 |
|
 |
|
|
 |
09-06-2019 |
De Stiltes |
05 juni
De stiltes.
Van Bernard Dewulf in het DS
Weekblad van De Standaard (1-2 juni), een heerlijk stuk proza - poëzie bijna -
over de Stilte. Wie het las zal er even bij stil gestaan hebben, zal gedacht
hebben hoeveel stiltes er wel zijn in onze taal en hoeveel er nog kunnen aan
toegevoegd worden.
De gedachte aan de stilte leidde Dewulf naar een mooi boek met
prachtige gedachten over regen en stilte. Een boek van de, in zijn late
jaren blind geworden John Martin Hull (1935-2015) voor wie de stilte natuurlijk
heel anders is.
Dewulf schrijft hierover en ik citeer hem:
In zijn blinde bestaan speelt
regen een cruciale rol. Regen is zijn licht. Zelfs de stilten tussen de
druppels helpen hem om de dingen om hem heen te horen - en dus in zekere zin te
zien. En kon het in dat licht, verzucht Hull, maar eens regenen in de kamer.
Sprekend over de stilte dacht Urbain Dewulf aan John Hull en hem
lezende ik, ik dacht aan twee personen terzelfdertijd: vooreerst aan mijn goede
vriend, Albert Schrever die er een gedicht over schreef met de prachtige titel,
Stilte is een zeldzaam kruid, en, ze is muziek zonder geluid. Een
mooi poëtisch aanvoelend gedicht in eenvoudige, maar veelzeggende woorden, geen
fiorituren, niet hoogdravend maar begrijpend zonder omwegen hoe hij de stilte
aanvoelt en wat ze betekent voor hem. Het gedicht werd tegelijk op twee
plaatsen bekroond met eremetalen en in een plaats leverde het hem zelfs de
titel op van dorpsdichter.
Maar Ik dacht ook aan het op vele plaatsen totaal tegengestelde: hier,
de stilte die José Saramago (1922-2010) uitbazuinde: Dios es el silencio
del universo y el hombre, el grito que da sentido a ese silencio.[1] God is de stilte van het
universum, de mens is de kreet die zin geeft aan het universum.
Hij heeft het niet over de stilte van God, maar over het zwijgen
van God, een verwijt eigenlijk die hij toestuurt aan de God van de Kerk die, zoals Saramago zelf, gewrongen zit in
dogmas.
De stilte van de God waar hij het over heeft, is ook het euvel van
Saramago die zich blind staart op wat de Kerk altijd, en nog, ons heeft geleerd
over de antropomorfe God. Op zijn tachtigste zag hij hem nog altijd zoals hij
hem zag in zijn jeugd; hij bleef de Kerk bestrijden. Laat ons zeggen dat hij
als schrijver nog altijd niet de Verlichting had gekend. Nochtans oppert hij
dat de mens, el grito is, de kreet, de schreeuw van het Universum.
De Mens, is er dus, als ik zijn woord correct interpreteer, als de
stem van het Universum, is er omdat het Universum wou dat hij er was. Of anders
gezegd, de mens is er omdat het Universum er is en vice versa, het Universum is
er opdat de mens er zou zijn. Wat een belangrijke verklaring is waar, voor
Saramago, een god niet aan te pas komt. Er is enkel voor hem de mens in en van
het Universum.
Maar daar stopt het even en begint het opnieuw, want nu stelt zich
de vraag: hoe is het Universum er, is
het er zuiver als materie, zo maar ontstaan uit het niets, uit het nada?
Como escribí en horas de vana interrogación metafísica, heeft hem het
metafysisch onderzoek niets opgeleverd; is hij er uitgekomen
zoals bij er is binnen gegaan - wat me verbaast - blijft hij getekend door zijn
ijver, de Kerk, haar leiding en haar leer te bestrijden met het woord. Maar
veel verder gedacht heeft hij niet. Hij is gestopt waar hij had moeten
beginnen.
Saramajo leed aan een andere blindheid dan deze van John Hull. Ik
denk niet dat hij de stilte, welke ook, hoorde of zelfs zocht.
[1] José
Saramago: El Cuaderno, textos escritos para el blog, septiembre de 2008 -
marzo de 2009. Traducción de Pilar del Río, Alfagura 2009.
09-06-2019, 20:46 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Gisteren en vanmorgen |
Vooraf:
Ik word oud, ik voel me verslagen als de techniek me overstijgt, als ik de dingen die ik dacht meester te zijn niet meer meester ben en ik, zoals gisteren was, een tekst geschreven heb in alle haast om er uit te komen. Een tekst te onverzorgd, zoals bleek achteraf, en ik getracht nog heb te redden wat er te redden viel als het te laat al was.
Maar als je schrijven moet, de slaap nog in de ogen, als je, je openen moet voor de vrienden lezers die op je wachten, heb je de tijd nodig om alles op orde te brengen; te overleggen met jezelf of wat er staat waard is er te staan. En wat als je die tijd niet hebt, hoe komt over wat je achterlaat? Niet veel meer dan rode kaken.
Het is niet vol te houden zoals ik thans werken moet om tijdig in de morgen klaar te komen, te zeggen wat ik te zeggen heb, zelfs als het heel weinig is, als het klinkt zoals een SOS - Sikkepit Oorlogsvloot Sikkepit wat ik me herinner van bij de scouts - een noodoproep voor het verdwijnen in de zee van het ongemak dat het schrijven zijn kan. Moet ik dus andere middelen gebruiken op goed valle het uit, een gedicht schrijven dat na het vorige, nog de echo ervan draagt, maar toch anders wil zijn. Zo deze morgen van 9 juni:
Gedicht, noem het gedicht twee.
Hoe ver kan ik terug, wat wil ik
erover kwijt en in welke toverwoorden,
gezegende of vermaledijde
van al dat was en langs vele wegen
leidde tot waar ik nu ben aanbeland.
Waar mijn jeugd, de rozenvelden,
de bossen en de bomen, de vijvers
en het eendenkroos, de lisdodden en bovenal,
de bloemenweiden en als ik er was
met haar, zij met stuifmeel bestoven,
waar ze lag, de eksters krijsend er boven.
Hoe ver kan ik terug en aangekomen
wat wil ik erover kwijt en wat niet vooral?
En luisterend, de wolken die verschuiven
door hoge winden opgejaagd, de stilte,
van het rijpend koren, de leeuwerik
van vroeger hoog er boven,
hij altijd even hangen bleef en, wat weet ik nog
dat ik achterlaten wil op deze plaatsen hier.
Gefocust op vader: de vlucht wilde ganzen,
het oude jachtgeweer, het schot, een pluim
die neder daalde voor ons voeten.
Meer was het niet of toch, die winter
het was oorlog toen, bij de stand van Orion
en Sirius en het sneeuwde, in het bos,
hij en ik, een eik gezaagd, te zwaar voor mij
om hem te dragen.
Orion mijn sterrenbeeld zou blijven
alsof het daar was dat, zoals het voor de farao was,
ook mijn bestemming lag.
En op andere dagen, het sneeuwde nog,
vlokken op haar lippen neergekomen
en dacht ik aan de zomer
en aan de eerste lijn van een gedicht.
Of in september, al voor het licht
opkwam in het bedauwde gras
van paddenstoelen, de witte vlek.
Zo, hoe ver kan ik terug naar wat o,
zo intens toen het leven was.
En als het gelezen wordt, niemand weten zal
hoe toen ineens de zon doorheen de nevel
brak, droppels diamanten uitgestrooid,
zei vader toen: 'het licht, mijn zoon,
het is de stem van God en uit zijn licht
zijn we geboren.'
Later zou ik Lorca lezen en weten
wat ook de poëet erover dacht.
Ik schrijven blijf omdat alles zo doorzichtig
is geworden, zo vaag, ik kom er zelden nog.
Terug genomen zijn deze woorden,
een handvol maar van wat overbleef
en dat ik kwijt wou nu;
Maar al het andere dat bewegen blijft,
roerselen van elektronen
die ik meenemen wil in late beelden
en niemand meer om te beroeren, alle
stemmen uitgedoofd als ik wegglijden zal,
de laatste morgen tegemoet.
Niet meer zo ver af.
09-06-2019, 08:03 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-06-2019 |
Winden |
Hoge krachtige winden waren het, spookgestalten die in de nacht het huis bleven bezoeken en hem wakker hielden alsof hun gebeuk stemmen meevoerden die als zuchten waren. Hij wakker lag en luisterde naar wat ze te vertellen hadden, en dat van veel vroeger was. Toen hij, op een late avond midden in de week, hij was naar een operette geweest in W. een stadje dichtbij - in die tijd was 4 à 5 km te voet een gewone zaak, in de hoop zij die hij lief had er te zien, wat niet gebeurde. De muziek van Lehar was uitgelopen, en het was op het randje van de nacht als hij naar huis keerde. Het stormde, een wind die hij zelden geweten had waar hij doorheen moest en het was volle maan. De wolken schoven met hoge snelheid over de huizen in de straat, nu en dan de maan bedekkend.
Het was ineens een lange weg terug, normaal geen hinder, maar nu was het een gevecht tegen de wind in die hem omhulde en langs alle kanten op hem inbeukte. Hij besloot een kortere weg te nemen, een pad dat eerst door de velden liep maar dan ineens het bos indook. Het bos dat hij kende dacht hij, maar hij kende het niet. Eens hij onder de bomen en tussen het lage houtgewas doorliep, kwam hij terecht in een warboel van takken die door elkaar zwiepten zoals hij zich nooit had ingebeeld dat zo iets kon. Het waren levende wezens geworden, gestalten die hem bestookten, die schreeuwden, die hem in sloten in hun geluiden waarin hij als meegezogen over de weg zweefde, als opgetild en terug op de grond gezet.
Het was hels, hij trachtte het op een lopen te zetten maar het was alsof het bos één grote hand was die het hem belette. Hier en daar was er een klaarte in het bos, dat een van oudsher bos was, zonder al te veel wegen er doorheen, een klaarte waar hij even tot rust kwam, even herademde met de schuivende wolken boven hem en het zicht van de volle, bolle, lichtende maan die verdween nu en dan en keerde: schaduwgestalten die oprezen voor hem en terug verdwenen.
Gestalten die hem grijpen wilden, vasthouden, neerdrukken en bedekken met handen die holtes waren. Hij schreeuwde het uit, overvallen door angst, een grote bittere zwellende angst die hem in zijn greep hield. Hij struikelde, hij dacht er goed te liggen, veilig,vast en stevig, lang uitgestrekt. Aan zijn lippen de geuren van aarde en mossen, van rotte bladeren, van zwammen en eikels en dennennaalden.
Hij is er lang blijven liggen in de warme aarde. Leefde hij nog, was hij ook bos geworden?
Lang erna, de winden uitgeraasd, is hij opgestaan, het bos een groot zwijgen over hem. De maan die glimlachte naar hem toen hij opkeek.
*
PS. Mijn tekst over de stilte werd eens te :meer niet opgenomen. Ik ben genoodzaakt geweest bovenstaande woorden deze morgen hier, totaal onvoorbereid, te schrijven. Gelukkig was er de wind. Is het een verhaal dat gebeurd is of niet gebeurd? Wat doet het er toe, het staat geschreven.
08-06-2019, 11:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
De Stiltes. |
05 juni
De stiltes.
Van Bernard Dewulf in het DS
Weekblad van De Standaard (1-2 juni), een heerlijk stuk proza - poëzie bijna -
over de Stilte. Wie het las zal er even bij stil gestaan hebben, zal gedacht
hebben hoeveel stiltes er wel zijn in onze taal en hoeveel er nog kunnen aan
toegevoegd worden.
De gedachte aan de stilte leidde Dewulf naar een mooi boek met
prachtige gedachten over regen en stilte. Een boek van de, in zijn late
jaren blind geworden John Martin Hull (1935-2015) voor wie de stilte natuurlijk
heel anders is.
Dewulf schrijft hierover en ik citeer hem:
In zijn blinde bestaan speelt
regen een cruciale rol. Regen is zijn licht. Zelfs de stilten tussen de
druppels helpen hem om de dingen om hem heen te horen - en dus in zekere zin te
zien. En kon het in dat licht, verzucht Hull, maar eens regenen in de kamer.
Sprekend over de stilte dacht Urbain Dewulf aan John Hull en hem
lezende ik, ik dacht aan twee personen terzelfdertijd: vooreerst aan mijn goede
vriend, Albert Schrever die er een gedicht over schreef met de prachtige titel,
Stilte is een zeldzaam kruid, en, ze is muziek zonder geluid. Een
mooi poëtisch aanvoelend gedicht in eenvoudige, maar veelzeggende woorden, geen
fiorituren, niet hoogdravend maar begrijpend zonder omwegen hoe hij de stilte
aanvoelt en wat ze betekent voor hem. Het gedicht werd tegelijk op twee
plaatsen bekroond met eremetalen en in een plaats leverde het hem zelfs de
titel op van dorpsdichter.
Maar Ik dacht ook aan het op vele plaatsen totaal tegengestelde: hier,
de stilte die José Saramago (1922-2010) uitbazuinde: Dios es el silencio
del universo y el hombre, el grito que da sentido a ese silencio.[1] God is de stilte van het
universum, de mens is de kreet die zin geeft aan het universum.
Hij heeft het niet over de stilte van God, maar over het zwijgen
van God, een verwijt eigenlijk die hij toestuurt aan de God van de Kerk die, zoals Saramago zelf, gewrongen zit in
dogmas.
De stilte van de God waar hij het over heeft, is ook het euvel van
Saramago die zich blind staart op wat de Kerk altijd, en nog, ons heeft geleerd
over de antropomorfe God. Op zijn tachtigste zag hij hem nog altijd zoals hij
hem zag in zijn jeugd; hij bleef de Kerk bestrijden. Laat ons zeggen dat hij
als schrijver nog altijd niet de Verlichting had gekend. Nochtans oppert hij
dat de mens, el grito is, de kreet, de schreeuw van het Universum.
De Mens, is er dus, als ik zijn woord correct interpreteer, als de
stem van het Universum, is er omdat het Universum wou dat hij er was. Of anders
gezegd, de mens is er omdat het Universum er is en vice versa, het Universum is
er opdat de mens er zou zijn. Wat een belangrijke verklaring is waar, voor
Saramago, een god niet aan te pas komt. Er is enkel voor hem de mens in en van
het Universum.
Maar daar stopt het even en begint het opnieuw, want nu stelt zich
de vraag: hoe is het Universum er, is
het er zuiver als materie, zo maar ontstaan uit het niets, uit het nada?
Como escribí en horas de vana interrogación metafísica, heeft hem het
metafysisch onderzoek niets opgeleverd; is hij er uitgekomen
zoals bij er is binnen gegaan - wat me verbaast - blijft hij getekend door zijn
ijver, de Kerk, haar leiding en haar leer te bestrijden met het woord. Maar
veel verder gedacht heeft hij niet. Hij is gestopt waar hij had moeten
beginnen.
Saramajo leed aan een andere blindheid dan deze van John Hull. Ik
denk niet dat hij de stilte, welke ook, hoorde of zelfs zocht.
[1] José
Saramago: El Cuaderno, textos escritos para el blog, septiembre de 2008 -
marzo de 2009. Traducción de Pilar del Río, Alfagura 2009.
08-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-06-2019 |
Ontgoocheling |
Via het procédé dat ik al altijd gevolgd heb lukt het me niet, zoals ik zie, méér in te loggen dan de titel.
Ik heb deze nacht een gedicht geschreven, niet vooraf zoals ik het gewoonlijk deed om het daarna te kopiëren en de kopie over te brengen naar mijn blog, maar, zoals ik nu zal doen, rechtstreeks te schrijven op de bladzijde van de, wat ik noem, de Centrale Computer. Het gebeurde deze nacht om 01.00. Het resultaat bij het toevoegen was een bittere ontgoocheling, alles was verdwenen.
Vanmorgen , doe ik een nieuwe poging en het lukt, mijn tekst verschijnt, ik kan hem wijzigen, ik kan er mijn 'ontgoocheling' aan toevoegen, zeggen dat het gedicht dat ik deze morgen - het was middernacht als ik eraan begon, dat ik heb ingelogd om 01.00 spoorloos is.
Een gedicht is een bevalling het kost je heel wat moed eraan te beginnen en het te voleindigen. Je schrijft je leeg, maar als het lukt, als j voelt dat je erin geslaagd bent, ken je de vreugde van het geschrevene. Dit was het geval, dit was mijn beloning. Ik heb het toegevoegd en het is opgeslorpt door het lot van de man die , zo komt het me over, al een leven lang elke morgen een blog de wereld instuurt, een roep of een klaagzang, een gebed of een openbaring, een geronnen stilte of een sonate, daarom niet van Mozart of Cimarosa, maar van het diepste dat in hem, dat in de elektronen van zijn 'zijn' aanwezig is en dat hij uitbrengen moet. Dit is mijn lot geworden, denkt er niet anders over, denkt dat het zo is, omdat het zo IS.
Ik ontkom er niet aan, en als ik dan geconfronteerd wordt met technische problemen, als het weigeren/opslorpen van wat ik zo moeizaam, in feite, met mijn bloed geschreven heb, is de wanhoop niet ver weg indien het 'perduren' zou.
Ik ben nog altijd een leek wat het gebruik van mijn laptop betreft. Wat ik nu schrijf weet ik niet dat jullie het zullen te lezen krijgen. Ik schrijf dus in het blinde weg. Ik schrijf op hoop van zegen, ik schijf opdat je niet terecht zou komen op een blanco blad zoals ik gezien heb dat het gisteren/vanmorgen het geval is geweest met mijn blog over de stiltes die ik poog in te loggen, telkens zonder succes.
Ik voeg dit toe aan mijn blog, ik weet niet of het boven water zal komen. Het is 06.06 in de morgen. Alles gaat met zessen heden ten dage.
Gegroet ben je allen, gegroet en gezegend zijn mijn woorden.
Karel.
PS. Het gedicht is terug. je vindt het op de pagina hieronder
07-06-2019, 10:13 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-06-2019 |
Nu de nacht gekomen is |
Wat schrijf ik nu de nacht gekomen is
en ik, half in slaap nog denken wil
hoe het morgen hier zal zijn?
Alsof nacht en slaap niet tellen zouden,
een overgang tussen twee werelden
deze van gisteren en deze van morgen,
een holte van het ene naar het andere,
die een brug maar is om terug te komen
van waar we vertrokken zijn.
Wat nog opgezocht dat blijven hangen is,
wat rafels van de dag die ging en morgen
er terug zal zijn, gelouterd door de nacht
en door de koelheid van de droom die ons
bezocht, her-sponnen en weer opgenomen,
een lijn die even onderbroken was
en je er gebruik hebt van gemaakt
om op te tekenen wat niet nodig was,
alles al geweten zijnde.
Veranderen zal je niet meer, verouderen
evenmin, je bent een zoutpilaar, te veel
omgekeken naar wat je dacht dat er was
maar niets dat je gevonden hebt
dat waard is om mee te nemen als je gaat
waar allen heen gaan zullen,
de ene wat vroeger dan de andere
al naar gelang de seizoenen
en de richting van de winden over zee,
en de regen die zal komen in vlagen
maar stoïsch zal je blijven
in je vergankelijkheid van voeten
in de aarde, je niet hebben zal noch
van ranken in je haren, in voluten
van woorden waarvan je zeggen zal
dat je ze hebt lief gehad,
er op vertrouwend dat ze je voeren zouden
tot over de heuvels van het land
dat er schuil gaat, wachtende
tot je er aankomen zou
met wijd open ogen van verbazen.
Het zal je maar eens overkomen,
daarna wordt het stil over jou.
06-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-06-2019 |
op het randje van het fatale |
Waarde vriend,
Ik slaag er maar niet in om op de gebruikelijke wijze mijn voorgeschreven tekst in te plakken.
Ben van deze morgen begaan om hier iets aan te verhelpen en het stoort me, nu ik zie dat je met velen bent die getracht hebben me te bereiken.
Uiteindelijk zal het wel lukken, wanneer weet ik nog niet, het hangt niet meer van mij af, mijn tekst ligt klaar. Ik zaal hem desnoods rechtstreeks inbrengen en dat vergt wat tijd.
Ugo die nu Karel is.
05-06-2019, 11:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Over de stiltes |
20.28
De Blogmaster beantwoordde zelfs niet mijn vraag om hulp.
IK denk dat hij een even slechte, zo niet nog een slechtere dag dan ik heeft doorgemaakt.
Heeft hij het probleem met de Centrale Computer opgeschoven naar morgen , zoals de vorige keer, we veronderstellen het.
Wat ons betreft, blog 5 juni ligt klaar, we werken aan blog 6 juni. Je hoort nog wel van ons. Zoals ik las bij Ernst Jünger, 'Mein Geduld hat Ursach', maar dat weet je al lang, het is niet de eerste maal dat ik het herhaal. Ik zegde het zelfs aan de dame die met mij op de lift stond te wachten. Of ze het begrepen heeft weet ik niet, maar ze glimlachte toch, wat me voldoende was. Ne mens is soms met weinig tevreden, is het niet?
Ook jullie moeten tevreden zijn met wat ik nu achterlaat.
Weet dat het 20.39 is, en dat ik nog 6 juni te schrijven heb.
Het ga je allen heel goed,
Karel
DE De
Van Bernard Dewulf in het DS
Weekblad van De Standaard (1-2 juni), een heerlijk stuk proza - poëzie bijna -
over de Stilte. Wie het las zal er even bij stil gestaan hebben, zal gedacht
hebben hoeveel stiltes er wel zijn in onze taal en hoeveel er nog kunnen aan
toegevoegd worden.
De gedachte aan de stilte leidde Dewulf naar een mooi boek met
prachtige gedachten over regen en stilte. Een boek van de, in zijn late
jaren blind geworden John Martin Hull (1935-2015) voor wie de stilte natuurlijk
heel anders is.
Dewulf schrijft hierover en ik citeer hem:
In zijn blinde bestaan speelt
regen een cruciale rol. Regen is zijn licht. Zelfs de stilten tussen de
druppels helpen hem om de dingen om hem heen te horen - en dus in zekere zin te
zien. En kon het in dat licht, verzucht Hull, maar eens regenen in de kamer.
Sprekend over de stilte dacht Urbain Dewulf aan John Hull en hem
lezende ik, ik dacht aan twee personen terzelfdertijd: vooreerst aan mijn goede
vriend, Albert Schrever die er een gedicht over schreef met de prachtige titel,
Stilte is een zeldzaam kruid, en, ze is muziek zonder geluid. Een
mooi poëtisch aanvoelend gedicht in eenvoudige, maar veelzeggende woorden, geen
fiorituren, niet hoogdravend maar begrijpend zonder omwegen hoe hij de stilte
aanvoelt en wat ze betekent voor hem. Het gedicht werd tegelijk op twee
plaatsen bekroond met eremetalen en in een plaats leverde het hem zelfs de
titel op van dorpsdichter.
Maar Ik dacht ook aan het op vele plaatsen totaal tegengestelde: hier,
de stilte die José Saramago (1922-2010) uitbazuinde: Dios es el silencio
del universo y el hombre, el grito que da sentido a ese silencio.[1] God is de stilte van het
universum, de mens is de kreet die zin geeft aan het universum.
Hij heeft het niet over de stilte van God, maar over het zwijgen
van God, een verwijt eigenlijk die hij toestuurt aan de God van de Kerk die, zoals Saramago zelf, gewrongen zit in
dogmas.
De stilte van de God waar hij het over heeft, is ook het euvel van
Saramago die zich blind staart op wat de Kerk altijd, en nog, ons heeft geleerd
over de antropomorfe God. Op zijn tachtigste zag hij hem nog altijd zoals hij
hem zag in zijn jeugd; hij bleef de Kerk bestrijden. Laat ons zeggen dat hij
als schrijver nog altijd niet de Verlichting had gekend. Nochtans oppert hij
dat de mens, el grito is, de kreet, de schreeuw van het Universum.
De Mens, is er dus, als ik zijn woord correct interpreteer, als de
stem van het Universum, is er omdat het Universum wou dat hij er was. Of anders
gezegd, de mens is er omdat het Universum er is en vice versa, het Universum is
er opdat de mens er zou zijn. Wat een belangrijke verklaring is waar, voor
Saramago, een god niet aan te pas komt. Er is enkel voor hem de mens in en van
het Universum.
Maar daar stopt het even en begint het opnieuw, want nu stelt zich
de vraag: hoe is het Universum er, is
het er zuiver als materie, zo maar ontstaan uit het niets, uit het nada?
Como escribí en horas de vana interrogación metafísica, heeft hem het
metafysisch onderzoek niets opgeleverd; is hij er uitgekomen
zoals bij er is binnen gegaan - wat me verbaast - blijft hij getekend door zijn
ijver, de Kerk, haar leiding en haar leer te bestrijden met het woord. Maar
veel verder gedacht heeft hij niet. Hij is gestopt waar hij had moeten
beginnen.
Saramajo leed aan een andere blindheid dan deze van John Hull. Ik
denk niet dat hij de stilte, welke ook, hoorde of zelfs zocht.
[1] José
Saramago: El Cuaderno, textos escritos para el blog, septiembre de 2008 -
marzo de 2009. Traducción de Pilar del Río, Alfagura 2009.
05-06-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-06-2019 |
Hoe moet het verder? |
Hoe het verder
moet weet je niet maar je verwacht dat zoals het was, het nog voor een tijd blijven
zal. Met dien verstande dat elke dag die is, het er-niet-meer-zijn dichter komt en, al denken we er in de dag maar sporadisch aan, het feit is er toch. Wat echter niet belet dat we de vreugde van het er-nog-zijn behouden willen en de volheid
ervan, geëtst in elk bewegen, hoogmoedig en nederig tezelfdertijd, willen uitdragen.
Zo leven we onze
dagen, bewust van iets dat we ooit kennen zullen: de laatste uren, de laatste
minuten. Hoe ik me dan voelen zal, de minuten tellend, zoals mijn broer het
heeft gedaan, dan toch, zo hoop ik, zo verwacht ik, een blik in de toekomst,
het glorieuze rijk van de geest waaruit ik geboren ben. Wel niet, uit het
ingaan van mijn vader op mijn moeder, maar uit de fractie van het ogenblik van de
bevruchting door de kracht van de geest die van de Kosmos is.
Zo is elke
bevruchting een onbevlekte ontvangenis - Pasternak wist dit - is het een zuiver
kosmisch gebeuren, een klein big bang- gebeuren van de geest die ingrijpt.
Dit is de reële aard van de bevruchting, niet het ingaan op maar, het tot een
ontploffing komen. Bijna een eeuw later, realiseer ik me hoe ik ben ontstaan in
de schoot, de warme holte van mijn moeder - mijne moeder zou Gilliams
schrijven.
Geboren uit de
geest die van de Kosmos is, kan het onmogelijk anders dan dat ik terugkeer naar
die geest die altijd in mij is aanwezig geweest, een geest die onsterfelijk is,
die is en is en is. Die er nog zijn zal nadat de zon is uitgedoofd, die het
enige is dat is op alle plaatsen.
Waarover moet
ik, wat mezelf betreft, zorgen maken? En nog een vraag hoe is het mogelijk dat
er zijn die dit niet zien, die zeggen atheïst te zijn, maar er nimmer hebben
over nagedacht hoe het komt dat een kersenbloesem zich metamorfoseert in een
kers.
Ik weet het,
ik herhaal me voortdurend. Ik herhaal hetzelfde onderwerp, in duizend andere
woorden, vertrekkend van uit andere horizonten, maar telkens aankomend in dat
ene onvergankelijke punt dat is van alle punten.
Ik dacht er
niet aan vanmorgen als ik ben beginnen schrijven. Ik dacht aan heel weinig -
nog altijd aan Flavius Jozefus misschien - peu
importe, het is, waar ik aangekomen ben dat telt. En ik ben aangekomen in
een veilige haven, eens te meer.
Wie is het die
ik danken moet voor deze weinige ogenblikken van het schrijven, van het kunnen
schrijven van wat in mij aanwezig is en om kan zetten in woorden, duidelijk
leesbaar en vertaalbaar. Het zijn geen klanken, het zijn geen beelden, geen offerings, het zijn woorden.
De 'ars scribendi' is wellicht het mooiste en het edelste dat er bestaat! Dankzij die 'kunst' kan je er verder naar streven jezelf te ontplooien, een 'echte mens' te zijn: 'humanior' zouden we kunnen zeggen! Die taak is nooit af.
Het is een vriend die me dit schreef in reactie op mijn 'twijfel-blog van 1 juni. Daarom ook heb ik het woord lief, het beheerst mijn leven, het is van mijn dagen de lucht die ik inadem; ik zal er ook mee heengaan, zoals Pessoa heen ging met zijn bril.
Het is een vriend die me dit schreef in reactie op mijn twijfel-blog
van 1 juni. Daarom ook heb ik het woord lief, het beheerst mijn leven, het is van
mijn dagen, de lucht die ik inadem; Ik zal er ook mee heengaan, zoals Pessoa
heen wou gaan met zijn bril.
04-06-2019, 06:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-06-2019 |
Hoe je poëet wil zijn. |
Te weinig
slaap, te verdoofd nog het vermogen, te denken, te zijn, te weten, uit de nacht
gekomen, dat je bestaat. Waar is het dat je uit zult komen op het einde van de
dag als alles gezegd zal zijn wat nu nog niet is.
Want je
bestaat nog niet als woord, je bent maar
een pak ongemakken: de schouders, de knieën, de rug, en het is van hier uit dat
je vertrekken moet om zoals altijd te
zijn wie je bent en hoe je bent.,
Flavius Josephus,
de naam die je bindt aan wat je schreef in de nacht - ze dacht dat de naam
Flavius was en niet Josephus - omdat dit
het enige was dat hem bindt aan haar, het overige verzinsel, omdat schrijven
verzinsel is, droomgestalten opgewekt uit het ongerijmde. Al houdt je wel
dingen die meer dan herinneringen zijn: boeken met een handteken er in, een houten
speld met een koperen plaatje: dont
forget, of een klein plaasteren boeddhabeeldje, dat onlangs gevallen was
en waarvan het hoofd terug gekleefd diende te worden.
Dont forget de plaatsen waar we waren,
de bomen, de waters, de dreven, de kamers. Tracht niet te vergeten al dat was.
Toch niet op een dag zoals deze, toch niet op andere dagen.
Het leven in
jou dat terugkeert, stilaan, druppelsgewijze. Naarmate je schrijven vordert de
dingen die terugkomen, dingen van ver in de tijd en andere van heel dichtbij,
van de vijver waar je waart gisteren en toen je er zat in de namiddag en je
rond je keek, toen je zag hoe alles was, het water, de struiken, de jonge fruitbomen
in de vrucht - het leven dat zich voltrok - en verder af de groene welving van
de bomen, hoog, de kruinen in elkaar gegroeid en nog verder het lager gedeelte
van het bos, met de zang van de vogels dat meer dan wat ook van het intense
was, het roerloze, van het intense dat van het grote leven is.
Hij er was,
zat van wat hij zag en van wat hij niet zien kon maar wist dat het er was in
een oneindigheid van zijn. Hij het niet benaderen kon, alleen maar zeggen dat
het er was en hoe hij het zag met een niets van woorden: et de mon frère le poète, on a eu des nouvelles, il a écrit encore une
chose très belle, et peu en eurent connaissance. ; Dit wist Saint-John
Perse dan.
Ik wil die
poëet zijn, ik wil me loswrikken uit de dagen en schrijven, schrijven, mijn
vingers tot bloedens toe. Neer zittend, neer liggend, recht opstaande als ik
het nog zou kunnen, schrijven in alle maten en gewichten, in alle talen, in
alle wezenheden van het zijn.
Dit is dan wat
nog rest van de jeugd in mij, neergedaald in de sappen ervan die de sappen zijn
van de bossen en de luchten, van de waters en de oceanen, van de lage
landerijen en de bergen. De bergen die ik zie, die me blijven toeroepen.
Weet je wat
het is, de roep van zeeën en van bergen, van plaatsen waar je je oneindig
voelde en die blijven terugkeren. Zelfs als alles vanmorgen begon als een
dofheid en je geraakt bent tot een zicht op een deel dat was en je, je erin
verliest, het ogenblik van het neerschrijven, om daarna, zoals nu, voelen hoe
de tranen achter je ogen opwellen willen.
Omdat het
voorbij is, omdat het zo véél was, omdat het, alles samengebald, je leven was,
je eindeloosheid van vergezichten was, immer nog ademend.
03-06-2019, 07:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |