 |
|
 |
|
|
 |
17-01-2021 |
Hoe ik er sta. |
Ik schrijf als een oud man. Ik schrijf wel over de rozen en de hyacinten maar niet over de geur ervan; ik schrijf wel over de liefde maar niet over het bedrijven ervan; over het kleine maar niet over het volle. Ik voel me vanmorgen, nu het sneeuwen gaat, als een leeg geschrevene, de moedeloosheid nabij, er zit geen vreugde meer in mijn woorden alsof ik vertrekkensklaar stond, alles - wat heel weinig is - achterlatend.
Is het zo, of is het maar een indruk die ik meekreeg toen ik wakker werd? Toen ik neer ging zitten en wou gaan schrijven, en er niets kwam dat haalbaar was niets meer dan ‘ik schrijf als een oud man’.
Welk recht heb ik nog verder te gaan met mijn oude woorden, wie heeft er nood aan, als ikzelf er geen behoefte meer aan heb. De verbeelding die ik altijd heb gehad is er niet meer, schijnbaar toch, maar ik zou een knop moeten aanraken, om een andere golflengte te kiezen en ik aarzel, alsof ik bevreesd was een andere wereld binnen te gaan, de wereld die er vroeger was en ‘vroeger’ niet heel ver in de tijd.
Het is me duidelijk, wat in de nacht is opgekomen in mij is een realiteit, ik wil wel, maar ik heb niet meer de kracht eraan te ontkomen. Het liefst van al, zegt nu iemand diep in mij, het liefst van al was ik nu in die oude chalet van de familie Solioz aan de voet van de Tzirouc in Grimentz, er zittend voor de brandende haard, niets meer dan er te zijn, niet meer te bewegen, kijkend in de vlammen om te overdenken hoe mijn leven was. Hopend er te verstarren, en uit drogen, tot nog wat stof terwijl het sneeuwen gaat over de bergen, en ik het gersuzel hoor van de vlokken op ‘les bardeaux’ van het dak tot de chalet is ondergesneeuwd, ik er middenin, verdwenen, opgeslorpt door het tijdloze, alsof ik nimmer ware geweest, zelfs geen naam overgebleven in een register.
…
Ik herlees dit in de namiddag. Het is een zelfpijniging, een zelfkastijding die ik me heb toegediend. Wat kan ik aanvangen in die afgelegen chalet waar je te voet naar toe moet, hoe kan ik me daar gaan installeren, alleen voor de brandende haard?
Maar toch heb ik me vanmorgen, de slaap nog in de ogen, enkele ogenblikken laten gaan om te zien nu, waar ik ben uitgekomen. Wat ik schreef is overdreven, ik weet het maar in een ogenblik van verbijstering om wat ik voelde heb ik de woorden genomen zoals ze kwamen. Het zijn zaken die alleen overkomen aan iemand die voelt dat hij als oude man aan het schrijven is, alsof hij die toestand maximaal wil uitbuiten om te zeggen waar hij staat, een momentum in zijn dagen.
Het is een soort test die ik heb afgelegd tot hoe ver ik wel zou kunnen gaan, meer is het niet, wat gedachten gesprokkeld in de ondergrond van het bestaan en vlug achterwege gelaten, bijna met een blos op de wangen, waren er niet de jaren die ik tel.
In the mean-while the snow has come. Ze bedekt het land en de daken. Ze bedekt de gedachten van deze morgen. Ik zag ze als welgekomen.
17-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-01-2021 |
Bezinning |
Ik volhard nog altijd in mijn houding elke dag een geschrift achter te laten. Ik kan het schijnbaar me niet aandoen er mede te stoppen, een eigenzinnigheid die de wereld moet verbazen, maar ik stel vast dat het aantal lezers afbrokkelt. Dit betekent dat wat ik schrijf niet is wat van mij wordt verwacht, trouwens als ik denk aan mijn geschrift van gisteren, wie heeft er in deze tijden interesse om te weten dat onze aarde, zoals ze er is, gewild is of toevallig terecht is gekomen op de plaats waar ze is; wie heeft interesse om te weten dat, spiritueel gezien de aarde het centrale punt in de Kosmos is.
Dit is nochtans wat ik waag te schrijven, maar jullie die dit lezen wat doe je ermee, in welke mate raakt dit gebazel - want dit is het uiteindelijk - jullie?
Elke morgen, hoe vroeger hoe beter, vertrek ik, wandel ik weg in mijn woorden, waarheen ik gaan zal weet ik zelden, de gedachten komen en de woorden volgen en zo geraak ik op plaatsen, zoals gisteren, waar ik ogenblikken ervoor nog niet had aan gedacht. Interessant denk ik, tevreden - verwonderd soms - over wat er staat en ik laat wat er staat, onbezorgd over hoe mijn geschrift gaat overkomen.
Deze morgen ga ik me vragen stellen over wat ik doe. Ik was het nochtans niet zinnens dit te doen, helemaal niet, maar het aantal lezers van de laatste dagen verontrustte (het correcte woord) me zodat ik me deze morgen bezin hierover.
Het kan niet dat ik stoppen zou, het zou mijn geestelijke dood betekenen, maar soms heb ik de indruk dat ik me op de een of andere wijze belachelijk maak met de woorden die ik de wereld instuur en dat ik die beter voor mezelf zou houden, maar dan vrees ik bepaalde lezers aan wie ik nu denk, volgelingen van het eerste uur, diep ontgoochelen zou. Wat ik hoegenaamd niet wens, hun reacties, van tijd tot tijd, helpen me, inspireren me, scheppen een band met hen die ik absoluut niet verbreken wil. Zolang zij me trouw blijven is er geen enkele reden om te stoppen hen mijn geschriften te laten lezen.
Vergeef me deze woorden, ze waren niet voorzien, maar nu ze er zijn, zijn ze er, was het nodig dat ik ze schreef. Ik heb er soms nood aan mezelf op te peppen, met om het even wat, zelden met iets anders dan met woorden, hoewel ik soms denk aan een glaasje malted whisky van de Isle of Skye, een Talisker Skye. Er staat een fles van dat stuff ongeopend op een koele plaats wachtend op het goede moment om ze te openen. Erover schrijvend de smaak me al in de mond, maar ik wacht - mein Geduld hat Ursach’ denk ik dan, zoals Ernst Jünger me het leerde - al kan het in deze dagen lange duren voor er een bezoeker opdaagt. Ziezo, ik heb mijn hart nog een gelucht, ik kan nu verder voor een tijdje.
Of, hoe een mens in elkaar steekt, want ik luister nu naar il primo canto van de eerste cellosuite van Benjamin Britten, gespeeld door Pieter Wispelwey. Hoog prachtig.
Het is 15 januari, het is 07.49.
16-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-01-2021 |
Koorddanser zijnde. |
Je bent, schreef me een goede vriend, je bent een koorddanser(van de geest) die zijn evenwicht zoekt tussen het zichtbare en het onzichtbare, het voorbije en het komende, wat van de aarde is en wat is van de hemel.
Hij had het juist gezien, en nu ik door hem aan mijn eerste zin ben gekomen, wil ik er mee verder gaan, met de nadruk op de hemel en wat schuil gaat achter de miljarden melkwegstelsels waar we - ik in gedachten anderen met hun Hubble telescoop - mee geconfronteerd worden.
Ikzelf, en dat weten jullie voldoende, ben meer dan sterk geneigd er het werk in te zien van het Woord-dat-in-den-beginne-was. Opvallend is hierbij, en ik noem het een wonder, dat de aarde zich bevindt op de juiste plaats in haar baan om de zon in ons sterrenstelsel, een noodzakelijkheid om leven, om de mens, voort te brengen?
Begrijpelijk dan ook dat de aarde, ver in de tijd, gezien werd als het centrale punt in het toen gekende Universum, een punt waar alles omheen draaide. Vandaag weten we of denken we te weten dat het niet zo is; dat de aarde niet het centrale punt is in het Universum, van waaruit alles vertrokken is.
Evenwel, is ze het centrale punt in het Universum van waaruit elke kennis ervan, elke meting ervan, elke gedachte erover, elk begrip erover, is ontstaan. En is, in dit opzicht de aarde wel centraal gelegen, de enige plaats van waaruit de geest is ontsproten, de geest die oneindig is?
Wie dacht er ooit aan?
En, is het niet de enige planeet waar de geest aanwezig is, het is dan toch ene van vele die er zouden kunnen zijn, wat we echter nooit weten zullen. Er is dus een ruime reden om aan te nemen dat de Aarde ‘de’ plaats is waar de geest van de mens is ontsproten en aldus is ze, voor ons, het centrale punt van het ganse Universum. Geven we er ons wel rekenschap van?
En dan stelt zich meer dan ooit de vraag is die plaats gewild of, zoals Jacques Monod het vooropstelt, een zuivere toevalligheid, een lot uitgekomen in Monte Carlo? Aan ons, homo sapiens, om het antwoord te vinden.
En de vraag moet scherper gesteld: was er in het Woord-dat-in-den-beginne-was, een plaats voorzien zoals de aarde, die de plaats zou zijn van het Woord, en waaruit, de tijd niet zijnde, de geest van de mens zou te voorschijn komen?
Dit is de hamvraag. Het antwoord van Monod is te simplistisch om ons te voldoen, het toeval is volgens ons niet in staat te voldoen aan alle vereiste details opdat zou zijn wat is en waar we ons rekenschap van geven.
Het leven, de mens zoals hij ingewikkeld geconstrueerd is, tot in de minste van zijn geledingen die uitlopen tot in zijn geest, tot in zijn gedachten, tot in zijn herinneringen, kan niet gezien worden als het resultaat van het toeval. Het leven moet, en de mens moet gewild zijn, in het Woord en door het Woord.
Ik sta erop dit hier te onderlijnen.
15-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Heb ik de vijver |
Heb ik de vijver deze middag, heb ik de weiden en de landerijen gegroet, de luchten en de bomen, de eenden gegroet, de reiger op de boorden, het grote licht dat als een koepel was van eigenwijsheid, heb ik?
Of, heb ik simpelweg maar toegekeken, zelfs niet geluisterd hoe verbonden alles was? Leeg, aan ontmoetingen, meer dan toen ik op weg was naar waar ik niet wou gaan:
het leven een wisseling van dagen.
En toch, mijn vriend, de vijver, hij, me wenkte alsof het lente was, onderhuids de aarde, ademend al het nieuwe leven
en ik,
nog even ben gebleven van het land de grote rust me overviel, hoe rijk ik was, dacht ik een lang ogenblik.
Toen ik ging heb ik dit meegenomen als een gift, voor later.
15-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-01-2021 |
El tiempo no es. |
Ik was in het Sint-Janshospitaal, ver terug, ik was nog jong, hoog verliefd, toen ik oog in oog kwam met Maria Moreel, en ik mijn verliefdheid projecteerde op die van haar voor Memling die haar portretteerde, even verliefd.
Verbeelding, wie weet?
*
El tiempo no es, de tijd is helemaal niet. Wat heden is, is al verleden en wat toekomst is wordt heden: tijd is een ogenblik tijd en dan niet meer, en met jou, zoals ik je ken, Maria Moreel, el tiempo no es.
Een afbeelding van de Sibylla Sambetha, het werk van Hans Memling voor hem – maar hij had uitgemaakt dat de sibylla, het portret was van Maria Moreel - en hij dacht, binnen in haar kijkend, el tiempo no es.
Binnenkijkend in de vrouw die ze was toen ze poseerde: de torens en de huizen omgekeerd in de reien, de witte duiven kirrend aan het venster en vlekken licht in haar beminnen: Maria, el tiempo no es.
Of de sneeuw die viel in trage vlokken op de roerloze wereld en het gewemel van de vlammen in de haard. Haar blanke handen in haar schoot in haar droomogen binnen: Maria, el tiempo no es.
En niets zal er nog verroeren tot in der eeuwigheid, het leven dat ze houdt in haar blik, gestold, verhonderdvoudigd. Geheim gehouden wat ze uitroepen wil: Maria, el tiempo no es.
Ontcijferen we nimmer wat van haar en wat van Memling is. Wat is van haar in hem en wat van hem in haar, overgave en terughoudendheid, verlangen en tedere oneindigheid : el tiempo no es, Maria.
Ontcijferen we nimmer het osmose-punt van beiden, in lagen verf vermengd, molecule op molecule, atoom op atoom, zoals alles was destijds, is alles gebleven: want de tijd is niet.
Een lichte druk van de hand bij het ontmoeten, ogen binnen in ogen, een fluisterwoord dat geest en lichaam is, een innigheid en een pijn om het niet kunnen zijn, alles versmolten in een immensiteit van tijd die niet is.
En toch wat van vele geslachten is, en toch je kleed van brokaat en geruis, geruis in golven van blijheid, openzwaaiend lijk witte zwanen van sierlijkheid. Wie hebben we liefgehad en wie hebben we bekoord in dit ene ogenblik dat tijd, tijd nog was en ook niet meer.
El tiempo, Maria, no es. Is helemaal niet? en je lippen Maria, van ogenblik tot ogenblik, je eeuwigheid, Maria.
Zo was en is dit beminnen in dit stille punt waar alle lijnen, alle wegen, alle daden zich hebben opgelost in de lijn van oog naar mond naar hand.
En, de tijd die niet is.
14-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-01-2021 |
Gedicht uit de humus gehaald |
Ik ben zodanig begaan met wat ik te schrijven heb dat de Donald Trump van de laatste dagen me is ontgaan telkens als ik schrijven ging. Simpelweg omdat er van het-bezig-zijn met hem geen bekoring uitgaat opdat ik er iets zou over zeggen. Ik weet ook niet wat ik er meer zou kunnen over vertellen dan wat de media ons brengen. En ook, wat mijn blogs betreft, zit ik in een flow die ik niet verlaat en dit is wellicht de enige reden waarom ik zijn exploten en de gevolgen ervan onbesproken heb achter mij gelaten, andere, meer gemoedelijke zaken hielden me bezig.
Een dag telt 24 uren, hoeveel ervan ben ik actief? In de voormiddag werk ik aan mijn brief voor jullie, pas als die klaar ligt om ingelogd te worden kan ik anders ademen, kan ik even relaxen en met andere dingen bezig zijn en er zijn er vele.
Ik merk evenwel dat het lezen minder goed vlot. Ik lees niet diep genoeg, het is eerder een zoeken naar gedachten die in mijn domein liggen, gedachten die ik zou kunnen gebruiken om erop verder te bouwen. In feite is alles wat ik nog doe tweevoudig, ofwel is het gelinkt aan wat ik voor de volgende dag te brengen heb, ofwel ken ik het geluk, er niet aan te denken en lui te zijn. Ik luister dan naar Klara terwijl ik doende ben, ofwel uitgestrekt op de sofa, of ik kijk naar wat de televisie biedt, en soms, soms, but not very often, brengt deze iets verrassend.
Ga ik verder met mijn verhaal dat er geen is?
Wel ik voel me gesteund als ik hoor dat een of andere componist een werk geschreven heeft, dat daarna is blijven liggen en hij jaren erna herwerkt, herschreven heeft, wat ik ook waag te doen. Het spontaan creatieve is er wel niet - het was er wel voorheen - en je voelt je enigszins als iemand die plagiaat pleegt. Zo vind ik regelmatig gedichten terug, die eigenlijk maar schetsen zijn, ondergronden, humus, en het gebeurt dat ik er verder aan werk omdat iets erin me zegt dat ik het zo maar niet in die toestand achterlaten kan. Echter, gemakkelijk is het niet, het helpt niet woorden te schrappen en andere eraan toe te voegen, het frisse van de eerste poging haal je niet meer, je bent bezig aan een verbastering ervan, je weet het pas als het nieuwe te voorschijn komt dat het nog niet is wat je ervan wou, maar toch je laat het maar gaan, je stelt het op in de wereld van de poëzie en je wacht af.
Zo ging het met onderstaand gedicht:
Strakke winden zijn het van over verre zeeën ons toevertrouwd, ons tegemoet gekomen zodat we ze omhelzen kunnen, ze planten in de tuin tussen rozen en hyacinten, om ze vast te houden als alles stiller wordt.
Alsof we ze beluisteren willen voor een lange tijd lijk van Johannes Brahms zijn vierde.
Wij nog gedichten blijven schrijven, met wind getooide brieven naar allen die ons lezen of ons later lezen zullen dieper in de winter of naar de lente toe.
Het komt er niet op aan, noch op de sneeuw noch op de vogels in de tuin omdat zoveel er is dat wordt verwacht en nimmer komen zal.
Maar strakke winden zijn het van over verre zeeën, van vreemde landen, losgelaten symfonieën jagend door ons hart lijk reeën.
Overgehouden herinneringen aan andere tijden, maar, daarom niet beter.
13-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-01-2021 |
De Foto van 11 januari. |
Ik denk aan Akhnaton, ik denk aan mijn voorvaderen als ik de foto zie op mijn blad van gisteren, de lichtende enorme bol die wegschuift onder de horizon en de duisternis die invalt. Hoe zag Akhnaton dit en hoe waagde hij het uit te roepen dat dit het beeld van God was, tegen alle tradities in. Wat bracht er hem toe, als jonge man een dergelijke verklaring te doen, in een rijk zoals het Egypte van toen?
Wie denkt hier nog aan, wie gaat nog zo ver terug in de tijd?
Wijlen Robert de Telder schreef een boek, ‘De Zonaanbidder’, over hem. Ik had het al lang moeten gelezen hebben, uit respect voor De Telder, maar ik wist wat Velikovsky erover geschreven had en De Telder was een Velikovsky-fan, zoals ik trouwens, aldus is zijn boek aan mij voorbijgegaan, maar nu ik begonnen ben over Akhnaton zou ik toch willen weten hoe hij, als jonge man, er toe gekomen is om de zon te gaan aanbidden.
Echter, wie heeft hier nog enige interesse voor, wie wil er nog weten wat er gebeurde in de VIIIste eeuw voor Christus en dan nog wel in Egypte? Enkel zonderlingen zoals ik die besmet zijn geweest door de virus Velikovsky. De rest houdt het bij een van de vele voorvallen uit de Oudheid. En misschien terecht, de tijden van nu zijn al boeiend genoeg om de rest te laten aan de enkelen die verdwaald zijn in de Egyptische geschiedenis, of in deze van de Bijbel, deze onder meer van koning Achaz en zijn schaduwuurwerk.
Hoe ver ben ik nu al afgedwaald, vertrekkende van een foto van een paar dagen terug, genomen door een lieve dame, die er oog voor had. Indien ze er was aan voorbijgegaan, dan had ik er niet over geschreven, dan ware ik niet teruggegaan naar de min achtste eeuw en had ik het over iets anders gehad, wie weet over wat?
Zo is het meer dan duidelijk dat het de omstandigheden zijn die voor mij beslist hebben. Echter het zijn deze waarin ik gedompeld werd en niet de maakster van de foto, die wellicht helemaal niet zal gedacht hebben aan wie ik heb gedacht. Je moet dus iemand zijn zoals ik die jaren begaan is geweest met de Egyptische geschiedenis om te denken aan wie ik dacht, en niet alleen aan Akhnaton, maar eerder nog aan mijn/onze voorvaderen die ook ooit met een dergelijk beeld zullen geconfronteerd geweest zijn. Een beeld waaruit dan - zoals Yourcenar zeggen zou - Stonehenge is ontstaan, of, wat Lorca schreef over la Luz of, al diegenen die zochten naar een beeld dat God kon zijn, zoals Aäron die een gouden kalf liet maken terwijl Mozes op de berg aan het discussiëren was met de God van de stenen tafelen, die hij stuk sloeg toen hij het werk zag van zijn broeder Aäron.
De geschiedenis, hoe veraf ook, houdt ons bezig, details ervan worden opgehemeld en onthouden, wat eraan voorafgaat of wat eruit volgt gaat veelal verloren, maar sommige feiten blijven en dragen we mee met ons.
Het gebeurt dan ook dat we er even blijven bij stilstaan, een ‘even’ van een pak woorden, toegevoegd aan een foto.
Een foto van (een deeltje) God.
12-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-01-2021 |
A leisurely mind. |
Ik zal wel niet meer lijk een veulen in de bloemenweiden lopen, wat dacht je wel, mijn vriend mijn woorden lezend, dat het nog kon? Alleen mijn woorden nog zijn gevleugeld, zijn van de geest die gebleven is, die niet is omgeslagen, terwijl het lichaam zijn beste tijd heeft gekend.
Zo je weet het nu, hoe het met mij is gesteld, maar houd het voor jou, verkondig het niet, het is al erg genoeg zoals het is. Het belette me echter niet omheen de vijver te wandelen, hoewel het gras te hoog, beijzeld nog, toch ben ik er geraakt met wat moeite. We vergeten niet hoe het vroeger was toen het nog, zoals zo dikwijls wordt gezegd, het nog zomer was en je de schaduw van de bomen zocht of, verder terugblikkend, de tijd in, in winters van oudsher. Je kent ze wel, je weet genoeg wat je er van overhoudt, ergens onderhuids, ver weg in je gedachten.
Zal ik ze boven halen, of laten waar ze zijn om er gedekt te blijven voor een lange tijd terug, omdat te zeer geladen, te veel vertellend over wat was en over hoe het was: de sneeuw, het ijs, de kinderstemmen in de valavond, ijl en echoënd, of het nu van het nu, het exponentiële nu van alle tijden die er waren en niet meer keren zullen, al wilden we het, al smeekten we erom, wat voorbij is, is voorbij, het wordt gezongen in alle talen, maar helpen doet het niet. Integendeel
We houden het bij de dag die was voor enkele uren, toen we aan de vijver waren, het beeld ervan vergeet je niet, de mist er hing over de weiden en de velden, en het licht gefilterd, zoals het nimmer was, een lichtende opening naar de hemel toe, de naakte bomen gestalten flou getekend op de lucht, gespiegeld in het water. Alles om vast te houden, om te fotograferen, wat een lieve dame heeft gedaan, een kunstenares die het niet laten kon al gingen velen eraan voorbij.
We zien soms het mooie, het uitzonderlijke, anderen zien het helemaal niet, al is het er. Zo gaat het nu eenmaal het dringt niet door omdat we niet op het uitzonderlijke zijn ingesteld.
Zoals hij ooit las - was it meant as a Haiku? - ergens in China, op de wand van een fontein vóór het hotel: ‘Southern hills appear in sight of a leisurely mind’. Of, de betekenis ervan, alleen zij die buiten komen met een ontspannen, een open geest zullen de heuvels zien in het zuiden.
Mijn vriend onderschat nooit de wijsheid van het Oosten. We hebben er heel wat te leren, soms een leven lang.
11-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |