 |
|
 |
|
|
 |
22-08-2021 |
Wat ik niet wil laten verloren gaan. |
Ooit geschreven in de tijd der tijden en nu teruggehaald, herzien, heropgevoerd:
Hoe mooi ben je mijn lief, hoe bevallig en bekoorlijk, je gestalte is zo slank als een palm en ik dacht bij mezelf, ik klim in die palm en pluk zijn dadels, laat je borsten zijn voor mij als de druiven van de wijnstok, de geur van je adem als de geur van ambrozijn en de kussen van je mond bedwelmend zijn als zoete wijn.
Het begon vandaag bij het Hooglied van Solomon of, in woorden opgeroepen het spiegelbeeld van ons beminnen, schuilend in de oerelementen van ons mens-zijn, soms openbarstend in duizend maal duizend cellen die zovele splinters zijn van het grote krachtige leven in ons en drager zijn van de essentie van de vele geslachten waaruit we zijn opgestaan: de eigenheid van de ouders geënt op de eigenheid van onze voorouders, en dit teruggaande tot het begin der tijden.
Een eigenheid die natrilt in het bloed bij het ontwaken, als het eerste licht binnenvalt in de kamer en de vroege geluiden van de straat of van de wind in de bomen, of van de vogels in de hagen of van de regen tegen het raam ons verrassen met de vraag: ‘wat is er van de geest in de mens?’
En op andere dagen: het is zomer, je bent in de tuin en je schrijft, de tafel bezaaid met zaadjes, vrij gekomen uit de ceder boven je, die cirkelend naar beneden dwarrelen op je hoofd, op je blad. En o zo natuurlijk, dit vers van Saint-John Perse:
Les graines flottantes s’ensevelissent au lieu même de leur atterrissage, il en naîtront des arbres pour l’ébénisterie.
Een versregel die ons vertelt over het wonder dat de natuur is: de kiemkracht aanwezig in het zaad waaruit een plantje ontstaat, een duim hoog dat de energiegolven om zich heen aftast om te weten hoe verder te groeien - zo zegt Rupert Sheldrake toch - een boom zal worden, bloeien zal en zijn zaad, zijn eeuwigheid, zal uitstrooien over de wereld. Om later, maar wat is later, als boom zal uitverkoren worden en door een vaardige hand en een creatieve geest meubel zal worden, beeldhouwwerk zal worden, de tijd binnen schuivend. Zo gelezen in die ene versregel van Saint-John Perse die ontstond, zoals hij schrijft:
à l’angle peut-être d’un Jardin Public, ou bien aux grilles effilées d’or de quelque chancellerie.
Én vandaag zoals op ander dagen, geprangd door Elihoe van vers 32, 19 uit het Boek van Job, Elihoe die maar al te lang had moeten wachten om het woord te krijgen: opgetekend in enkele schamele versregels:
In de humus van de winterwouden wachten om te kiemen waar ze neder vielen, vele zaden, op de juiste sterrenstand.
Ook, nu we zoveel verder staan dan halverwege, wachten vele zinnen lijk te jonge wijn in nieuwe zakken die ze dreigen te doen scheuren in het landschap van de geest.
Wij, uit het donkere woud getreden, alvorens de heuvel op te gaan, woorden, her en der als klonters kosmos, uit de lucht gehaald.
En is de tijd nog niet gekomen, later dan hij komen zal.
Saint_John Perse: Amers 'Oeuvre poétique' I', Librairie Gallimard 1960
22-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-08-2021 |
Psalm 139, vers 16 |
Ik ben ooit lang blijven stil staan bij een passage in het boek van Pierre-Alain Bergher[1] over ‘La Chartreuse de Parme’ van Stendhal. In die passage maakte hij me attent op de inhoud van Psalm 139, vers 16. Hij verraste me hiermee omdat hij voor dit vers, verwees naar de King James’ versie van de Bijbel van 1611[2], en het misstaat helemaal niet, integendeel, dit vers hieruit, hier te hernemen:
‘Thine eyes did see my substance, yet being unperfect; and in thy book all my members were written, which in continuance were fashioned, when as yet there was none of them.’
Bergher legde vooral de nadruk op het laatste deel van vers 16: een zin die hij vertaalde als:
‘Et sur ton livre étaient inscrits tous les jours qui m’étaient réservés, avant qu’un seul de ces jours existât’.
Is het zo dat alles wat mij/ons betreft reeds opgetekend staat, wellicht niet in een boek, maar ergens, ergens, telkens afgerekend op mijn/onze levensomstandigheden die zich wijzigen van ogenblik tot ogenblik en bepalend zijn voor wat er (in dat fictieve boek) opgetekend zal staan?
Ik zou het deel van vers 16, me richtend op wat voorafgaat, dan ook als volgt willen lezen:
Mijn leven, Heer van mijn toekomst, verweven in de mazen van het immense web waarvan de eerste draden geweven werden op het moment van de Big Bang, een web dat zich thans uitstrekt tot in het niet in te beelden einde van het Universum, elk punt ervan met elkaar innig verbonden, dat is geworden wie ik op dit ogenblik ben. Het is van hieruit dat voort zal vloeien al wat nog komen zal, en reeds, vermeld staat in het web dat is van ‘Hét Boek’, zo geheten door een verlichte geest, een schrijver van Psalmen van destijds, toen er nog verlichte geesten rondliepen.
Schrijver dezes weet dat hij het punt is in het web waar vele draden, gekende, vermoede en totaal ongekende draden samenkomen en inwerken op elkaar en weet dat hij volledig afhankelijk is van de impact van alle draden op elkaar op het kruispunt dat ik ben.
Zelfs deze waarover ik denk zelf te beslissen, want ook dit beslissen zit verweven, aanwezig in potentie, in de draden van dit eigenste nu-ogenblik. Een ogenblik dat nu al voorbij is, alle bestaande draden reeds gewijzigd.
De mazen van dit web, zijn de gebeurtenissen waarmee ik bewust of onbewust zal geconfronteerd worden, deze zullen onvermijdelijk het verloop van mijn dagen bepalen. Mijn vrije wil is de wil die me wordt ingegeven door de impact van alle omstandigheden waarin ik gewikkeld was en gewikkeld ben, ogenblik na ogenblik, na ogenblik.
Potentieel is het een feit, dat de tentakels van wat voor mij in de toekomst nog komen zal, reeds verweven liggen in de draden van het web van nu.
Uit mijn heden, komende uit mijn verleden, ontstaat mijn toekomst en T.S. Eliot:
Time present and time past, Are both perhaps present in time future, And time future contained in time past.[3]
maar voor mij is er geen ‘perhaps' - ritmische noodzaak - voor mij is het volle ernst, in ons heden zit in potentie onze toekomst.
Met dit voor ogen, is het denkbaar dat alles, in detail, opgetekend staat tot de allerlaatste seconde van mijn bestaan. En de verwevenheid in het web dat het leven is wordt duidelijk als we ons plaatsen als een verzameling van atomen en elektronen badend in een kosmische oceaan van atomen, energieën, splinters van atomen, Higgs deeltjes van atomen, een innigere verbondenheid die de realiteit is, kan niet.
Wie of wat is dan die ‘ik’, die schrijft wat hier geschreven staat. Het is om er duizelig bij te worden. Dit staat allemaal, wat mij betreft, geschreven in het Boek, en ook, dat dit mijn leven is en het woord mijn adem.
[1] Pierre Alain Bergher: ‘Les Mystères de la Chartreuse de Parme’, Editions Gallimard, 2010, pag.41
[2] Ik ken deze Bijbel, het is een gevoelskwestie voor mij, omdat het de Bijbel is waar John Steinbeck naar verwijst in zijn ‘East of Eden’ om de betekenis van het Hebreeuwse woord ‘Timshel’, een betekenis die centraal staat in het boek, te verklaren.
[3] Four Quartets: ‘Burnt Norton’ Faber & Faber.
20-08-2021, 22:19 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Abdij Le Thoronet in de Var |
Behoudens de laatste zin, was het niet zo veel wat ik gisteren schreef. Ik wil dit compenseren met wat ik vandaag, met wat ik al een hele tijd dacht te schrijven. Zinnen, gelicht uit het boek ‘Les Pierres sauvages’ van Fernand Pouillon’[1].
Zinnen zoals er vandaag geen meer geschreven worden. Er wordt zelfs niet meer gedacht in deze richting omdat we te geblaseerd zijn, te zeer ingenomen met onszelf, de ‘graffiti’ op het lichaam aangebracht, de slordig gewilde baardgroei, - waar ik een hekel aan heb, vooral als dergelijke baarden verschijnen op TV - zijn er het bewijs van.
‘Les Pierres sauvages’ gaat over de bouw van een Cisterciënzersabdij in Le Thoronet, een dorpje middenin de bossen van de Var - wie weet misschien ingesloten door de vuurhaard die de Var teistert vandaag.
Ik zou er nooit hebben rond gelopen had ik, in mijn ijver Sint-Bernardus te volgen, niet gelezen, wat Fernand Pouillon, architect in hart en nieren over de bouw van de abdij geschreven had, alsof hijzelf de bouwer ervan was geweest. Het boek, zoals ik het nu houd, ligt los en licht in de hand, echter welke kracht schuilt er niet in de woorden:
‘L’architecture d’un monastère… se compose comme une sculpture dans un bloc plein, massif…
En,
‘Pas d’architecture sans l’évocation de la quatrième dimension, la trajectoire: perception de l’édifice dynamique! L’œuvre se transforme sans cesse par le déplacement du regard…
En in de namiddag, naar de avond toe, het boek teruggenomen in het vale licht van de ondergaande zon, Pouillon over de stenen van de abdij van Le Thoronet:
‘Tu aimes donc cette pierre?’
‘Oui et je crois qu’elle me le rend. Dès le premier moment j’ai eu pour elle un respect que je n’ai même pas songé à discuter. Maintenant elle fait partie de moi-même, de notre œuvre, elle est l’abbaye.
Toen we er waren, toen ik zag hoe de stenen waren, glad als glas, met de tekeningen van de natuur erin, de grijze en lichtgrijze kleurschakeringen die ik betastte, wist ik de hand van de steenhouwer erin en niet alleen de hand erin en erover, maar ook de inzet van de houwer, de innerlijke kracht waarmede het gebeurde: ‘tu aimes donc cette pierre? En of hij die steen beminde.
We zijn er lang geweest, hebben ettelijke malen door de open ruimtes gewandeld en inderdaad elke aanblik is perfectie, in vorm en verhouding, in het spel van de horizontale en verticale lijnen, van de openingen gelaten in de muren ervan en de grote soepelheid in de bogen. Het geheel, als uit een blok gehouwen. Een gebouw om lief te hebben, om te kronen, een gebouw dat spreekt; Het licht je op. Je wandelt erin rond en er omheen en je hoort de stemmen van zij die er gewerkt hebben, gediscussieerd hoe de afmetingen, hoe de openingen, hoe de daken en vooral hoe de kerktoren er komen moest. De toren die het handteken was van de bouwers ervan.
Het geheel heeft een ziel en die is wat Pouillon noemde heeft une quatrième dimension.
Ik dacht als ik ooit een boek zou schrijven moet het zich ook situeren buiten de knellende realiteit van vorm en inhoud. Het moet zich verplaatsen kunnen naar een punt gelegen buiten het boek. De delen ervan gedragen door een vierde dimensie die er een geheel van maakt dat meer is dan alle delen samen.
Pouillon zelf gaat heel ver in zijn boek. Hij haalt een passage aan uit een brief van Bernardus - een passage die ik reeds ontmoet had bij Georges Duby - gericht aan de bouwers van Le Thoronet:
‘A l’œuvre donc, sache que le moment est venu pour toi de tailler dans le vif, étant admis que celui de la méditation l’ait précédé. Si jusqu’alors tu n’as remué que ton esprit, il faut maintenant que tu remues ta langue, il faut maintenant que tu remues ta main.
Ceins-toi de ton glaive, de ce glaive de l’esprit qui est le verbe de Dieu.’
Nu dit geschreven staat, nu ik de woorden van Bernardus - tekenend voor het geloof van de mens van de XIIde eeuw - herlezen en herontdekt heb, weet ik dat ik deze vroeger al moet overgenomen hebben in een van mijn blogs; dat het niet kan dat ik in het verleden nog niet zou gesproken hebben over de abdij Le Thoronet, die ik in mijn hart draag.
Maar ditmaal heb ik het gedaan, wetende dat ik er niet meer ga op terugkomen en zeker dat ik er niet meer zal binnenwandelen.
[1] Fernand Pouillon: ‘ Les Pierres sauvages.’ Ed. Du Seuil, 1964
20-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-08-2021 |
Wellicht. |
Wellicht komt er een dag dat ik niet meer weten zal wat te schrijven, dat ik zal moeten teruggrijpen naar wat ik vroeger, zeven à tien jaar geleden, schreef, zoals ik ook terugga naar zinnen uit boeken die ik jaren geleden gelezen heb, of naar andere herinneringen die me zijn bijgebleven, herinneringen die gaan waar ik ga.
Echter al wat was heeft zich gewijzigd, is niet meer zoals het vroeger was, er zijn elementen aan toegevoegd of andere weggelaten. Zinnen, beelden dagen op en verdwijnen, namen komen en slippen weg, passages uit mijn leven, passages uit boeken, uit gedichten, duiken op en verdwijnen, niets blijft, niets is onveranderlijk.
Zo zie ik elke morgen, hoe de zon, getekend door de baan die de aarde aflegt, komende van het noordoosten, dichter en dichter komt tot haar punt, juist in het volle oosten, het punt dat ze, ongeveer nu een maand later, gaat bereiken, om dan verder door te schuiven, tot haar verste punt in het zuidoosten. Wat een kolossaal iets is, deze schijnbare beweging van de zon die we meemaken dag aan dag, avond aan avond, het licht dat opkomt en het licht dat onder gaat, onderlijnd door het komen en het gaan van de seizoenen.
ik acht me gelukkig met het schilderij van de opkomende zon elke morgen, in een enorm palet van kleuren, elke dag verschillend, maar een blijvende inspiratiebron om opnieuw, komende uit de slaap, mijn dag te beginnen. Als er iets is in het leven dat geen verveling is dan is het, het morgenuur als de hemel kleurt.
Ik wil dan ook, de afwisseling die de morgen biedt - trouwens ook de avond biedt dit - overnemen als variatie in mijn dagelijkse geschriften, overnemen ook de regelmaat van de aarde in haar baan omheen de zon. Ik dacht er nog niet aan dat ik dit deed en dat ik het kon. En de variëteit is ook wat KLARA me toont, in haar ‘continuo’-programma, waarin er telkens een grote afwisseling van muziekstukken op ons afkomt. Zo vroeg deze morgen: een sonate van Debussy volgend op een symfonie van Dvorák en ik, die nu een stap verder zet en ga schrijven over mijn wereld van herinneringen na het optreden, gisteren, van het ‘leger van Allah’. Meer uiteenlopend kan niet. En toch gebeurt het omdat ik me gisteren totaal leeg geschreven heb over deze Legermacht.
In feite hebben we niet zoveel nodig, in feite had ik er kunnen over zwijgen, had ik het kunnen dood zwijgen waar het thuis hoort en vooral, bij mijn leest blijven als brave, onschuldige burger in dit vreemde land van ons. Me tevreden stellend met het zicht als ik naar buiten kijk van het nader komen van de herfst, wetende ook dat het vandaag de verjaardag is van mijn broer Georges en ik die niet vergeten mag.
Beter ware het onmiddellijk te doen, vóór de zon opkomt.
19-08-2021, 03:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-08-2021 |
Het Leger van Allah. |
Gelukzalige die ik ben, die we allen hier nog zijn, voorlopig toch nog, maar ondertussen rukt het leger van Allah op, heeft het zijn oude stellingen in Kaboel terug ingenomen, en krijgen we beelden te zien hoe de verslagenen zich voelen alsof Attila de Hun hen had overhoop gelopen, erger nog, alsof de vrees die ze kennen, de heilige wetten van de sharia, rechterhand van Mohammed de profeet, op hen toegepast te zien door de mannen met baarden van jaren en even afschrikwekkend met de meest moderne wapens ‘getooid’, erger zou zijn dan de dood.
Daar waar we als ‘soldaten van Allah’, verwacht zouden hebben dat het mannen als engelen zouden geweest zijn gladgeschoren en in het wit gekleed, een witte duif op de schouder, het goede, het geestelijk meest rijke aanklevend.
Onvermijdelijk sidderen we met de Afghanen, hun vrees is ook die van ons. Verwachten we hun voorposten die, als ze hier nog niet zouden zijn, hier zeker vlug zullen staan, verwelkomd door een deel, hoe klein ook, van de bevolking. Is het niet hier, dan zeker in andere delen van Europa en Groot-Brittannië waar de sharia al de kop opsteekt.
Zijn we er ten volle bewust van, zijn we erop voorbereid, er tegen gewapend, of zijn we maar een leger van zwakkelingen die, o zo gerust en totaal onvoorbereid staan te springen en te zwaaien, van geen gevaar bewust, op de festivalweiden?
Overdrijf ik als ik, of is het totaal ongepast, me herinner hoe Stefan Hertmans in zijn ‘Bekeerlinge’ de inval beschrijft van het ‘leger van God’ - het kostte hem een nacht schrijven - in Monieux, een dorpje in de Provence.
Onmiskenbaar, ondergaan we vandaag, de vrees van een groot deel van de Afghanen, voorlopig nog in gedachten, maar hoe zal het gesteld zijn met ons, een of meer generaties verder, als de pletwals van het leger van Allah niet te stoppen zou zijn?
Want, de baardmannen zien er niet te vertrouwen uit, ze verbergen onheil achter hun baard, hopelijk zijn ze geen voorbeeld voor de vele jonge en oudere baardgroeiers hier die jaren geleden ineens in het Westen zijn opgedoken in navolging van wie of wat, of omdat ze menen iets te bewijzen te hebben iets zoals de volgelingen van Mohammed.
Welke ogen gaan er nu geopend worden in dit land als we zien met welke vrees het leger van Allah ontvangen wordt in Kaboel en wellicht in alle andere steden. Ik heb er niet het minste vertrouwen in, de politiek hier is dermate versplinterd zodat ze niet de minste slagkracht heeft. We zagen het na de waterramp in de vele dorpen en steden van Wallonië, we zien het in de traagheid waarmee gehandeld wordt om de Belgen en de te beschermen personen in Afghanistan terug te halen.
En dan, wat zijn we nog met de Verlichting die we gekend hebben, in heuglijke tijden, en nu hier al met de voeten getreden wordt, geen reflexieve literatuur meer aub.
We verdommen in de wijsheid die we denken te bezitten, die we denken aan te kleven en tot overmaat van ramp pogen te verspreiden. Gaat die domheid zo ver reiken, zo ver doorgaan, dat we niet zien hoe het leger van Allah, onder welke vorm ook, aan het oprukken is, het Westen binnen.
We zijn geestelijk ziek en we zien het niet, de slachting is nabij, het is nog juist een kwestie van tijd, van generaties.
Dit moest me van me van het hart, of wat er nog over is van mijn hart. Vergeef me, het staat er zoals het gekomen is, open en bloot, ik heb het niet (durven) herlezen.
Ik kan misschien mijn standpunt milderen met de hoop dat er voorlopig, tekenen zijn die er op wijzen dat al wat ik hier schreef, te overdreven is, dat mijn voorspelling ijdel geschrijf is, en dat het Leger van Allah, niet meer het Leger is dat we voorheen gekend hebben. Ik kan deze zin er nog aan toevoegen.
18-08-2021, 05:14 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-08-2021 |
E noi fatti d'aria al mattino. |
Het is vandaag niet meer zoals een periode in mijn leven, toen ik kleine werkjes inlijstte - ik dacht dat het een begin van kunst was - met mijn etsen uit de jaren 70, 80, waar ik aan toevoegde, stukjes plant, wortel, steen, schelp, wier, het meest eenvoudige eerst. Omdat ik vond dat wat ik gemaakt had als ets, niet veel was, weinig aandacht vroeg en dat, wat ik er aan toevoegde deeltjes zuivere natuur waren, meer de aandacht waardig dan de inbreng van mij die maar fungeerde als een soort handteken, meer niet, van de mens die ik was. Gekheid is, wat het nu, na verloop van tijd, geworden is, elke dag me uitlevend al schrijvend.
Mijn hoofd is bijwijlen een tol, mijn gedachten slaan op hol. Het is een verlossing geworden, me even in de hand te houden aan de vijver van Johan of, thuis te gaan neerliggen op de sofa, te luisteren naar wat Mahler, wat Pergolesi, Beethoven of Satie. Ik zeg zo maar iets, en dan te weten dat de zon wegschuift en hoe het licht wankelen gaat. Daarna toch nog wat te schrijven en te wachten op de komst van de nacht en de slaap die me meenemen zal naar irreële oorden of nooit vermoede gebeurtenissen.
Waar ik, uiteindelijk uitkomen zal, weet ik niet, evenmin hoe dit allemaal eindigen zal: of het gebeuren zal in de nacht of vroeg in de morgen in het eerste licht, of in de avond met de horizon in vuur, zoals ik het de laatste dagen heb meegemaakt.
Ik weet alleen dat ik er naar toe schrijf, dat ik er naar toe leef en dat de draad dunner en dunner wordt. Ik kan, zoals ik nu bezig ben, tot dan, blijven brieven schrijven gericht aan mezelf, van Ugo naar Karel en van Karel naar Ugo, alsof er nog een derde was die alles registreert. Die alles, keer op keer hertekent, die geen nood heeft aan mooischrijverij maar de zaken weergeeft voor wat ze zijn en niet zijn. Poolshoogte nemend om te weten wat niet te weten is, hoe het verder moet als het dan toch verder moet.
Ik heb dan wel Cervantes die ficciones schreef para distraerse, ik heb ook enkele zinnen nog uit een gedicht van Salvatore Quasimodo die me regelmatig te binnen vallen:
Desiderio delle tue mani chiare nella penombra della fiamma sapevano di rovere e di rose, di morte...[1]
Vlammen, ruikend naar eikenhout, naar rozen, naar wat is van de dood, het schokeffect voor mij, en het gedicht eindigend met de versregel: é noi fatti d’aria al mattino, wij van lucht gemaakt in de morgen.
En nochtans om er aan te ontkomen, hoe ik me elke morgen, hoe ik me dag aan dag inspan om meer te zijn dan wat lucht. Of de poëzie die zich toe-eigent wat niet toe te eigenen is en uitkomt bij wat evengoed de eeuwigheid kan zijn.
Ik schrijf het maar, het voelt plots goed aan deze morgen.
[1] Verlangen van je klare handen in de schaduw van de vlammen, ruikend naar eikenhout, naar rozen, naar de dood…
17-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-08-2021 |
Een namiddag half augustus. |
September en de herfst komen naderbij. In het college hadden we een ‘opstel’ te maken over het mooiste jaargetijde, ik had gedacht aan de lente, maar een studiemakker koos categoriek voor de herfst. Hij hield van het verkleuren van de bladeren en het stilvallen van het leven in de natuur. Hij voelde dan beter de krachten in hem, zegde hij. Later hoorde ik dat hij als jonge man en enige zoon, een einde aan zijn leven had gesteld. Een daad die ik lang heb meegedragen, omdat ik altijd met bewondering had opgekeken naar hem, een briljante geest. Ik zie hem nog nu, ik hoor nog zijn stem, hoe hij sprak, altijd met een lichte ironie over de dingen die hij vertelde zodat je nooit wist wat hij echt dacht of hoe hij zich echt voelde.
Een beeld en een gebeuren, niet goed om een dag mee te beginnen. Maar zijn verhaal en zijn beeld staan er, ik kan er zo maar niet aan voorbij, ik kan me er niet omheen schrijven. Is het een teken, een hint naar wat op komst is, de herfst, de winter en de sneeuw, of naar een woord dat ik niet spellen wil. Zeker nu niet, nu ik gisteren, in de late namiddag op het einde van de vijver gezeten, aan mijn vriend Johan gezegd had, wat ik misschien niet had moeten zeggen, dat ik het gevoel had - en het was het effen spiegelwater van de vijver dat er schuld aan had - dat ik de zekerheid had dat ik er nog in 2024 zou geweest zijn om de Olympische spelen van Parijs mee te maken.
Waarop mijn vriend gesproken had van een dame die 106 geworden was, maar zegde hij, ze deed niets anders meer dan roepen en schreeuwen, alsof hij me verwittigen wilde over de kwaliteit van leven op hoge ouderdom.
Wat ik hem niet zegde is dat ik me in 2024 nog altijd zag als mijn blog schrijvend zoals nu en ook dat ik nog heel wat te doen had alvorens voor goed te vertrekken. Maar dat zal hij wel geraden hebben.
Ik weet dat hij me, als ik ooit de spelen haal, dat hij me herhalen zal wat ik hem vertelde als een voorspelling die uitgekomen was. Ik denk nu, zoals we er zaten naast elkaar: de zon hoog achter ons, het water effen en helder, een spiegel, met de hoog opgeschoten Italiaanse populieren op het einde van de vijver, met hun toppen weerspiegeld over de ganse lengte van de vijver tot aan ons voeten, dat er soms ogenblikken waren dat we een tijdje niet spraken, dat we keken naar het water, naar het muurtje van riet op het einde van het water, juist onder de bomen, dat ik hem zegde dat het mooi opgeschoten was, met een witte band juist boven, het water. Dat hij me aanvulde met te zeggen dat de uitgebreide vlek waterlelies kwamen uit de vijver van zijn moeder, dat hij aan haar dacht als hij er naar keek, en dat deze vlek aan het uitzwerven was over de vijver. Hij zegde me ook, na vele andere zaken, dat hij zich voelde als een rijk man, zeer succesvol in zijn bedrijf, maar hij bedoelde rijk en even succesvol aan gevoelens.
Ik dacht eraan hoe simpel, hoe eenvoudig de mens kan zijn als hij gelukkig is, plannen makend die op het punt staan zich te realiseren. Maar ik wist dat het overheersende in zijn gevoelens waarover hij me vertelde, de vijver was waar we zaten, een oase van groen en licht met open einders die er het uitzicht aan gaven van een eiland, van onnoemelijke stilte en rust middenin de velden.
We zaten daar lang, pratend, over kleine en grote dingen, lettend op de zwerm zwaluwen die plots als schichten van verwondering over het water scheerden. Een tijd lang we hen volgden tot ze verdwenen zoals ze gekomen waren. We waren gelukkig het te zien, al waren het maar zwaluwen, maar ze voegden iets toe aan ons woorden, een klein iets, een vlekje geel maar zoals op het schilderij van Proust, je weet het wel van die man die het zag - spijtig dat ik zijn naam vergat, het was een mooie naam of dan toch een om niet te vergeten - maar we waren gelukkig het te zien, het mee te nemen, ik gelukkig het op te tekenen.
Toen de zwaluwen verdwenen waren dempte de warmte van de zon op onze rug en zijn we opgestaan. Maar de ogenblikken die we er samen waren liepen verder door tot het ogenblik van mijn schrijven hier, en zeker veel verder nog.
Dergelijke momenten vergeet je zo maar niet, het was er te stil om te vergeten, te effen het water, te mooi gegroeid het riet in de oevers, te wijd de vlek waterlelies, te uitzonderlijk ons samenzijn daar die namiddag, half augustus.
Het zal ons nimmer nog ontgaan, het beeld en de gevoelens zullen als geëtst overblijven op het blad van onze gedachten. Immer.
Johan weet het zoals ik het weet.
16-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |