 |
|
 |
|
|
 |
25-06-2017 |
Is er leven in de ruimte? |
Ik vond het totaal niet passend, een toch wel merkwaardige e-mail bericht, me toegestuurd door mijn goede vriend Paul V., zo maar te laten verdwijnen in het niets. Ik heb er mee gewacht, geaarzeld eerst, omdat elke morgen mijn gedachten uitliepen in een totaal andere richting. Maar zijn woorden hielden me bezig omdat ze in feite een bevestiging waren, of dan toch konden zijn, van wat Fred Hoyle en Chandra Wickramasinghe, hebben vooropgesteld (mijn blogs van 19 en 20 juni) in hun ‘Evolution from space’, namelijk dat het leven niet op aarde was ontstaan[1] en dat dus leven in de ruimte mogelijk was. Mijn vriend nu schrijft me, en ik neem zijn tekst letterlijk over:
Meteorieten kunnen afkomstig zijn van ons zonnestelsel (planetoïden) of van een ander sterrenstelsel (asteroïden). Men onderzoekt tegenwoordig of er aminozuren (zaden van het leven) inzitten. Die theorie noemt men resp. interplanetaire of interstellaire panspermie. Het is bekend dat bacteriën ruimtereizen kunnen overleven. Van meercellige beerdiertjes[2] is dat bewezen. De grootte van zo een beestje varieert van minder dan 0,1 tot circa 1,5 mm. Ze hebben vijf segmenten, waarvan vier paar poten. Hoewel ze erg klein zijn, hebben de diertjes onder andere ogen, een mond, poten en spijsvertering.
In 2007 hebben de Russen er 3.000 aan boord van de Soyuz de ruimte in gestuurd. Vervolgens zijn ze naar buiten gegooid om 10 dagen lang, naakt, in outer space te zonnen. Daar zijn ze blootgesteld aan extreme kou, het absolute vacuüm van de ruimte en werden ze ook nog platgebombardeerd met kosmische straling. Na terugkomst in de Soyuz was het weer business as usual en zijn ze weer droogjes verder gaan eten, slapen en voortplanten.’
‘Toekomstige ruimtereizigers moeten nog wat oefenen’, voegt hij er schalks aan toe. Trouwens weet hij nog: ook Hergé/Tintin kende het probleem in zijn ‘ L’étoile mystérieuse’/‘De geheimzinnige Ster’.
Is dit een voldoende bewijs dat het leven, zoals we het kennen op aarde herkomstig zou zijn uit de ruimte? Neen, maar het is ook niet totaal onmogelijk. La réponse reste en suspens, blijft hangend.
Het wijzigt ook niets aan onze aanwezigheid hier en, stel dat het zo is, dat we uit de ruimte herkomstig zijn, dan moet er toch altijd een moment geweest zijn waarop aminozuren uit het Niets zijn ontstaan. De Kosmische Intelligentie, waarin we geloven, is in dit geval van heel ver moeten beginnen, des te duidelijker schijnt me haar aanwezigheid.
[1] ‘Life had evolved already to a high information standard long before the earth was born. We received life with the fundamental biochemical problems already solved’: dit was de stelregel die in ‘Evolution from space’(J.M.Dent & Sons, 1981) werd verdedigd.
[2] Zie Google: beerdiertjes
25-06-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-06-2017 |
Vogels in de morgen |
Vóór het licht opkomt, vóór de eerste gedachten binnen sijpelen, zijn er de vogels, is er hun morgengebed, hun dankwoord tot hun god, die de god is van het licht dat de duisternis verjaagt, ze zijn er keer op keer, geen twijfel mogelijk.
Hoe vreemd het telkens is, op te staan uit de nacht, uit een droom die nog even hangen blijft en te luisteren naar hun gezangen, allen om ter duidelijkst, om ter luidst, vinken, merels, meesjes, mussen zelfs. Ik herinner me mijn verre, te verre jeugd – alles is allemaal te ‘te’ nu – in een verlaten kasteel ergens in een groot park. Ik sliep met het raam open en heel vroeg in de morgen werd ik gewekt door een oorverdovend geluid van vogels, zoveel samen, en zo dicht bij, dat ik, nu ik er over schrijf, het me toeschijnt alsof ik ze nog horen kan, zo geweldig en zo verrassend – het was voor mij de eerste maal – was hun gezang in de koelte van de zomermorgen. Het overige van ons (KSA-) verblijf daar ben ik totaal vergeten, alleen de naam van het dorp, Merendree, is me bij gebleven.
Zijn er nu nog kameraden van toen die zich die morgens herinneren? Ben ik niet de enige die is overgebleven om deze herinneringen hier neer te zetten, herinnering aan de zomermorgens in Merendree? Van vele weet ik dat ze vertrokken zijn naar wat we noemden in onze jeugd, de ‘Eeuwige Jachtvelden’. Het werd dus hoogste tijd dat dit gebeuren, het heldere, opwekkende gezang van een massa vogels, nog vermeld zou overblijven, nu, naar alle waarschijnlijkheid, én het park van vroeger, én zeker de vogels verdwenen zijn.
‘Qui rate les aubes, rate sa vie’ las ik eens, van iemand die winter en zomer, zijn dag begon met een duik in het zwembad, soms, beweerde hij, het ijs eerst brekend. Het was iemand van bij ons, zijn moeder was een Gentse, zijn vader onbekend, die in Parijs was terecht gekomen, een Kelt en in het hart een Vlaming in het diepst van zijn gedachten: Louis Pauwels, 1920 - 1997. Onbekend, onbemind maar een grote mijnheer in zijn tijd. Hij gaf een tijdschrift uit, ‘Planète’, een unicum onder de tijdschriften. Al wat bevreemdend was, al wat cultureel hoogstaand was werd er in opgenomen. Ik bezat de volledige collectie van ‘Planète, een rek, meters lang en heb die moeten verwijderen bij gebrek aan plaats; eigenlijk, nu gezien, een soort wanhoopsdaad, waaraan achteraf niet meer gedacht mag worden, - wat ik nu wel doe maar met heel wat spijt nog - ik hield echter wel enkele boeken over van hem: ‘Le Matin des Magiciens’, ‘l’Homme éternel’ en ‘Blumroch, l'admirable ou le déjeuner du surhomme'. Ik weet dat als ik erin verzeild geraak ik verder lezen zal, zelfs doorbladeren is gevaarlijk. Hij schreef deze boeken samen met Paul Bergier en alle boeken zijn bij Gallimard verschenen. Niemand die die man nog vernoemd, nochtans, hij was iemand die vandaag geen plaats meer krijgt in de samenleving, hij was te elitair, hij wou de mensen cultuur bij brengen. Talrijk zijn, zijn geschriften die verschenen in tijdschriften en dagbladen. Google naar hem en je zult verrast zijn en over wat hij allemaal heeft geproduceerd, en over de man, en over de kwaliteit van zijn werk. Hij was een cultuurmens, een verlichte geest, die precies, omwille van zijn verlicht zijn, nu dood gezwegen wordt.
Hij leerde me Gurdjief kennen, Ouspenski en vele anderen. Hij was een man naar mijn hart. Het laatste dat ik me van hem herinner is een interview met hem op een of andere zender, die ik beluisterde in de wagen, op weg naar de Valais, een dag in augustus. Hij is lange tijd mijn goeroe geweest, hij ook heeft door zijn geschriften bijgedragen tot de persoon die ik geworden ben.
Ik besef nu dat ik al een hele, lange tijd heb gezondigd door pas nu te spreken over hem.
24-06-2017, 11:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-06-2017 |
In volle middeleeuwen. |
Wat je ook kiest als onderwerp, hoe weinig het ook is, het wordt uitvergroot opdat het als belangrijk zou overkomen. Wat je echter niet doet, niet meer doet, behalve vandaag, is schrijven over een ‘religie’ die, in haar uiterste vormen, een heilig verklaring op zak heeft om een uitverkorene, een gek naar westerse maatstaven te belonen, die rondloopt, omgord met springstof, om zich te laten ontploffen in een zo groot mogelijke massa ongelovigen. Want dit is het geval, de woordvoerders van de profeet staan klaar om het te doen.
Dit zijn de individuen waar we mee worden geconfronteerd sinds voor hen, een soort heilige oorlog is begonnen. Dat ze dit doen in hun contreien, is hun zaak, dat ze dit komen doen, hier bij ons, is een zaak die ons nauw aan het hart ligt, immers, ze vergallen hiermee ons leven. En wat erger is, degenen onder hen die het goed menen - en ik denk dat er een meerderheid is, zelfs al zijn er weinig die hiervoor openlijk uitkomen – zijn we, wat hen niet ten goede komt, ondanks hun gematigd overkomen, geneigd te blijven zien als verwanten van die ‘geheiligden’.
De Islam wordt aldus voortdurend besmeurd door de mannen/vrouwen met een gordel springstof en, zo zie ik het, totaal als ongewenst ervaren. De minste ontmoeting met een te gebaarde man of een gesluierde vrouw wekt een soort afkeer op, we zijn ziek geworden van hen, ziek van elk teken eigen aan die religie uit het oosten die hier binnensluipt; waar we niets met gemeen hebben of willen hebben, zeker niet met hun ‘claimende’ God.
Of ze dit weten? Ik denk het wel. Of het hen hindert? Ik geloof het niet, integendeel het sterkt hen, de heilige Islam houdt hen allen, ongeacht het verschil in interpretatie van de inhoud ervan, als gemeenschap samen; karakteriseert hen als volgeling van de profeet en dit is hen voldoende om, als de dag komt, zich te verenigen als één ras.
Hoe moet het, hoe kan het verder, voor ons?
We weten het niet. We wensen liefst het niet te weten. Zelfs indien we het zouden weten, we sluiten de ogen, we leggen er ons bij neer zeggende, dat het wel zo een vaart niet zal lopen, het westen staat stoer en stevig: we hebben, wordt gezegd, de God van de Kerk overwonnen, we hebben hem verbannen uit onze wereld en zijn niet zinnens hem te vervangen door een andere.
Natuurlijk niet, natuurlijk niet. Maar hoeveel eeuwen hebben we erover gedaan, achttien, negentien, twintig? De Koran is er dertien ver. Een overgroot deel van hen zit nog steeds in volle middeleeuwen, in een keurslijf van wetten, wetten geankerd in hun genen. Vooraleer ooit hun genen bevrijd zullen zijn, vooraleer ze aan de Verlichting toe zijn, duurt het nog wel een tijd, die heel lang kan uitvallen.
Nochtans, dit is wat het westen doet: wachten op die Verlichting onder hen allen. Een zaak vergeten ze hierbij, de Koran is geen Bijbel, de Koran is een wettekst, is weten wat niet mag en wat moet. Het ligt niet meer in onze aard stelregels, opgedoken uit de woorden van een profeet, te volgen. We hebben onze eigen stelregels en onze eigen ideeën over wie of wat een god zou kunnen zijn, we houden er aan deze op onze wijze te beleven en te verkondigen.
23-06-2017, 06:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-06-2017 |
De eerste zin |
Ik hoorde gisteren iemand op de televisie die voor een bepaalde krant elke dag een column schreef. Waar het op aan kwam, voor hem, was het vinden van een eerste zin en van hieruit te vertrekken. Ik weet het ook, een eerste zin is een eerste beitelslag is een eerste penseeltrek en ga maar verder. Elk werk, hoe klein of hoe groot ook, kent een begin, hoewel, het moet gezegd, er in vele gevallen een idee aan de basis ligt, die wacht om uitgewerkt te worden, maar ik begrijp maar al te goed, dat die iemand die elke dag presteren moet, soms met een hol hoofd voor zijn pc gaat zitten en wacht op wat op hem afkomt.
Vandaag was dit voor mij dus niet het geval, al weet ik niet wat uit die zin verder vloeien zal. Ik beeld me in dat, wat de man op tv betreft, hij vandaag zal teruggrijpen naar wat hij gisteren vertelde, echter, zeker is dit niet. Als ik het goed begrepen heb werden zijn columns achteraf gebundeld tot een boek, wat wijst op het belang van wat hij schrijft en dat deze bundeling wellicht voor hem een aansporing zal zijn om verder te gaan op de ingeslagen weg. Een dagblad dat zich respecteert, kent toch al vlug een 100.000 lezers, hij, als medewerker, dus ook. Ik tel er nog amper gemiddeld vijftien, terwijl er een ganse tijd meer dan twintig, zelfs dertig waren. Ik, totaal onbestaande dus, in een omgeving, verre van bemoedigend.
Opdat ik het volhouden zou is er veel zelfdiscipline en moed nodig en in die toestand verkeer ik nog altijd. Er is ook, eerlijkheidshalve, een zekere fierheid mee gemoeid om wat ik ooit begonnen ben aan te houden en vooral, niet om te zien, hoewel de verleiding soms groot is. Dit is nog altijd mijn eerste zin vandaag.
Wat ik eigenlijk deze morgen als nieuws meegeven wou en ik wou er, gisterenavond al mee beginnen is dat ik, aan de vijver, James Joyce ben gaan herlezen. Vraag me niet waarom Joyce, ik weet het niet. Het is in mij plots opgekomen. Wellicht omdat én Nooteboom én Eco me aan hem hebben herinnerd, maar er kan ook een andere reden zijn, een soort van ingeving, een andere ‘iemand’ die vond dat het hoog tijd werd dat ik hem herlas, niet ‘Ulysses’, niet ‘Finnegans wake’, maar zijn ‘A portrait of the artist as a young man’, de voorloper van zijn Ulysses, dat ik gelezen had, ik denk begin de jaren zeventig, want de totaal vergeelde Penguin pocket uitgave – de letters vallen er bijna af - die ik bezit dateert van 1969, een nieuwe lezing die me na Eco’s ‘Confessions’ misschien heel wat beter leren zou, hoe een boek te schrijven. Ik herinnerde me welke impressie het op mij had gemaakt toen ik het voor het eerst gelezen heb. En nu, onmiddellijk, wat een verschil met Eco en Nooteboom, en welk een (her)ontmoeting met wat nog vaag in mij was overgebleven. Pas nu besef ik wat een immens verschil met wat ik geschreven heb en blijf schrijven. Ook ben Ik ben verrast vast te stellen dat er nog heel wat van het leven van Stephen Dedalus in mij was overgebleven: zijn jeugd, zijn schooljaren en vooral nu, als ik kijk naar de techniek van het schrijven, zijn opbouw, zijn verspringen van het ene naar het andere, zoals het gaat in onze gedachtenwereld, en vooral hoe hij erin slaagt de aandacht gaande te houden.
Mijn God, zou ik durven zeggen, wat een verschil met de wijze waarop ik mijn gedachten neerzet. Het is me duidelijk, ik ben blijven hangen bij enkele schrijvers en andere die ik gelezen heb, heb ik niet begrepen zoals ik het had moeten doen. Het waardevolle bij hen is me ontgaan en de indruk blijft, en nu duidelijker dan ooit, dat ik geen romanschrijver ben, dat ik geen verteller ben, dat ik nooit een massa mensen ga betoveren met wat ik schrijf en zeker niet hoe ik schrijf. Ik zou dus eens te meer mijn conclusies moeten trekken.
Maar Joyce zal ik verder lezen nu, zeker tot het met ‘the young man’, de zonde bedrijven zal die hij daarna moet gaan biechten en niet weet hoe of waar, maar zeker niet bij een van zijn 'geestelijke' leraars.
Er zijn er nog die in een dergelijke toestand hebben verkeerd.
22-06-2017, 06:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-06-2017 |
Zomerzonnewende. |
Ik neem over uit mijn Sterrengids[1]:
‘Om 6.24 uur MEZT begint (in Utrecht) de astronomische zomer. Het middelpunt van de zon bereikt zijn grootste noordelijke declinatie. Dat noemt men een solstitium, zonnestilstand, zonnewende. Op het noordelijk halfrond zijn de dagen het langst.’
Is het nog altijd zo belangrijk dit te weten? Even belangrijk zoals het voor onze verre voorouders was? Wellicht niet, de betekenis ervan heeft niet meer dezelfde waarde, het licht is er volop voor ons, zelfs in het putje van de winter, we hebben dankzij de elektriciteit die we uit de natuur halen, de duisternis overwonnen. Voor ons echter is het fenomenale van het gebeuren van betekenis: het wondere mechanisme dat hierin geborgen ligt namelijk, de uiterste preciesheid waarmee de massa, Aarde, met een omvang van 40.000 km, wentelt om zich zelf en, met een even grote preciesheid, haar baan aflegt omheen de zon.
Een preciesheid die, gegeven de massa, ontstellend is, en waaraan we zonder meer, zoals aan zoveel andere wondere zaken voorbij gaan, omdat deze, sinds mensenheugenis, verworven zijn. We moeten er ons geen zorgen meer over te maken, wat het vorige jaar gebeurde, gebeurt ook dit jaar en wel precies op het ogenblik zoals het stond opgetekend in de boeken/de sterrengids.
Elk ogenblik van de dag zijn we aldus geconfronteerd met ‘dingen’ die onze verwondering zouden moeten opwekken, maar dit gebeurt niet meer, we zijn geblaseerd, we zijn zodanig verwend dat we niet meer zien wat we zouden moeten zien, om bewust te weten hoe ingewikkeld, hoe fantastisch alles is wat rondom ons aanwezig is. Al wat is, zelfs al het nieuwe dat er bij komt wordt ervaren als normaal, al is er niets normaal, al vraagt alles ver- en bewondering.
Begrijpelijk dus dat God – en je weet voldoende goed, of zou het moeten weten na al die tijd dat je me leest, wie of wat ik bedoel met dit woord - sterven moest, dat we Hem niet meer nodig hebben, dat we Hem niet meer zien staan waar hij zo duidelijk staat, in de kleinste evenzeer als in de grootste dingen, in een Higgs deeltje als in een atoom, in een appelpitje als in een bloemknop, in een mier als in een bij, in een maan omheen de aarde als in de aarde omheen de zon, als de zon in haar melkwegstelsel als het melkwegstelsel in het Universum. Alles, alles is van die welbepaalde, zo gezegd verborgen God, die zich maar niet toont, die zich niet toont omdat we niet zien, omdat we rondlopen als niet zienden, niet horenden, niet begrijpenden.
Terwijl Hij er geen nood aan heeft nog iets in meer te doen opdat we begrijpen zouden, omdat voor Hem de tijd onbestaande is en Hij zelfs niet wachtende is omdat Hij weet wat komen zal mettertijd, wat ons, de mens betreft en al het andere dat er op betrekking heeft.
Mettertijd, die de tijd van deze van de mens zal zijn of, zoals we nu bezig zijn, deze van de ‘enveloppe van geest’ op een van de planeten omheen Trappist 1.
21-06-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-06-2017 |
Kosmische Intelligentie |
Had mijn blog van gisteren geschreven en was daarna aan de vijver, in de koelte van water en wind, onder de bomen, licht, vederlicht neergezeten met Umberto Eco, groot levend in zijn boek op mijn schoot. Een zin die ik las, een woord. Dacht ik aan wat ik geschreven had over de mens als stof van de sterren, glinsterstof, ‘geestesstof’.
Een idee was in mij ontstaan: als we stof van de sterren zijn, dan zijn de sterren, dan is het Universum van de stof van ons lichaam. Dan is het Universum één oneindig lichaam dat, zoals wij, een geest bezit, die we zonder omwegen, gerust noemen kunnen, Kosmische Intelligentie. Kunnen we dan niet stellen dat we deel zijn, niet alleen van dat enorme lichaam dat de Kosmos is, maar ook dat we deel zijn, zij het voor een particule slechts, van die Kosmische Intelligentie, maar deel ervan zijn we. Als dan die Kosmische Intelligentie eeuwig is en onsterfelijk, is dan het deeltje ervan, dat wij zijn, ook niet eeuwig en onsterfelijk?
Ik ga slapen met deze gedachte, ik sta er mee op en schrijf ze neer. Is ze duidelijk genoeg? Kan ik er een Kerk opbouwen? Kan ik uitroepen: ‘Eureka, ik heb het gevonden?
De zon is een schittering van licht, ze is opgestaan, in haar bijna meest noordelijke punt, bijna het punt, precies tussen noord en oost - morgen schuift ze nog een ietsje verder op naar het noorden, naar het punt van de ‘wende’ – een fenomenaal gebeuren dat gevierd zal worden, ook aan de ‘heelstone’ van Stonehenge, waar de massa ‘gelovigen in de Kosmische Intelligentie’ gaan bijeenkomen om de zon te zien opkomen, even stilstaan om dan eens te meer de weg in te slaan naar het oosten toe. Wie onder ons zal er oog voor hebben?
Wie onder ons zal zich deel voelen van die ‘Kosmische Intelligentie’ die ons in de handen houdt, meer dan we ons zelf in de handen hebben.
Hoef ik er vandaag meer over te zeggen, over te schrijven opdat ook het deel dat ik er niet aan toevoeg bewaard zou blijven? Ik denk dat ik vandaag en gisteren genoeg heb gezegd, dat ik terug mag naar Umberto en diens ‘Confessions d’un jeune romancier’, om nog eens te herlezen wat ik gisteren heb onderlijnd, met potlood weliswaar, en er een tekening heb bij geplaatst in de marge:
Ainsi toute lecture est-elle une transaction complexe entre la compétence du lecteur (sa connaissance du monde) et le genre de compétence que postule un texte donné pour être lu de manière ‘économique’, c’est-à-dire d’une manière qui augmente sa compréhension et le plaisir qu’il procure, avec le soutien du contexte.
En, sta me toe een sprong te maken naar Nooteboom en diens ‘Brieven aan Poseidon’ en je te zeggen dat ik een grote vreugde gevonden heb bij het lezen van zijn passage ‘Steen’, pagina 188. Ook omdat ik weet wat het betekent een steen te houden die je hebt opgeraapt op een van de tochten die je maakte in de bergen, of zelfs een stukje wortel dat je meenam, het mag nog zijn gevonden aan de voet van le Moulin de Daudet.
Heb aldus vandaag heel wat verteld in de verlenging van mijn idee over ‘Kosmische Intelligentie’.
20-06-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-06-2017 |
Panspermie |
De panspermie-theorie scheert vandaag hoge toppen.
Ik lees in De Standaard van 16 juni dat er rond de ster, Trappist 1, veertig lichtjaren van ons, ontdekt door een team onder de leiding van de Luikse astronoom Michaël Gillon, ‘zeven aardachtige planeten hangen, heel dicht bij elkaar, allemaal in de zone waar het warm genoeg is om het water vloeibaar te houden. Vloeibaar water is essentieel voor zo wat alle vormen van leven die biochemici zich zelfs in hun wildste dromen kunnen indenken. De kans op Panspermie - ontstaan van levensnormen die van elders in het Heelal afkomstig zijn - is bij Trappist 1 duizend maal hoger dan op aarde. De reis is honderd maal korter en de kans dat je raak gooit twintig keer groter’.
Ik wil hier niet verder op ingaan. Ik wil er alleen op wijzen dat ik altijd heb gehoord dat we de stof van sterren zijn, of dat we uit de oceanen zouden gekomen zijn, tenware, wat vooropgesteld wordt door Fred Hoyle en Chandra Wickramasinghe[1], de complexiteit van het leven op aarde niet veroorzaakt werd door toevallige processen, maar herkomstig is uit de Kosmos en dat het leven in een hoge graad van informatie al bestond vóór de aarde bestond, zodat de aarde leven binnenkreeg dat al in een ver gevorderd stadium verkeerde, met de biochemische problemen al opgelost.
Echter zelfs dan is het probleem verre van duidelijk, want in dit geval loopt de vraag verder door en moeten we nog een oplossing vinden hoe op al die andere plaatsen in het Universum het leven is ontstaan opdat het zich ooit zou kunnen verspreiden tot hier op onze aarde.
Ik onthoud ook van Hoyle en zijn collega – en ik kan er goed mee leven – het bestaan van de ’Kosmische Intelligentie’ die er van in den beginne moet geweest zijn, wat, indien juist, heel wat vragen over het ontstaan van leven zou van de kaart vegen.
En om terug te komen op de vraag van Steven Hawking van enkele dagen terug: ‘Why are we here?’, zeggen we, dat deze vraag geen antwoord hoeft; dat de vraag niet zou kunnen gesteld worden, en een antwoord onnodig, ware de mens er niet, de mens die toekijkt op wat er van het Universum is; de mens die nood heeft te weten en dus de vraag stelt waarom hij hier is. Wat de evidentie zelf is, ware hij er niet, de vraag zou niet gesteld worden, het Universum met of zonder ‘Kosmische Intelligentie’, zou er zijn zonder meer.
Ik besluit hieruit dat wat het Universum dat IS betreft, de mens een belangrijke functie, ‘de functie’ heeft. Hij weet, en dit is voldoende, het leven is er en hij is er.
‘Waarom we hier zijn’ is echter slechts een eerste-fase-vraag. We zijn nu een stap verder, we zijn aangekomen in een tweede fase, namelijk: Waarom stellen we de vraag waarom we er zijn? Waarom zijn we niet tevreden er simpelweg te zijn?
En dan stel ik me een andere vraag die nog dieper graaft: komt die tweede-fase-vraag er niet omdat de Kosmische Intelligentie ons zo heeft geconcipieerd?
[1] Fred Hoyle and Chandra Wickramasinghe: ‘Evolution from Space’, Ed. J.M.Dent & Sons, London, Toronto, Melbourne, 1981
19-06-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |