift van het personeel van de Bank of England, zonder naamvermelding van de schrijver ervan:
Yearning is on me now / wonder comes in a wave / Amazement and joy are rising / As a foaming wave in my breast / And enchantement comes to drive me / Half drunk and belovedly mad. Who brought this yearning on me / And knocked me drunk and crazy? / ’t was you, hope, none but you.
Maar verder bladerend vindt hij haar naam terug op elke pagina, omweven met woorden die verlangen zijn en pijn en vreugde, ook omdat er een warmte was in hem, een roze gloed waarin ze hem bleef tegemoet komen in het licht van elke morgen. Thans, wachtend op een telefoon, een brief, een teken van leven van haar. Wie is het die dit grote verwachten binnenschoof in hem?
De mens en zijn niet te stelpen verlangen dat hem gevangen houdt: zijn gedachten murw gehouden in een cirkel waarin alles opgezogen wordt naar het centrumpunt dat zij geworden is. Hij sprak tot haar: je bent Rilke en je bent Eliot, en ik dank Wie of Wat ik danken moet al weet ik niet die Wie of dat Wat zijn kunnen, maar alles is dank om wat ik ben, om wat ik doe, om wat ik schrijf. En mijn dank ben jij die thans moet denken aan mij, zoals ik denk aan jou.
Anja, voor jou is ook deze middag, een schittering van licht en rijdt je misschien naar je droomhuis toe denkend aan mij, om me te omhelzen en me te houden. En durf ik blijven vooropstellen dat mijn terugkeer naar Schleiper, omwille van dat ene potje inkt een beslissing was die niet van mezelf uitging en dat onze ontmoeting zeker geen toeval was. Of, heeft het in feite wel zin een bepaald gebeuren in je leven centraal te stellen, zijn niet alle daden en gedachten, zijn niet alle beslissingen, hoe onbeduidend ook, even noodzakelijk opdat alles zou convergeren in een gebeuren waarvan we denken dat het ons leven zal veranderen?
21-03-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-03-2017 |
Hoe het begon. |
En dan vertelde ze hem hoe ze dacht dat het begonnen was. De gardien van de cabane had haar gewaarschuwd dat de beklimming van de Besso alleen, wel kon, maar dat de afdaling, zonder begeleiding, heel gevaarlijk was. Op dat ogenblik ben je teruggekomen met Robert en Gustave en zag ik je met de rugzak en de touwen los erover gebonden, ik zag je als een echte alpinist, misschien was dit het moment dat alles begonnen is. Daarna kwam alles in een stroomversnelling: de gardien die de vraag stelde aan Robert die instemde, een cordée van vier voor de Besso kon, had hij gezegd en we hebben kennis gemaakt, herinner je. En hij herinnerde zich, een jonge dame, dertig misschien, bruin gebrand gezicht en armen, uitnodigend vrouw, een goede klimster had de gardien gezegd, ze komt hier al jaren.
Mijn eerste stap, mijn ‘misstap’, is geweest, toen ik je in de namiddag alleen zag zitten in de zon en ik de moed heb gehad bij jou te komen omdat je me intrigeerde; je was een landgenoot en je was vertrouwd met de bergen. De gardien had me gezegd dat je in de voormiddag - het was gestopt met regenen – ‘le Mamouth’ had beklommen, wat toch niet zo eenvoudig is, vooral de sortie vóór de top. Had ik toen niet met jou alleen geweest, jij zittend met een boek op een rotsblok, terwijl je vrienden naar hun ‘champ de génépi’ waren, zoals je me vertelde, dan was ik niet bij jou gebleven na het avondmaal.’
Het was een groot moment toen had hij haar gezegd, we waren ineens beiden ziek van de sterrenhemel boven ons en wellicht beiden eenzaam, en de bergen verruimen die, het is een openstaande eenzaamheid, daarom ook groet men elke wandelaar die men tegenkomt in de bergen.’
‘En ik, ik wou je kussen toen je me goede nacht wenste en je me zegde: morgen gaan we samen aan elkaar gehouden door een touw, de Besso veroveren en samen afdalen langs die fameuze chemin des dames’.
‘Ja, maar het verliep totaal anders omdat, zoals jij het zag, het anders verlopen moest, want zonder het gescheurde ligament van Robert en zijn transport per helikopter, samen met Gustave naar Zinal, ware ik nooit de ganse namiddag met jou alleen geweest. Je kent de hele geschiedenis.
En ‘mijn’ misstap, had hij geantwoord, was dan te wachten op jou, want als ik niet teruggevlogen ben met de helikopter dan was het omdat ik er mijn gedachten had opgezet om met jou, over de gletsjer – de gletsjer die een soort heilige plaats was voor mij - de afdaling te doen.’
‘Ik was gelukkig’, antwoordde ze, ‘gelukkig zoals nimmer tevoren toen ik zag dat ik met jou naar beneden kon en ik herinner me dat je me op de terugweg op de gletsjer iets heel liefs hebt gezegd. Ik stond voor jou, ik kon je raken, ik kon je raken met mijn lippen en toen is je hand even over mijn wang geweest en heb je me gezegd : Anja, lieve Anja wat doe je me aan. Meer niet. En ‘s avonds terug in de chalet bij mijn ouders, met Jupiter, zo wist je, pal in het zuiden boven de Dent Blanche, was je mijn stilte, omdat ik voelde dat wat met mij gebeurd was ook met jou gebeurde en alles zo zuiver was en toch zo groot, zo ruim.
Ik herinner me, had hij geantwoord, en ik wil me blijven herinneren, de cabane du Grand-Mountet, de gletsjer, de lange afdaling, de Navizence waar we gestopt zijn, en waar we onze blote voeten in het koude water hebben gehouden. Ik herinner me, ook de tranen.’
‘Waarom die tranen?’ had ze hem gevraagd.
‘Het waren tranen van hoop, Anja, tranen van innigheid voor jou en voor het hele Universum, waarvan ik nu wist dat jij er ook integraal deel van uitmaakte en dat ik aldus nog meer en nog inniger verbonden was met jou en met het voorbije.’
Hij vertelde haar dit en voelde de prikkeling in zijn ogen, ze keek hem aan, haar hand gleed naar zijn hand toe op de tafel: ‘En ook met het komende?’ vroeg ze.
Alles kon opnieuw beginnen: een wereld opende zich, zijn boek was niet meer zijn eerste zorg. Hij zag hoe plots de zon binnenschoof, hoe alles kleur en leven kreeg. Hij voelde zijn ogen vochtig worden en er was een lange stilte tussen hen. Nu dacht hij, nu: ‘Vooral met het komende’ sprak hij.
‘Goed, Ugo, heel goed. Weet je, ik ben blijven hopen op een terugzien. Eerst niet wetende of ik je zou gaan opzoeken, maar was niet bij machte iets te doen. Het volgend jaar zijn we teruggegaan naar Saint-Luc. Ik wist dat je de bergen in augustus niet laten kon en wist ook dat je ergens in Grimentz of in Zinal moest zijn. Ik ben tweemaal naar Grimentz gereden, maar ik vond je er niet, hoewel je naam opgetekend stond als lid van een of ander ‘société’, ik vond je ook niet in Zinal, men had je er die maand niet gezien. Maar het is niet te noemen hoe mijn leven dan een duw heeft gekregen, ik leefde in een andere, vollere dimensie, jij bestond ergens, waar wist ik niet, maar je bestond.’
En ze ging verder: ‘jij’, zegde ze, ‘sprak me over het intens beleven van elk ogenblik, het nu-ogenblik zoals je het noemde. Je woorden tekenden me. Allen die er waren vóór jou, en de weinige erna, konden me niet boeien, ze waren allen te ‘terre à terre’ terwijl jij me had leren zweven. Mijn huwelijk, beredeneerd als het was, liep verkeerd af, gelukkig zonder kinderen en ik werd de dochter terug van mijn ouders bij wie ik nu inwoon.’
20-03-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |