 |
|
 |
|
|
 |
03-10-2021 |
Doorsijpeling. |
Volop herfst: het licht geraadzaam wijs in de morgen als alle leven in gang komt. Ook het leven in jou, wachtend op het opborrelen van de woorden dat maar geleidelijk aan gebeuren zal, de bronopening nog verstopt door de nacht en de morgenschemering. Je zit er, je hebt maar te luisteren naar het stil, bijna onhoorbaar vloeien van water.
Wat is er van dit beginnen elke dag, wat is er van het opstaan uit de nevelen en door te groeien naar een vreugde, de vreugde er nog te zijn, al had je er geen twijfel over dat je iets zou overkomen in de nacht, dat je plots verdwijnen zou. Zoals je dit ook nu niet hebt.
Twijfelen wat dit betreft is gelukkig niet je zwakke kant, je laat het terzijde, het komt niet op in jou, je twijfel ligt ergens in een hoek, verlamd, verdoken. Niet dat er een absolute zekerheid is, die is er nooit, die is er voor niemand, maar de redelijkheid van het zijn leert je dat je door mag gaan in alle rust en evenredigheid met wie je bent en welke de energieën zijn waarover je nog beschikt. Niet overdreven veel, maar ook niet ontoereikend om dit geschrift hier tot een goed einde te brengen, zelfs al weet je dat het maar wat gebazel wordt van een geest die zich halsstarrig verzet tegen elke vorm van uitdroging, van verzanding.
Je voelt je, ondanks de mindere toestand van je lichaam soms bij momenten, even schitterend en dartel van kleur als de afgevallen bladeren in de herfst, verzameld in een tapijt van wondere kleuren, zoals op de foto laatst; Zelfs al is het maar even dat je er staat, verwonderd over de verscheidenheid van herfst in de bladeren, over de mossen en de paddenstoelen heen.
Je voelt je dan - al is het maar even - als een uitverkorene op woorden ingesteld zoals Marlène Dietrich die in haar goede dagen auf Liebe war eingestellt.
Een vergelijking die wel niet opgaat, maar de verleiding is groot, nu ik op Klara haar heesheid hoorde in haar woorden, de heesheid van de herfstdagen in haar leven, die ook die van mij is als ik spreken ga over de dagen in mijn leven.
Veel is dit allemaal niet, het bijzondere wordt het liefst verzwegen omdat wat bijzonder is, te eigen is, te gelinkt aan wat van het ouder worden is, ook, te weinig en te ongewoon om te delen.
Maar het kleurenpalet van de herfst op de grond heeft me wijs gehouden, de schoonheid van een laat moment in mijn leven als ik het zie als een ‘introïtus’, als de versiering van de eerste letter in een oud handschrift, een hand die wordt uitgestoken naar de lezer toe.
De losgekomen nerven in de bladeren zijn als de schaduwlijnen in mijn handen, de kleuren als de warmte van mijn bloed, de vormgeving als de adem van mijn woorden.
Verder kom ik niet, maar het geheel is als een schilderij van mijn levend- zijn deze morgen. De zoveelste, doorsijpeld met de stilte en het wezen van de herfst.
03-10-2021, 05:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-10-2021 |
Muziek. |
‘Muziek leerde me alles’, hoor ik op Klara, maar zo ver zal ik niet gaan. Muziek vult me aan, maar ik heb nog altijd niet begrepen de klanken, de melodieën, de ritmes om te zetten in begrippen en of verhalen, en ook hoe van de optredende instrumenten, de betekenis te vatten. Dit alles is me vreemd. Wat er wel is, ik onderga de muziek, ze is binnen gekomen in mij heeft zich er genesteld, ik heb haar leren herkennen naar de maker ervan. Dit alles kan nu niet meer verwijderd worden het maakt deel uit van wie ik ben en naar waar ik ga. Ware de muziek er niet ik zou niet meer dezelfde zijn, want ze onderlijnd wat ik schrijf, ze is er als de ondergrond, zelfs als ze, als dusdanig, niet wordt vermeld, er is altijd een stukje Mahler of Debussy of Beethoven in mijn zinnen, of een stukje van wie ook - zelfs van Robert Herberigs, ‘de door Klara vergetene’, van wie ik een cd bezit - hoewel ik het zelf niet zou kunnen identificeren, de impact ervan is aanwezig, mijn leven, mijn geest is ervan doordrongen. Ze is, hoewel ik het niet weet hoe, een hulp bij het schrijven; In deze zin ‘leert’ ze me wel niet, maar is ze aanwezig, ze is de kleur van de woorden die ik gebruik, de schaduw en het licht, het uiterlijke en het innerlijke.
De muziek is er meestal terwijl ik schrijf, maar er zijn vele ogenblikken dat ik ze niet opmerk, dat ze er is zonder er te zijn, lijk zovele die er zijn als ik schrijf: de boeken om me heen, de marines van een vriend, de tekeningen. Ook de kleine dingen, de stukken wortel of stukken rots, eigenaardig van vorm of kleur, al ben ik alleen, ik ben het dus niet volledig. Ik zeg het soms wel, ik spreek dan over mijn cel in een Cistercienzersabdij, maar ik ben er altijd nog omgeven door mijn herinneringen aan en in de vormen die deze nemen.
Vandaag stap ik oktober binnen, word ik ontvangen door de regendroppels op het raam en de grijze wolken hangend over het huis, een ogenblik vertederd door wat er deze morgen reeds geschreven staat, teergevoelig als ik ben in alles wat van het woord is of het nu de aard van het proza aangaat of de muzikaliteit van het woord, alles is afgestemd op de ‘mood’, de stemming waarin ik verkeer als ik aanzet.
Vandaag dacht ik te beginnen met te zeggen dat oneindigheid en eeuwigheid kantelwoorden zijn die niet te vatten zijn, die een betekenis hebben au-delà alle betekenissen samen, maar ver geraakte ik er niet mee. Klara echter was een hulp eens te meer op deze dag van 1 oktober, de dag van de muziek zoals me verteld wordt. Ikzelf dacht aan een sedert een lange tijd al door Klara ‘vergetene’, Robert Herberigs, componist, schilder, schrijver, niet dat hij een grootmeester was, maar om hem zo maar te vergeten als de Vlaming die hij was?
Ik mailde ‘ampersand@klara.be’ hierover, brengt het iets op?
02-10-2021, 06:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-10-2021 |
Oktober. |
Ik houd niet van de naam oktober, het is zo iets als noch mossel noch vis, iets tussenin. Het is wel niet de wreedste maand die april is volgens T.S. Eliot, maar dan ook niet de lieflijkste dat september nog was, september die ik zonder kleerscheuren heb doorstaan. Ik heb het voorgevoel nu, na al wat ik al gezegd heb dit jaar en de vorige jaren, dat oktober moeilijker zal voorbijgaan en dan zeker als voorspel tot november en december, die even moeilijk zullen zijn. Ik meen de aanzet ervan nu al te voelen in mijn aarzelingen.
Ik verzet me er tegen met al mijn krachten die ik nog heb. De strijd staken, die deze is van het woord in de zin, doe ik niet, ik volhard zoals het past voor iemand op jaren, iemand die dikwijls denkt aan Christian de Duve (1917-2013) die stil, maar gewild is heengegaan met de glimlach, al meende hij te weten dat er na de dood niets meer is. Een gedachte die ik echter niet, zo duidelijk, terugvind in zijn ‘A l’écoute du vivant’[1]. Ik vind daarentegen dat hij in zijn boek dat zijn leven is, dingen schrijft die laten hopen op een onsterfelijkheid van de geest in ons, die in feite weinig te maken heeft met de materiële vorm van de persoon die we waren.
Hij was op zijn 96ste toen hij ging. Hij was moe, zegde hij, moe om verder te leven na een val die hij gedaan had. Ik stel vast dat ik val na val doe, eens wordt me er ene fataal, en dan wat, hoe ga ik verder.
Dit is totaal het tegengestelde van wat ik gisteren schreef, van wat de foto die ik meegaf aan mijn woorden in zich droeg aan leven, aan licht en kleur, aan inhoud. Het is met een dergelijk beeld, wolgrassen, veenpluizen, des linaigrettes, bewegend in de wind in mij gebrand, dat ik zou willen heengaan. Dit zou meer zijn dan een (uiterlijke) glimlach op de lippen, het zou een weten zijn dat de geest die ik nog in mij draag overleven zal.
Je ziet al in welke richting het woord ‘oktober’ me duwde. Dergelijke gedachten in een mensenleven zijn onvermijdelijk, zijn soms niet te stuiten. Ze steken de kop op, ze dringen aan om genomen te worden en, hoewel je het verkeerde ervan inziet, je laat het toe, ook omdat de dood een deel is van het leven dat we hier leiden zo goed en zo kwaad als het gaat.
Dit gezegd zijnde is het beter dat ik het onderwerp laat voor wat het is. Het heeft geen zin erop vooruit te lopen, gissingen te doen en zich eraan vast te hechten, het is te ernstig opdat er al te lichtzinnig zou over geschreven laat staan gesproken worden. De realiteit zal een ijsblok zijn, een koude douche die ik tegemoet moet gaan, het spiegelbeeld van de oude man die ik ben, achterlatend, gedompeld in een wolk van geest waarin niets me nog raken kan.
Neen, oktober is niet de maand naar mijn hart toe.
[1] Christian de Duve: ‘A l’écoute du vivant’, Odile Jacob, 2002.
01-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-09-2021 |
Eindeloos zijn de herinneringen. |
Mijn dochter, Patricia, stuurde me de foto hierbij. Foto’s - vertellen me heel wat, vooral dan als ik de plaats ken of meen te kennen waar de foto genomen werd; een plaats waar ik, in gedachten, heen kan en die me, zoals er zovele plaatsen zijn, nauw aan het hart ligt, hier, heel nauw zelfs.
Ik ben er nu, op dit ogenblik, met al mijn zinnen opgesteld om er te zijn; om er te zijn méér ‘ik’ te zijn dan ik ooit was, want als ik er was had ik geen nood om te weten dat ik er was, ik stond er, ik zag wat ik zag en dat was het. Nu ben ik er niet en toch sta ik er en voel ik de wind, ruik ik de aarde, ruik ik het water, weet ik de luchten over mij en zie ik, voor mij uit de vallei, ‘la plaine de la Lé’, op het einde van het dorpje Zinal in de Valais, breed uitzwaaiend tot waar, minder dan een eeuw geleden, de Zinalgletsjer nog reikte, de bron van de Navizence gebleven met zijn gezang tot diep in de dag en de nacht. Mijn blijheid als ik er langs wandelde met mijn vriend Gustave de zondagvoormiddag, tussen de twee bergruggen in, opgenomen in een ruimte die deze is van een gotische kathedraal en waar je ‘erzijn’, je gebed is, je toevlucht en je hoop op de eeuwigheid die van de bergen is.
Hoe je hield van deze vlakte, in de zomer als in de winter? Maar de zomer was er je heerlijkheid. Je waart er vroeg in de morgen, je vertrok aan de brug op het einde van het dorp, de aardeweg op, een moerassig gebied waar de gevlekte orchis welig groeide - een orchis die ook groeide in wat restte van de oude steengroeve in het dorp van je jeugd - en aan de andere kant van het wegje, tintelend van witheid, in een poel laag water, shallow water, des linaigrettes[1] in grote hoeveelheden, een bos vol.
En je had de orchis lief, zoals je lief had deze kleine wolkjes, witter dan sneeuw, licht bewegend, uitgelaten er te staan en te verrassen, vlokken tederheid voor de ‘leisurely mind’ die ze opmerkte.
En als je de vlakte tussen de bergen in wandelde, was er rechts een heuvel met een bosje struikgewas, dat de tijd niet kreeg hoog te groeien want elke winter waren er kleine ‘avalanches’ die de groei kraakten.
Ik weet als ik er verder over schrijf dat het weinig zeggend is wat ik erover vertel, maar dit kleine heuvelbosje met een nooit geziene flora is in mijn herinneren gebrand. Ik zocht er tot ik het vond naar een minuscule orchis, een klein fijn wonder , een vinger groot, een geluk voor mij als ik er op uitkwam tussen de mossen en de grassen, de bladeren en de zwammen. Ik nam er, spijtig genoeg, nooit een foto van, je had er toen geen nodig, je liep rond in dat bosje en als je er vond bleef je er lang gehurkt stil bij zitten. Was het alsof dat minuscule plantje je een boodschap wou meegeven over de grootheid van het leven, tenminste zo heb je het begrepen.
Jij, kleine man toen, stuk poëet als je er waart, de tijd vergetend, de wereld vergetend, gekerstend door dat ene plantje waar je naar uitkeek als naar een relikwie van het sacrale in de natuur die, nu je erover schrijft - niet goed wetende hoe te verhalen wat er is van dat bosje in die vlakte tussen twee bergruggen in - wie je waart toen opdat je er nu over schrijven zou.
Hoe werd je erdoor bezeten toen en hoe komt die plaats terug tot jou, inniger, waardevoller, om nooit te vergeten, hoe heeft die zich in jou genesteld toen?
En hoe komt het dat een foto, zoals ik Patricia ken, met liefde genomen en voorzeker denkend aan mij, haar oude vader, een dergelijke impact heeft op mij?
De wegen van de mens, de wegen van het woord, de wegen van de herinnering, zijn soms gouden wegen, je bewandelt ze keer op keer, je leven lang.
Ze zijn eindeloos.
[1] Linaigrette: wolgras, ook veenpluim.
30-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-09-2021 |
Herfst |
Ik ben een dode mus als ik schrijven wil over de dagelijksheid der dingen, die woorden komen niet of dan toch heel zelden, té zelden om er iets van te maken, zodat ik telkens uitzwerm in een doolhof van gedachten. Ik zou die gedachten, gesplitst moeten kunnen opvangen in een gedicht, maar het is proza dat mijn gesternte is en dit vereist een lange brede, uitgestreken vormgeving.
Dagen al wil ik iets schrijven over de herfst, maar ik voel hem nog niet diep genoeg in mij. En aan de vijver waar ik laatst was, was het nazomer, zat ik in een roes van zon, gedachteloos en lange tijd tijdloos als zo iets kan: een stuk dag dat de tijd stil staat, dat je de ogen sluit en wegzinkt in een niet-zijn, een niet-weten wat is en niet is.
Maar de herfst zelf raakt me nog niet. ik heb geen bos meer om in te wandelen en de velden waar we doorrijden tonen nog niet hun herfstkleuren opdat ik erdoor gebeten zou worden, erdoor in onevenwicht gebracht.
Heb ook nog niet de zwaluwen gezien die zich wellicht nochtans verzameld hebben op de elektriciteitsdraden vóór hun vertrek. Ook de luchten zijn leeg, ik zie niets van de trek van vogels naar warmere oorden. Het is maar dat ik totaal wordt opgehouden door wat van mijn leeftijd is én, wat is van mijn geschriften, maar niet door de kleuren van de herfst. Het gaat zo ver met mij wat mijn interesses betreffen dat ik deze morgen vaststel aangekomen te zijn op het einde van september en pas nu besef dat ik de verjaardag van een beste vriend vergeten ben, vergeten alsof ik nog alleen overblijf in deze wereld.
Leef ik nog wel onder de mensen, of leef ik totaal opgeslorpt door mezelf, mezelf mijn geschriften zijnde, het overige achterwege latend .
Ik zoek ook niet de dichters op, niet Dylan Thomas, zoals een vriend het deed, die door zijn ‘Dying of the light’ geïnspireerd werd. Ik weet nu wel dat ik morgen of overmorgen een gedicht zal toegestuurd krijgen met een foto erbij. Anderen sturen me een foto zonder gedicht, een foto de herfst meer dan waardig, zoals deze hierboven van Karel Depelsemaeker, een beeld trillend van licht - instead of -doordrongen van de mateloze herfst dat me herinnert aan het bos van mijn jeugd en nu in al zijn glorie aan kleuren en details me meer dan opmontert.
Het vertelt me, nu ik er het meest nood aan heb, over de geur van aarde, de geur van bladeren, van mossen en zwammen, de geur van wat komen gaat, en ik weet hoe het is om er middenin te staan, om er, de voeten erin wegzinkend, over te wandelen en te horen hoe het ritselgeluid van je stappen is. Ook omdat alles zo innig stil is omheen jou, zodat je jezelf leven voelt, trillend op je benen als de zon op haar hoogst is in dagen van herfst.
Dit alles ware van een grote verfijning geweest het te schrijven, indien ik me niet schuldig voelde, met al mijn ‘tralala’, een vriend van jaren vergeten te hebben. Hij is een van de eersten om mij te lezen. Hopelijk begrijpt hij me en weet hij hoe zeer ik - de totaliteit van mij - verweven zit in het opstellen van wat ik dagelijks schrijf.
Een verwevenheid die reikt van in het voorbij tot in het heden, tot in het komende.
Hoe roekeloos ik soms ben als, dode mus.
29-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-09-2021 |
Terugkeer van het sacrale? |
Gisteren was ik geïntrigeerd door het woordje ‘wren’ en de som van alle gegevens erover - veel waren er niet - bracht een verhaal teweeg dat ik vaag eens moet gehoord hebben of, ja, waarom niet, gedacht. Maar wat bij mij vragen opriep was dat het zo in het Engels als in het Nederlands het woord ‘winter’, a winterwren en een winterkoninkje, kreeg toegevoegd. Het hield me bezig en ik schreef erover wat ik schreef. Het had beter gemoeten, het verhaal is te plots gekomen en te vroeg weggegaan, het had geen voedsel voor onderweg, gelukkig was er Barnes nog op het einde..
Maar ik had ook verder kunnen gaan met een uitspraak van André Malraux, als gevolg op wat ik de voorgaande dagen heb geschreven:
‘Je pense que la tâche du prochain siècle, en face de la plus terrible menace qu’ait connu l’humanité, va être d’y réintégrer les dieux.’
Gedachten die drie generaties terug werden geuit, die ik, o zo graag zie als deze van een ‘ziener’, van iemand die vooruit blikt en wil dat we terug oog hebben voor het sacrale in het leven van elke dag.
Ik had het onlangs over Kristien Hemmerechts die de weg naar de Kerk teruggevonden heeft. Ik hoop dat het de weg is die Malraux heeft gezien, de weg van de verdieping die ook deze is naar het binnenste van de Kosmos. Want er is een binnenste om er naar uit te kijken.
De dingen zijn niet wat we zien, ze hebben een verbondenheid met elkaar, ze liggen in elkaar en zijn toekomst gericht, dit van in den beginne al, ligt alles op een lang gerekte lijn die zich, zoals ik het zie en wil zien, geculmineerd heeft in het worden van de mens, in zijn opgang naar de homo sapiens. Ik geloof niet dat deze opgang gestuit kan worden, is dit wel het geval dan stort al wat ik gedacht heb en vooropgesteld als een kaartenhuisje in elkaar en kan ik een kruis maken over al het essentiële over het leven, dat ik ooit geschreven heb.
Mijn heil ligt in wat op ons afkomt, dit was ook het geval voor Malraux, hij zegde het in andere woorden, maar ondertussen zijn we enkele stadia verder, kijken we binnen in de materie en doen we ontdekkingen die ons de ogen openen en ons leren dat niets is zoals het er uitziet, en dat er ondergrondse stromingen zijn waarin we worden meegenomen eens we erin terecht komen, eens we beginnen in te zien de rol die we hier te spelen hebben in ernst en in wijding.
Eens te meer heb ik me laten leiden door de woorden die op mij afkwamen, heeft de leegte die er was toen ik begon vanmorgen, zich ingevuld, is er een gelaagdheid gekomen, en ben ik van het uiterlijke van het zijn weggegleden in het innerlijke ervan, het kloppend hart ervan.
Soms, ik weet het, ben ik niet te stoppen, schrijf ik niet voor jullie die me lezen, schrijf ik voor mezelf en dan is het wat ik graag hoor van mezelf.
Hoe het over komt kan me weinig baat bij brengen. Ik zie hoe ik nog gelezen wordt. De dertig die er waren zijn geslonken tot een goede tiental, het zijn volgelingen van mij, al ben ik niet hun goeroe.
28-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-09-2021 |
The wren. |
Het verhaal gaat over a wren, a winterwren, een winterkoninkje, het kleinste vogeltje van bij ons - wellicht ook in Great Brittain - op een dag van regen en wind rustend op de vensterbank van het appartement van een dame op leeftijd die in haar alleen-zijn, het ziet zitten, bescherming zoekend. Ze opent het venster en kan het zo maar nemen, een klein petieterig, nat vogeltje. Ze legt het voorzichtig op een wollen doek en haalt wat melk op een schoteltje, en wat broodkruimels en het vogeltje komt tot leven terug, vliegt op en nestelt zich hoog op haar boekenkast, tussen de boeken. De dame vindt het heerlijk, een gezel denkt ze. Ze laat het rondvliegen in de kamer, vertroetelt het en spreekt ermee en na een paar dagen volgt het vogeltje haar waar ze ook gaat in het appartement, ze heeft er een naam voor bedacht en noemt het ‘Mister Wren’ omdat ze geen andere naam vinden kan, en ze is gelukkig als ze ziet hoe het rond vliegt, hoe het eet uit haar handen en hoe blinkend de oogjes kijken naar haar als ze neerzit met een boek voor haar op de tafel.
Toch heeft ze wat wroeging, toch laat ze uren lang het venster op een kier maar Mister Wren wil niet weg, het zit neer bij haar als ze eet en pikt het eten uit haar bord, een stukje aardappel, een stukje wortel, het schijnt gelukkig en volgt haar tot ‘s nachts in de slaapkamer.
Weet je wel hoe het aanvoelt, als dame op leeftijd, een vogeltje, a little wren, als gezelschap te hebben. Ze stoort zich helemaal niet aan wat het achterlaat hier en daar, ze vertelt hem van wat ze leest, in het boek over wat ze o zo mooi vindt; ze vertelt hem over de dagen die voorbij zijn gegaan als een sneltrein; vertelt hem over haar eenzaamzijn dat nu doorbroken is. En het vogeltje luistert, en zingt een liedje nu en dan. Zo, hoe gaat het in het leven als je ineens een gezel hebt bij jou, hoe klein ook, maar het is een klein leven, een tere aanwezigheid.
En dan gebeurt het. De dame hoort dat ze moet opgenomen worden in het ziekenhuis. Ze denkt, misschien kom ik niet meer terug en wat dan met Mister Wren. Ze kan het niet over haar hart krijgen het op te sluiten in een kooi en kooi en koninkje toe te vertrouwen aan de gebuur op de gang; en dagen voor haar opname laat ze vensters en deuren open in de hoop dat het wegvliegen zal, de vrijheid tegemoet. En op een dag is het verdwenen, ziet ze het nergens meer en vertrekt voor een opname die een maand duren zal.
Eens terug thuis gaat ze elke dag naar het raam hopende Mister Wren terug te zien op de vensterbank, maar deze toont zich niet meer.
Op een middag voelt ze zich onrustig, voelt ze dat er iets gebeuren gaat, ze gaat zitten in een hoek van de kamer waar ze zelden gaat zitten en ziet aan haar voeten, op de grond het uitgedroogd lichaampje, de vleugels gespreid, van Mister Wren. Ze schrok ervan, is blijven zitten er naar kijkend, en heeft niet meer bewogen.
Weken later hebben de buren haar gevonden, samen met het dode winterkoninkje aan haar voeten. Niemand heeft ooit begrepen hoe dat vogeltje er gekomen was, alleen een jong meisje dat nu en dan eens langs kwam bij de dame wist het, maar die heeft het aan niemand verteld.
Het verhaal - een verhaal dat gebeurd is - doet me denken aan een ander verhaal, een van Julian Barnes[1].
Een dochter die om de zonden van haar vader uit te wissen op zoek gaat, met gids en dienstmeid, naar de ark van Noah op de Araratberg. Hoog op de berg struikelt ze en breekt ze haar enkel, het is voor haar een teken om niet verder te gaan, ze stuurt gids en dienstmeid terug en gaat neerliggen in een grot om niet meer op te staan. Of dit een echt gebeuren is weet ik niet. Barnes echter heeft hier nog een ander einde aan verbonden, te lang om verteld te worden, maar het gebeente van de docht wordt een halve eeuw later gevonden door twee andere beklimmers van de berg Ararat ook op zoek naar de ark, denkende dat ze het geraamte van Noah hebben gevonden, een nieuws dat de wereld rond gaat.
Weet echter dat het enkel Julian Barnes is die dergelijke verhalen schrijven kan.
[1] Julian Barnes: History of the world in 10 ½ chap’ters, 1989
27-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |