 |
|
 |
|
|
 |
02-09-2018 |
Melancholie of, is het heimwee? |
Het
wordt weer een geschrijf naar een eindemaand toe. Niemand ontkomt eraan, de
aarde dicteert haar wet en we ondergaan het vluchtend-zijn van de tijd. Het is
van een roekeloosheid te denken dat we toch, het einde van de maand zullen
halen. Het geldt voor elk van ons maar liefst er niet aan denken, de ogen
sluiten en je laten wiegen door het schuiven van de dagen, zo voel je, je er
best bij, ook niet verwonderd zijn, ook en zeker niet opstandig, maar je te
laten gaan alsof in slaap gewiegd op het ritme van a
lullaby.
En
ondertussen, je schrijft maar, je duikt naakt in het water tussen de torren en
de salamanders en komt naar boven bedekt met eendenkroos en de stengels van de
waterlelie om je heen.
Zo
is verwondering ons deel, telkenmale opnieuw verkwikkend als een lezer je
schrijft dat hij je las, en jij hem lezen kunt wat hij dacht over de woorden
van jou. Geest tot geest, gedachten gewikkeld omheen die van jou, lijk de wikke
om de tarwestengel, een beeld van vroeger dat je bewaren wilt om mee te nemen.
Of, eens te meer de melancholie die je bespringt van de dingen die waren en nu
zijn opgelost in de nevels van de tijd.
Het
was daarom niet beter toen, vele dingen zijn beter nu, daar gaat het niet om,
maar het was anders. Je had de tijd om te leven, je kon er bij gaan neerzitten
of neerliggen, in een tijdloosheid en toekijken hoe de dingen bewogen in een poëtische
vergankelijkheid. Vandaag wordt je overvallen door het nieuwe, heb je de tijd
niet meer er over na te denken, er is wat is en je hebt het te aanvaarden of te
verwerpen.
Dit
is wat ons stoort, dit is wat ons terug voert naar wat van vroeger was, toen alles de tijd kreeg om door
te dringen tot in de poriën van de huid.
En
zoals ik het zie vanmorgen in de media, wil men binnen dringen in onze
geplogenheden tot in het hart ervan en staat de sharia op de drempel van onze
woning; keren we terug naar de veertiende eeuw waarin anderen nog leven. Het
zijn spijkers die nu geslagen worden, als Ik hoor dat er partijen aan het
opkomen zijn die de sharia willen invoeren.
Roei
ze uit met huid en haar, laat ze hier geen vaste voet krijgen, geef ze geen
morzel grond; ze horen hier niet. Zeg hen klaar en duidelijk dat ze hier niet
welkom zijn - wij ook zijn trouwens niet welkom in de streken van waar zij
komen - ze zijn onkruid, dus roei ze uit tot in de worteling ervan.
Het
is het absurde, revolutionaire karakter ervan, het alles omver walsende
diepgaande karakter ervan, dat ons raakt tot in het merg van ons zijn; dat ons
teruggrijpen doet naar wat we denken de sfeer van vroeger geweest te zijn.
Ik
hoorde vanmorgen Julien Libeer in een sonate van Beethoven. Ik dacht toen niet
niet aan Beethoven, noch aan de pianist. Ik dacht aan vriend Hubert die op het
einde van vorig jaar is heengegaan. Hij was het die me wees op de kwaliteiten
als pianist van Libeer. Hij was het die me meenam naar een recital van hem.
Het
is met de herinnering aan hem dat ik beginnen wou vandaag. Zie waar ik
uitgekomen ben, nu ik de media heb gevolgd. Nog iets dat onze melancholie of ons heimwee, versterkt: er was geen media vroeger, er was wat was van het dorp en van de
straat.
Begrijpelijk voor mensen op leeftijd, zelfs al hebben we ons aangepast aan
het nieuwe, het oude blijft ons achtervolgen. Het verloochenen doen we niet.
02-09-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-09-2018 |
September |
September: het woord dat ik schrijf, de klank ervan, ruikt naar de herfst, is het vallen
van de bladeren. Even geschrokken ben ik, al had ik het al zien aankomen dat
alles aan het vertragen was, ook de woorden in mij die ik dieper zoeken moest,
alsof ik ook boom zou zijn, gegroeid in de aarde.
Ongeveer
is het zo, want ik verplaats me weinig nog. Laat ik zeggen: de trap naar
beneden en de trap naar boven en eventueel gebracht worden naar de vijver heen
en terug; het is maar ginds dat ik wat meer armslag heb en over het gras kan
lopen. Ik zeg het maar opdat ik zelf, het weten zou dat ook in mij de herfst
zich al een zekere tijd voelen laat, van in de zomer al, van in de lente zelfs.
Het
lichaam van mij is geen gezel meer, het stribbelt tegen. Het is geen soepelheid
meer, het is een stram iets geworden, een belager, waar ik naar opkijk met
vragende blik, zo in de morgen als in de avond om te weten hoe hij reageren
zal.
Gelukkig
dat ik het nog schrijven kan, dat ik me er op deze wijze kan van ontdoen en
vrij weg kan wandelen van wat het lichaam me dicteren wil. Ik luister er niet
meer naar, ik ga gewoon mijn weg langs de paden die ik kies, in de oorden waar
ik zijn wil: in de velden, in de bossen of aan zee hier of in een ver land,
niets houdt me nog tegen.
Ik
herken hierin mijn grootheid als mens. Het leven op mijn leeftijd heeft zich
verlegd, het ligt verscholen in de geheime plaatsen van de geest en ik voel me
er goed bij, het is mijn wandeling en het is mijn verstrooiing, het is mijn
versiering van het woord. Het is de laatste toevlucht die me rest en ik houd ze
met beide handen vast.
Met
aandrang luister ik naar wat me wordt verteld via de wegen die ik ga. Soms hoor
ik wondere dingen, soms is er heel weinig maar zelfs dan is het altijd nog meer
dan ik normaliter zou te verwachten hebben, gezien dit en gezien dat. Nu sla ik
mijn vleugels uit en kom ik waar ik nog nooit ben geweest, zelfs waar ik nog nooit
heb aan gedacht. Ik denk dan aan de reis die mijn vriend Johan heeft gemaakt
als hij zijn doek - mijn afbeelding van gisteren - heeft geschilderd. Waar hij
is heen gegaan om te ontdekken wat hij zag in zijn verbeelden en de drang er
was, en dit ook is onze grootheid, te schilderen wat hij zag.
Dit
zijn telkens hoogtepunten die ons typeren als mens, ook dit schrijven van mij, hoe
kort en hoe intens of losweg ook. Het is een buiten ons treden en een terecht
komen in een andere wereld, deze van het innerlijke, het esoterische van ons
bestaan.
We
voelen er ons, o zo goed. We voelen er
ons heel dicht bij wie we maar waren, wel in potentie, toen we nog niet hier op
deze aarde waren en waar we terugkeren zullen op het gepaste, voor ons dan,
ogenblik.
Er
kan ons in feite, weinig overkomen eens we heen gaan zullen, integendeel.
01-09-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-08-2018 |
In den beginne |
In den beginne was het Woord
dat zelve, geen beginnen kende
zodat het ook geen einde kennen zal.
En het Woord was van een zijn
dat nog geen substantie had,
innerlijk, geladen in potentie,
met wat het wordend Universum was.
Erna van Lao Tseu
gehoord dat in den beginne
iets
Onbepaalds bestond,
dat
van al wat komen zou,
de
moeder was.
Tao
wist hij het te noemen.
Geoordeeld toen
dat
Tao even goed
het
Woord kon zijn.
En we zeggen konden, zonder schroom,
dat
in den beginne Tao was,
dat
in potentie, Universum was.
Hieruit, en niet zó maar,
niet te tellen vormen er tot stand gekomen,
in
een essentiële samenhorigheid.
En
alle vormen die ontstonden
waren
vormen van het Woord
dat
ook Tao was.
En
alle vormen in hun totale totaliteit,
waren
drager van het komende,
want niets is af en niets is dat niet bewegend is
zo
naar binnen als naar buiten,
in
een mateloze complexiteit.
Zo was er van Tao en van Woord
de wondere metamorfose
in een vorm die zichtbaar was
en
een die niet gezien kon worden.
Echter,
niemand was er om te getuigen
van
wat zichtbaar was, noch iemand
om
te noemen wat onzichtbaar was.
Dit
was, wat helemaal in den beginne was,
vóór
de mens er was.
De
hierbij gevoegde schilderij is van de hand van de kunstenaar Johan Souffriau,
die ik een vriend mag noemen.
31-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-08-2018 |
Hoe het vroeger was |
De
hegemonie van het woord is aan het
tanen. Meer en meer heeft het beeld het voor het zeggen. Ik vrees dat wat de
toekomst aangaat het woord verdrongen
wordt en zal wegkwijnen. Ik zal de impact ervan wel niet meer mee maken, het
kan ook dat ik er een verkeerde kijk op heb, maar zeker is het dat de
schoonheid van de taal, die altijd mijn betrachting is geweest, plaats zal
maken voor de schoonheid van het beeld, wat wijzen zou op een verarming van de
geest, maar dan toch ook niet, omdat gestreefd zal worden naar het meest
zeggende beeld en tevens naar het meest creatief krachtige.
In
elk geval het tanen van het woord is een realiteit aan het worden en voor mij
het zou een verarming betekenen indien
het dagblad vervangen zou worden door een maillijst van YouTubes die te
bezichtigen zijn vergezeld van een handvol woorden ter inleiding. De
overschakeling is al aan gang, hoe ver ze lopen zal zal de toekomst uitwijzen.
Maar alles is in beweging, wat beschaving werd genoemd wordt dagelijks
verkracht en krijgt mettertijd een andere inhoud die evenmin te voorzien is.
We
leven in de marge van deze verandering die zich aftekent op alle gebieden voor
wie nog overblijft van mijn generatie, zeker ook van de generatie ervoor, we
worden voorbijgestreefd op alle vlakken en vermogen enkel toe te kijken en te
ondergaan. Ik heb dit duidelijk gevoeld bij het bekijken van de fotoreportage
waar ik het gisteren over had. De weemoed om het voorbij druipt er van af.
Enerzijds
leven we nog in wat er was van onze jeugd, zijn deze beelden sterker dan welke
ook aanwezig in ons en anderzijds willen we zijn van de tijden van nu en willen we niet als achterlijk
overkomen. We lopen er als gespletenen bij, een mengeling van wat was en van
wat is, niet mogelijk zijnde, de scheiding tussen beide is te omvangrijk en te
diepgaande.
En
toch overleven we op een waardige wijze, we blijven onze eigen methodes getrouw
terwijl we ons inschakelen, in deze van nu; we zijn evenwel geen blinde
meelopers, we banen ons een weg doorheen het nieuwe op de wijze van het oude en
dit zullen we niet meer veranderen nu het einde zichtbaar nader komt.
Zo
wat mij betreft wil ik dat wat ik schrijf, eerder neigt naar het elitaire,
blijf ik trouw aan de stelling ingenomen door een Stefan Hertmans en geef ik
niet toe, noch aan Kristien Hemmerechts, noch aan Herman Brusselmans, noch aan
Tom Lanoye. Volgens deze laatste - hij werd zestig - zouden zij het zijn, de Grote
Drie van de hedendaagse Vlaamse letterkunde[1].
Hij
mag het weten dat ik niet akkoord ga met zijn klassering die hij maar al te
licht en vooral toegespitst op zijn persoon en zijn werken heeft kondig
gemaakt.
Hierin
ook denken we nog met weemoed aan de wereld van Stijn Streuvels, van Cyriel
Buysse, van Gerard Walschap, Ernest Claes, Felix Timmermans, Maurice Gilliams
om er maar enkele te noemen.
Als
we verder schrijven dan zijn zij het die ons als voorbeeld dienen en is het de
jeugd die ons nog rest die de bovenhand krijgt.
[1]
Nu zijn Herman Brusselmans, Kristien Hemmerechts en ik - aldus Tom
Lanoye -de Grote Drie van onze generatie en dienen wij op onze beurt als
bliksemafleider en projectielenvanger. (De Standaard van 24 augustus in een
interview van Jelle Van Riet)
30-08-2018, 06:33 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-08-2018 |
Autofiction |
Ik ging
slapen met, voor de zoveelste maal, de blogs van José Saramago, El
cuaderno - het gebeurt maar al te vaak dat ik nood heb aan inspiratie - en
val op de vraag die hij zich stelt of, wat hij gedaan heeft wel de moeite waard
was; of de wereld nu beter was dan voorheen; en zegt hij, hoe ben ik er uit
gekomen, is het geweest wat ik verwachtte? [1]
Hij
is wijs genoeg om op al deze vragen niet positief te antwoorden, het zou een
teken zijn van mentale blindheid, vindt hij. Daarentegen zou een neen-antwoord
wijzen op een te overdreven nederigheid. Laat het ons dus houden bij de
berusting te weten dat al wat we doen of schrijven onze verwachtingen benadert,
maar dan ook meer niet.
Ik
kan me vandaag, zelfde vragen stellen. Loont het de moeite elke dag een blog te
schrijven met, meestal een religieus-filosofische achtergrond, over een onderwerp
dat al schrijvend zich ontwikkelt of, dat ik hier of daar heb opgeraapt, zoals
vandaag, en op mijn manier heb behandeld? Is de wereld, laat staan, mijn
omgeving, er beter door geworden, en voor mij, heb ik bereikt wat ik gehoopt
had te bereiken?
Ik
kan ja antwoorden op de eerste vraag en zeggen dat het de moeite waard was, dat
wat ik ook schreef en hoe ik het schreef, het hield mijn geest in beweging, het
hield me weg van tv en sofa. Het kostte me moeite, zeker, maar het bezorgde me
ook voldoening, soms innerlijke vreugde.
Achteraf
echter, bij het herlezen van sommige van mijn teksten, weet ik dat ik de
perfectie niet haalde en evenmin, dat ik mijn droombeeld, te werken aan iets
groots, iets dat verwondering zou verwekken, niet benaderde. En ook, de wereld
is er zeker niet beter door geworden, mijn woorden zijn geen klokkengelui, zeker
niet zoals deze van mijn illustere voorganger. Mijn blogs kennen die waarde
niet, ze echoën niet na.
Ik heb dus getracht, onder de
vorm van losse stukken, mijn autofiction te schrijven het woord
komt van Serge Doubrovsky[2] - en ben er niet in
geslaagd omdat het geen aaneensluitende vorm had. Het doet me wel denken aan
een reisverhaal dat een vriend me toestuurde in de vorm van een fotoreportage,
een verhaal dat zich afspeelt in en over de dorpen die hij bezocht - hij heeft er, gelukkig, ook de Leiestreek bij
betrokken - en waarvan hij de impressies in fotos had vastgelegd en dit
onderlijnd met een muzikaal verhaal Vlaamse componist, Wim Mertens, 1953,
(adept van het minimalisme van Arno Pärt, Steve Reich, Philip Glass) dat even spannend was als de fotos.
Zijn verhaal
vormde een geheel, er was over nagedacht en er was aan gesleuteld opdat het zou
overkomen als een soort poëtisch schouwspel waarin hij niet alleen op een
overtuigende wijze, zijn liefde voor de streek die hij doorkruiste belichtte maar
ook zijn melancholie voor het voorbije, zoals hij het zich herinnerde.
Wat Roger Tas
bracht was geen fictie, het was, zoals hij is als mens, gemoedelijk en
tezelfdertijd diepgaande tot in de wortels, de dorpen die hij bezocht, te voet
of met de fiets, vereeuwigend verheerlijkend.
Ik had op een
identieke wijze dit ook moeten doen. Niet de dorpen opzoeken, geen fotos
nemen, maar er voor zorgen, het leven dat ik kende, afgestemd op boeken,
voorvallen en ontmoetingen, licht geromanceerd met wat fictie, te gieten in één
lang verhaal, in plaats van het
verbrokkeld in duizend stukken na te laten.
Dit is wat ik,
in het licht van wat een vriend me mailde, denk over de talloze blogs die ik
geschreven heb.
Het is geen
glorie geworden.
[1] ¿ Han valido
la pena estos commentarios, estas opiniones, estas criticas? El mondo esta
mejor que antes? Y yo ¿ cómo estoy? ¿
Es esto lo que esperaba?
[2]
Serge Doubrovsky: Un Homme de
Passage, Editions Grasset et Fasquelle, 2011.
29-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-08-2018 |
Gelicht uit een manuscript. |
Hoe
hij er ooit toe gekomen is om met sobere middelen, op grote witte bladen
Schoeller-papier, met potloden van verschillende hardheid, het wondere leven
van de natuur te benaderen, weet hij niet meer, maar het was het product van
een geestelijke visie. Zijn betrachting was, de groei van mossen op bomen en rotsen,
de fascinerende nervenstructuur van rottende bladeren, de stilte van de
bevruchting, in meeldraden en stampers, weer te geven en aldus het verborgene erin,
tot in de fossielen ervan, te suggereren.
Maar
hoe eenvoudig van vorm de elementen optraden in de tekening en hoe geheimzinnig
ook de opbouw ervan was, is hij er wel ooit in geslaagd iets van wat zijn
bedoeling was, over te brengen in zijn potloodlijnen en -vlakken en was het
niet zo, dat hij trachtte te tekenen wat niet
te tekenen was?
Echter,
als oningewijde in het academische aspect ervan, kon hij zich enkel het tekenen
indenken als het op papier brengen van het onvatbare, het enige dat de moeite
loonde. Dit betrachten hield hem uren
weg uit de wereld, met enkel de muziek, Bach als Ravel, als Mahler, als van
vele anderen, als zuurstof in de ruimte over hem. Niemand ook zal maar enig
vermoeden hebben gehad van de innerlijke vreugde die hij kende, de impuls van
zijn hand te volgen en te zien hoe op het blad, geleidelijk aan, de sluimer van
de levensenergie in lijnen en tekens werd opgebouwd, om dan op het einde vast
te stellen, dat eens voltooid, eens zijn naam eronder geplaatst, de tekening
begon te leven en hem aanstaarde vanuit haar eigenheid.
Dit
was een grote intens opgevulde periode geweest, het werk van de tekenaar, van
de kunstenaar die hij dacht te zijn, dat kleur en diepte gaf aan zijn leven van
elke dag, aan zijn leven als echtgenoot en vader, als liefhebber van literatuur
en van alle vormen van kunst.
Hij
wist in elk geval dat wat hij schiep, origineel was en als dusdanig waarde had;
hij wist dat het iets was dat nog niemand gedaan had, iets dat nog niet bestond
in de wereld van tekeningen en etsen, maar grote kunst was het niet, er kwam
geen kleur aan te pas, enkel wat potlood en hoogstens wat Oost-Indische inkt. Voor
hem was het de noodzaak creatief te zijn, op welke wijze ook.
Hij
had de tekeningen en de etsen die erop volgden, ingelijst volgens de methode
Schleiper en opgehangen in een kleine ruimte, waar hij dagelijks langs kwam en
soms vroeg hij zich af of een kenner, een belever van de hedendaagse kunst die
deze ruimte binnen zou komen, of hij er een woord van lof zou voor over hebben,
en indien zo, want woorden worden gemakkelijk uit gesproken, of hij er ook één
woord zou over schrijven?
Hij dacht van niet, voor die kenner zal het niet
veel meer zijn dan een kortstondige bevlieging, een Spielerei. Waarin hij
gelijk zal krijgen want op een morgen, of was het een avond, is hij begonnen
met het bijhouden van een dagboek, dat zijn volle aandacht vroeg en van dan af
werd er niet meer getekend.
Later
kwamen vele van zijn tekeningen terecht bij de kinderen, sommige bij vrienden.
En het gebeurde dat hij er, tientallen jaren erna, mee geconfronteerd werd en
dat hij dacht dat ze goed waren en gezien mochten worden. Hij was verkeerd
geweest het tekenen op te geven.
Waarom
eigenlijk, dacht hij, heb ik het schrijven verkozen?
28-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-08-2018 |
Jonas |
En
Jonas, uit de buik van the great fish:
I cried by
reason of mine affliction to the Lord, and he heard me; out of the belly of
hell cried I and thou heardest my voice[1].
En
de Lord hoorde de stem van Jonas.
Maar
hier, als ik hier rondloop in de wereld, wie hoort er mijn stem als ik opkijk
naar de luchten boven mi; wie is het die luistert naar de vragen die ik stel of
stellen wil? Of, hoe arm ik overgebleven ben en hoe sterk het geloof in God
moet geweest zijn van de mens die leefde ver voor mij.
En
toch verwacht ik een antwoord, toch verwacht ik dat mijn zoeken een response
zal krijgen en dat van uit de holte van het duistere een teken komen zal, een
boodschapper, die al dikwijls heeft aangeklopt en blijft aankloppen maar wiens
taal ik nog niet met zekerheid begrepen heb.
Het
verschil met Jonas is dat hij wist dat de Lord er was, en hij wist het met
zekerheid toen hij verlost werd uit de buik van de vis, en ik, wel meen te
weten dat die Lord er niet is, zodat ik hem geen vragen stellen moet.
Of
beter, dat ik niet luisteren moet naar een stem uit den hoge, maar enkel hier
op aarde, toekijken moet en zien, verder nog dan tot in de DNA, om te weten dat,
zoals ik er sta en denk, alles een immens wonder is, een wonder dat ik ook ben
als soort. Gezien ik nu bij machte ben om te zien wat er is te zien, om
achterover te vallen, als ik hoor dat de atomen die we zijn, bestaan uit een
onooglijk kleine kern waarom heen, wat ik me zomaar niet kan inbeelden, op
grote afstand van de kern, elektronen slingeren met de grootste snelheid die er
is; dat die beschoten worden door andere elektronen en er soms botsingen zijn.
Dat
dit, en geen ander - en zeker niet de wereld die zich afspeelt voor ons ogen -
het beeld is van de ene realiteit die er is, deze die verband houdt met het
zijn als met het niet meer zijn.
In
die realiteit zijn er geen vragen te stellen, zijn er geen antwoorden te
verwachten. We weten het klaar en duidelijk, en weten we het niet dan ligt het
aan ons omdat ons begrijpen nog niet de structuur bezit om te begrijpen en om
te zien wat enkel zichtbaar is door enkelen gewapend met machinerieën om te
zien.
Dit
is wat ik blijf noemen het bevreemdende van ons bestaan hier op aarde, waar al
wat is in een vaste, min of meer materiële vorm, gegoten werd, opdat we zien
zouden het verschil dat er is, tussen wat te zien is met de ogen en wat te zien
is met de geest die ons werd aangereikt.
Ik
tracht van uit mijn blog-instelling, me in te denken wat er is van wie ik ben
en dan vooral van wat ik ben: een vat atomen dat beweegt als lichaam maar denkt
niet als lichaam maar als geest, om er bewust van te zijn dat hij is als een wolk
elektronen of andere deeltjes, tot het fameuze Higgs deeltje toe; dat hij dus,
zoals dat deeltje, een groot vraagteken is.
Jonas,
in de buik van de grote vis, was een gelukkig man toen hij werd uitgespuwd in
het zand, hij dankte zijn God. Wij kennen de God van Jonas niet meer, omdat ons
stilaan de ogen worden geopend dat al wat is, bekeken zoals het uiteindelijk
is, niets anders is dan een wolk deeltjes, wij inbegrepen.
We
zien het of we zien het niet, maar er is wat IS.
Wat
ons betreft, het raadsel blijft wat er gebeuren zal met het vat deeltjes die we
zijn, eens in het oog van de dood gekomen. Van wat of van wie zal het sterven
zijn?
In
de rubriek van de Standaard over Het Einde heb ik hierover nog niets gelezen.
Ofwel durft men niet ofwel denkt men er niet aan, wat ik dan spijtig vind.
[1] Jonah 2: 2, uit
de King Jamesversie van de Bijbel.
27-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |