 |
|
 |
|
|
 |
14-08-2016 |
De zwerver die ik ben. |
Ik ben een zwerver in het landschap van het woord. Ik weet waar ik begin maar niet waar ik aan komen zal, weet waar ik sta als het morgen is maar niet als de nacht begint, dit was gisteren zo, dit zal ook vandaag zo zijn. Het tegengestelde van de aarde ben ik, die weet precies, op een fractie van een seconde na, waar ze op elk ogenblik van haar dag of nacht zal aanwezig zijn, een preciesheid die haar siert en ons in verlegenheid brengt, gelukkig maar. Al schijnt het dat ook van ons geweten is – zo staat het opgetekend in psalm 139 – waar we zijn zullen als het avond wordt, wat wij betwijfelen, maar niet meer als we er gekomen zijn.
Dit geldt voor ons allen, alleen voor waar we zullen zijn, niet voor wat we denken zullen ondertussen, noch voor wat we schrijven, schilderen, tekenen of componeren, of het beeld dat we houwen zullen uit hout of marmer. Dit zijn dingen die van het tijdloze ogenblik zijn, als we even maar de aarde verlaten en opgaan in wat is van de pure geest die, denken we, buiten ons aanwezig is.
We zoeken het niet op, het zou nutteloos en even waardeloos zijn. Het ogenblik komt er telkens aangerend, aan ons om het te grijpen, al is het een aal gelijk die door je vingers glijdt.
O, dichter van het woord, waar ben je eens te meer uitgezworven, hoe ga je verder nu?
Je voelde vanmorgen een lichte pijn op een plaats die je verontrusten moet, maar je bent opgestaan omdat het woord je riep. Je hebt het gevolgd tot hier, in de hoop dat je vinden zou. Maar er is weinig meer dan het bewegen van de laatste bloemen in de tuin en als je het hoofd opheft, hoe de herfst er al aanwezig schijnt, al werd hij nog niet verwacht, het nog augustus is, de maand die van de berenklauw is, zegt Hertmans, en jij, die van de lage luchten is.
Hoe, dacht je, toen de herfst zich toonde, hoe zal je de winter door brengen, en indien het gebeuren zou, hoe de lente en de zomer erna? Bijziende als je bent, zal je de uren tellen en niet zo zeer de dagen of de maanden, de seizoenen daar gelaten. Enkel wat je schrijven zult zal overblijven: een stapel bladen in de schuif gehouden en later, ja en later, wat er mee gedaan?
Je zag van een schilder dat na zijn dood, honderd schilderijen onverkocht waren overgebleven, werken van een zondagsman die dacht – zoals jij trouwens – dat hij de wereld ermee verbazen zou, maar hij vergiste zich. Zo, meanwhile, ermee opgeschept, wat doe je anders dan ze terug te brengen op zolder waar je ze gevonden hebt?
En jij, eens te meer heb je aan de bundel die er ligt, een nieuw blad toegevoegd. Het is slechts een blad, het is niet een boek, zoals de stapel die je toonde en op je netvlies branden blijft.
De boeken daar? Verwaarlozing in de ergste graad, je moogt het weten.
14-08-2016, 08:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-08-2016 |
Avond en nacht |
Soms vraag ik me af, heb ik jullie vreugde bezorgd of, pijn in de maagstreek, of jullie totaal onverschillig gelaten, geen morgengebed geweest, geen avondsermoen?
Werkelijk het deert me, niet te weten waar ik sta, om er te blijven of, vooral op dagen zoals deze, er weg te gaan, naar dichterbije aangelegenheden waar het lichter is om wonen en waar de duisternis er achterwege blijft.
Ikzelf heb weinig keuze. Ik kan maar nemen wat me wordt toegeschoven en laten wat er zou kunnen zijn. Zo leef ik nog een beetje. Zo zijn er nog verwachtingen gebleven die zich openen zullen, zich kleuren gaan lijk van de meidoorn de bessen - ik nam een takje mee naar huis om bij mij te houden zoals ik woorden houd - het zijn verwachtingen die ook dromen kunnen zijn, en van dromen, hoed je, oude man, distelzaden zijn het, weggewaaid naar oorden waar geen plaats is om te kiemen, of wankelgedachten die geen uitweg bieden, geen stukje aarde om er te staan.
Anderzijds, wat weet ik van de wereld nog, als ik wandelen ga van hier tot ginder waar het leven stiller is dan de stilte van de grassen en de struiken bij de grond, waar de geuren traag, als van droge appels zijn en van zwammen op de stronk van molmende bomen.
Er waren die avond zwermen vogels die van nergens kwamen, ze zaten in de bomen, niet om te slapen maar klaar om op te vliegen bij de minste teerste wind. Er was niets anders dat er gebeuren kon.
Rond het vuur gezeten, we konden enkel wachten op een teken dat van boven komen kon of uit de aarde of, komen zou van een karpersprong: een late lichtflits die de spiegel brak van alle bomen. Zo was er de donkere holte van de vijver die ons hielp om hier te zijn en inspiratie was in de gesprekken van enkelen onder ons, om zegden ze, er elke nacht terug te komen.
Het was toen dat uit de nacht Mars is opgedoken, Saturnus ook misschien, maar wat zeker was, van de maan de sikkel die nog wassen zou en ons bespiedde nu, daar waar we zaten. Wat we haar verzwegen werd hier onder ons gehouden, in een lach soms, in een klein verrassen van wat er gisteren was, of van de tijd toen er nog verhalen waren om te vertellen en iemand die een lied wou neuriën.
We zaten er. De vogels waren weg gevlogen, vleermuizen als schichten over onze hoofden heel dicht, soms een kleine kreet. Op het vuur wat eikenhout nog bij gelegd. Het uur van kleine dingen die niet kwetsen konden, die ons weg haalden, even, naar oorden die van ons ouders waren of van vrienden die waren weg gegaan, weg naar een plaats die we pas kennen zullen, later.
In een groot volume nacht waar we zaten.
13-08-2016, 06:56 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-08-2016 |
Books |
Het is de avond die van de boeken is. Onzinnig gevaarlijk opgestapeld in alkoven met een tafel om te schrijven wat van gisteren was en van een ogenblik dat morgen zou kunnen zijn.
Toren van Babel, nu onder het stof van eeuwen. Wand gevuld tot in de nok en tot luchten van schaduw; niet te zien al wat er te lezen staat van zovele, van Zarathustra tot Fabre d’Olivet.
Hoe oud zijn we om dit te beleven: avond in augustus.
Hij had zich met zijn beste pak gekleed om er te staan, een boek als zoutpilaar voor eeuwen. Waar kan hij gaan om meer te weten dan er hier te leren valt, de tijd ingaan en hier te blijven.
Er te wonen, zijn hart en geest verloren.
Woorden van het altijd zijnde: violen die van vroeger waren nog te horen. Stemmen ook er overheen, en handen die de boeken hielden, toen nog gelezen werden. Lang tot in de schemer van de nacht, de dageraad nog even wachten mag.
Augustus stiller was: trillende bundel deeltjes, het licht gefilterd door het raam op het zuiden, tot goud op de ruggen over elkaar gelegd, gestold om niet meer aangeraakt te worden, niet meer te bewegen.
Het kon dat gedurende twee eeuwen, het ene boek het andere had bevrucht. Het kon, dat bevruchting na bevruchting zich voltrokken had en hieruit het ene boek na het andere was geschreven, een boekenjungle was geworden, sommige volwassen, sommige nog te groeien zodat langzaamaan, de opper groeien zou, tot bij de dichtste ster boven de nok.
Zo de uren en de dagen, lijk de boeken er gestapeld, tot een leven.
Hij dacht dat hij alles wist, dat hij geen boeken meer te openen had. Het volstond dat ze er waren, zoals hij er was, overbodig, niet meer te openen, maar als hij er was, hij er zitten wou en kijken hoe ze er waren.
Er te verblijven.
De nacht erover, de sterren, de sikkel maan en de planeten. De aarde stopt er niet, wel de tijd is er gestopt, toen hij het zag. Ooit kan het tot een ravage komen, te veel van iets kan gevaarlijk worden. Hier mag geen boek genomen.
12-08-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-08-2016 |
Wat zeg je tot een vriend |
Wat zegt je aan een vriend, onbeschaamd gegrepen door ‘de’ ziekte, en onherroepelijk vastgehouden; je waart met hem in de bergen, in de wijngaarden van de Valais, met hem op Iona, het heilige eiland van de Schot?
Wat zeg je hem, je maat van onze vele jaren? Heb geen vrees, dit is niet het einde, dit is, na de weeën van het heengaan, een herboren worden in de peis van de Geest waaruit je bent ontstaan.
Je leven lang heb je in zijn dienst gestaan, of je het wist of niet wist, Hij wist het voor jou. Je hebt Hem altijd gediend en gerespecteerd in eer en geweten. Nu je tijd gekomen is: ‘seid ohne Sorge’[1]. Wat ook moge gebeuren, je keert naar de regionen van je geboorte, waar je met groot open armen wordt ontvangen, wat een zekerheid is.
Alles, maar dan ook alles wijst er op dat, zoals het Universum in orde en in evolutie in de hand gehouden wordt door Iets, waaraan geen naam kan gegeven worden, wij, erin, er onvermijdelijk deel van zijn. Hoe miniem ook, we zijn deel ervan, deel van wat de totaliteit ervan is: én van het zichtbare ervan - het lichaam dat we bewoond hebben - én van dat Iets zonder naam dat het dragend, het voerend, het Levend Element is, dat nimmer kan of zal een einde kennen. Aldus zijn we gekend, zijn we deel van dat Iets.
Dit is wat ik je te zeggen heb, dit is wat de essentie is geweest van ons bestaan, al dachten we het niet, al leek het te onwaarschijnlijk, te onverhoopt, te onverwacht, zo is het en niet anders kan het zijn.
De Bhagavad Gita leert, dat er nooit een ogenblik is geweest dat jij er niet waart en, er zal nooit een ogenblik komen dat jij er niet meer bent, ofwel hier, ofwel in andere oorden.
We staan er samen stil bij: jij bij de stap die je zetten gaat, die erna ook mijn ogenblijk zal zijn. Ik met het weten dat je gaat. Zelfs al besef ik dat je er altijd zult zijn.
Dat je er zult zijn in mijn herinneren als ik met een kist druiven op de schouder, in de zon - de Rhône ver onder ons - langs de rijen wijnstokken loop; als ik neer zal liggen onder de kweeperenboom na de lunch; je zult er zijn als we aankomen op Iona en de heuvel zullen opgaan tot de top ervan; je zult er zijn als ik slapen zal in de hangmat na de raclette en je een foto nemen zult van mij; je zult er zijn met Gustave en Robert in Peebles waar we de whisky proefden in ‘a thimble’ glaasje; er zijn een dag ook dat we gegrilde kreeft gegeten hebben op een terras ergens in die stad van jou.
We verlaten elkaar nimmer, de band tussen ons is een gouden lint dat niet te breken is, is een innigheid zelden gevoeld of gekend. Hoe het komt weet ik niet, hoef ik niet te weten ook. Het was en het is en het zal blijven.
[1] Rainer Maria Rilke: Die Weise von Liebe und Tod des Cornets Christoph Rilke. Renbrandt Boekhandel Im Insel, Verlag zu Leipzig, 1947: ‘Seid stolz: Ich trage die Faahne / seid ohne Sorge: Ich trage die Fahne, / habt mich lieb: Ich trage die Fahne’. Pag.16
11-08-2016, 21:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Wat zeg je? |
Wat zegt je aan een boezemvriend, onbeschaamd gegrepen door ‘de’ ziekte, en onherroepelijk vastgehouden; je waart met hem in de bergen, in de wijngaarden van de Valais, met hem op Iona, het heilige eiland van de Schot?
Wat zeg je hem, je maat van onze vele jaren? Heb geen vrees, dit is niet het einde, dit is, na de weeën van het heengaan, een herboren worden in de peis van de Geest waaruit je bent ontstaan.
Je leven lang heb je in zijn dienst gestaan, of je het wist of niet wist, Hij wist het voor jou. Je hebt Hem altijd gediend en gerespecteerd in eer en geweten. Nu je tijd gekomen is: ‘seid ohne Sorge’[1]. Wat ook moge gebeuren, je keert naar de regionen van je geboorte, waar je met groot open armen wordt ontvangen, wat een zekerheid is.
Alles, maar dan ook alles wijst er op dat, zoals het Universum in orde en in evolutie in de hand gehouden wordt door Iets, waaraan geen naam kan gegeven worden, wij, in dit Universum, er onvermijdelijk deel van zijn. Hoe miniem ook, we zijn deel ervan, deel van wat het integrale Universum is: én van het zichtbare ervan, het lichaam dat we bewoond hebben, én deel van dat Iets zonder naam dat het dragend, het voerend, het Levend Element is, dat nimmer kan of zal een einde kennen. Hoofdzakelijk, en aldus zijn we gekend, zijn we deel van dat Iets.
Dit is wat ik je te zeggen heb, dit is wat de essentie is geweest van ons bestaan, al dachten we het niet, al leek het te onwaarschijnlijk, te onverhoopt, te onverwacht, zo is het en niet anders kan het zijn.
De Bhagavad Gita leert, dat er nooit een ogenblik is geweest dat jij er niet waart en, er zal nooit een ogenblik komen dat jij er niet meer bent, ofwel hier, ofwel in andere oorden.
We staan er samen stil bij: jij bij de stap die je zetten gaat, die erna ook mijn ogenblijk zal zijn. Ik met het weten dat je gaat. Zelfs al besef ik dat je er altijd zult zijn.
Dat je er zult zijn in mijn herinneren als ik met een kist druiven op de schouder, in de zon, de Rhône ver onder ons, langs de rijen wijnstokken loop; als ik er neer zal liggen onder de kweeperenboom na de lunch; je zult er zijn als we aankomen op Iona en de heuvel zullen opgaan tot de top ervan; je zult er zijn als ik slapen zal in de hangmat na de raclette en je een foto nemen zult van mij; je zult er zijn met Gustave en Robert in Peebles waar we de whisky proefden in ‘a thimble’ glaasje; er zijn een dag ook dat we gegrilde kreeft gegeten hebben op een nu ontoegankelijk terras ergens in die stad van jou.
We verlaten elkaar nimmer, de band tussen ons is een gouden lint dat niet te breken is, is een innigheid zelden gevoeld of gekend. Hoe het komt weet ik niet, hoef ik niet te weten ook. Het was en het is en het zal blijven.
[1] Rainer Maria Rilke: Die Weise von Liebe und Tod des Cornets Christoph Rilke. Rembrandt Boekhandel, Im Insel, Verlag zu Leipzig, 1947: ‘Seid stolz: Ich trage die Fahne / seid ohne Sorge: Ich trage die Fahne, / habt mich lieb: Ich trage die Fahne’. Pag.16
11-08-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-08-2016 |
Jules Verne versus Harry Potter |
Je begint met een vraag om te eindigen met een antwoord, tenminste zo er een antwoord is. Echter is het genoeg gekend dat vele vragen onbeantwoord blijven, gelukkig maar weten we niet alles, zijn er vele zaken die geborgen blijven, die er zijn om geborgen te blijven en ons bezig te houden, toch nog voor een tijdje. Wat zou het leven zijn indien alles gekend was, alles open en bloot; hoe vreemd zou dit niet zijn voor iemand die schrijft? Hij zou zijn toevlucht moeten nemen tot zaken die buiten de realiteit liggen, Harry Potterverhalen opdissen die gegeten worden lijk warme broodjes, zoals dit nu het geval is.
En hierbij de vraag, hoe het komt dat we die verhalen aanvaarden, wat is er zo boeiend aan, zo vernieuwend, als men weet dat de wereld waarin alles zich afspeelt meer dan fictief is, sprookjesachtig is?
Heb ik er zorg mee? Helemaal niet, het bewijst én dat het goed geschreven is, én dat de lezer behoefte heeft aan dergelijke verhalen; voeg er aan toe dat de boeken handig op de markt werden gebracht en glorierijk verfilmd.
Achteraf stellen velen zich de vraag hoe het komt dat zij er niet aan gedacht hebben om in dergelijke richting te schrijven, een soort van kinderverhalen voor volwassenen. Waarschijnlijk was die wereld van de tover verleden tijd voor hen, zoals die ook verleden was en blijft voor mij. Men zou kunnen verwijzen naar de Jules Verne-verhalen van vroeger maar deze hadden een ondergrond die dicht bij de realiteit der dingen lag, leerrijk waren en zeer sterk tot de verbeelding spraken, en dit in een wereld waarin film en televisie ontbrak, een verbeelding die waarheid worden kon.
Ik vermoed dat er heel wat geschreven staat over hoe het enorme succes van J.K. Rowling te verklaren is, en dat hierbij de psychologie van de hedendaagse lezer werd belicht. Ik vermoed echter dat dergelijke boeken ten tijde van Jules Verne, geen schijn van kans zouden gemaakt hebben, in alle geval toch niet het succes dat ze vandaag kennen. Het enige antwoord hierop is, dat het niveau van de wetenschap dat thans wordt bereikt, onbeperkt schijnt en nog andere mogelijkheden mogen verwacht worden; mogelijkheden die de realtiet van al wat we tot vandaag kennen overtreffen kunnen. De Pokemon-historie van heden ten dage is het bewijs dat de ernst uit de gemeenschap is gestoten: het vroeger totaal onmogelijke wordt meer en meer als ooit mogelijk gezien.
Jules Verne gaf ons een beeld van wat de toekomst worden kon, hij bleef binnen de normen van het mogelijke; J.K. Rowling brengt ons een beeld van wat zich buiten de realiteit der dingen afspeelt, een gemoderniseerd sprookje, dat nimmer toekomst worden zal.
Of hoe de mens evolueerde van geïnteresseerde in de toekomst tot dromer van het ongerijmde.
10-08-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-08-2016 |
Rabarber |
Hij stond in de keuken in het licht van de nieuwe morgen. Hij sneed de laatste oogst rabarberstengels in kleine stukjes voor zijn echtgenote die haar reserve confituren wilde aanvullen, en het was hiermede dat, uitzonderlijk, zijn dag begonnen was. Hij wist nog niet of hij er toe komen zou een blog te schrijven want hij voelde zijn geest gesloten en zijn gedachten gestold tot het snijden van de stengels, het simpele bestaan van de dagelijkse handelingen als eenvoudig mens. Zoals we allen zijn, als we bezig zijn met kleine dingen, ver van alle filosofisch gedoe of wetenschappelijk geschrijf en we ons een kunstenaar weten in het precieze van wat we doen, het mes dat door de stengels snijdt met een stil gekraak en het sap dat opspringt tot in je gelaat, al weet je het niet met zekerheid, je denkt het toch dat je bespat wordt met onzichtbare druppels vocht en dat de keuken ermede gevuld moet zijn.
Het onzichtbare dat we zichtbaar denken om toch iets verder te gaan dan het beschrijven van een gebeuren, dat te minimaal is om er over uit te weiden. Echter, niets is minder waar. Het geeft een goed gevoel het kleine te doen wat nodig is te doen. Het voldoet je te zien dat je genoeg hebt gesneden om de kom te vullen, er een gepaste hoeveelheid suiker aan toe te voegen en daarna de mengeling van fruit – rabarber is meer fruit dan groente - en suiker, op het vuur wordt gezet, waar alles zachtjes aan, een lichtroze brij zal worden, en de ganse woning gevuld zal zijn met al de vrijgekomen aroma’s van suiker en rabarber.
Je zult de brij voldoende laten koken, niet te veel zeker niet te weinig tot het resultaat wordt gedacht perfectie te zijn en de bokalen kunnen worden gevuld, gesloten en van een gedateerd etiket voorzien. Zo deed ons moeder het, zo doen wij het nu om de traditie in eer te houden.
Dit zijn de handelingen die opgeslagen liggen in ons geheugen, ze maken deel uit van onze levenswijze. We hebben ze aangeleerd aan onze kinderen. Zullen zij die doorgeven aan hun kinderen, we hopen het, we dringen er op aan. Het precieze procedé ligt opgetekend in de kookboeken van vroeger, ook in deze van nu?
Dit was een deel van mijn dag vandaag. Ik wou af van al wat ik gemeend heb de vorige dagen te moeten denken al schrijvend. Want daar komt het op neer, denken en je gedachten uitschrijven. Dit is wat ik elke dag doe. Als ik je verveeld heb vandaag, beeld je even in hoe de geur is van de kokende kom confituur op het ogenblik dat het vuur afgesloten wordt. Wat dan van de smaak ervan?
09-08-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-08-2016 |
Verliefd op het woord |
Het is de geest van het Universum die zich manifesteert in de geest van de mens. Dit is wat ik geleerd heb, niet uit wat Christian de Duve schreef, maar wel wat bij mij, in het spoor van de Duve is ontstaan. Ik weet dat het een ongewone uitspraak is, dat het me voert ver over de velden en de landerijen en dat ik eens te meer terecht ben gekomen in het landschap van de geest dat ik niet nalaten kan op te zoeken en te bewandelen. Dit tot in elke inkeping in aarde en water, in lucht en vuur, in dier, boom en plant; dat ik benaderd heb en betrokken in mijn dagelijkse betogen. Want dat zijn ze geworden en wat erger is, ik raak er aan verslaafd, ik kan me er niet meer van ontdoen.
Ook vandaag niet, nu ik opnieuw vertrokken ben van uit een zin, waar ik voorheen nimmer had aan gedacht. Maar laat in de nacht, enkele uren nog voor het licht opkwam, buiten in de velden, heb ik de hemel gezien, een grote puurheid van blauw met duidelijk, zoals ik het in lang niet meer had gezien, de sterren, de sikkel van de maan en in het westen, Jupiter, het eerste lichtpunt, op het laken van de avondlucht dat ik had opgemerkt. En nu waar ik stond in volle nacht, de lichtende lucht fonkelend als een symfonie van Mendelssohn of van Brahms.
Er getekend stond, wat ik de vorige dagen had geschreven: de mens het bewustzijn van het Universum, in een vroeg stadium weliswaar, maar wie deert het? De vaststelling is gedaan, het idee is de wereld ingeschoven. Ik zal wel niet de eerste zijn, verre van, maar ik heb het nooit ergens anders gelezen, dus ik aanzie die gedachte als komende uit mij. Of liever komende uit het massale bewustzijn dat van het Universum is en, waarvan mijn bewustzijn een deeltje is.
Zo liggen mijn gedachten nog steeds buiten het gewoon dagelijkse van het leven. In de toestand waarin ik me geestelijk bevind, gaan de dagen die zich schrijvend openen en sluiten, aan mij voorbij. Krijgen geen vat op wat ik wens te vertellen en waarop ik jullie, mijn lezers, wens te vergasten en tezelfdertijd mezelf vergast.
Deze blog is dan ook voor mij een soort van genade, holt me uit in woorden, gedachten die ik neerzetten kan, gedragen door het gevoel dat ik me niet zo zeer bevind op aarde maar in de wolk van bewustzijn die ik aanwezig weet.
Het is - en ik waag dit te schrijven – een opening, hoe klein ook, waarin dankzij mij, het Universum een miniem deeltje van zichzelf kan zien. Als ten volle homo sapiens werken we er aan; laten we alle formules, alle vormen van kennis achter ons, om steeds maar te trachten binnen te dringen in wat achter de dingen, in het diepste, het inner-universum aanwezig is.
Wat ik schrijf, ik weet het, is het oproepen van de wereld van de poëzie waarin alles beweging is, waarin gesuggereerd wordt hoe is wat is. Het blijft suggestie, het blijft aftasten, het blijft een verliefd zijn op het woord.
Is dit verliefd zijn, zonde?
08-08-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |