2.
Een vreemde gedachte om T.S.Eliots essay over Dante te lezen in het vliegtuig dat hem van Zaventem over Londen naar Glasgow bracht. En in die vreemde omgeving las hij, alhoewel Dante voor hem niet veel meer was dan een naam :
what I have in mind is that Dante is, in a sense to be defined
the most universal of poets in the modern languages.
En, schrijft Eliot nog:
The enjoyment of the Divine Comedy is a continuous process. If you get nothing out of it at first, you probably never will ; but if from your first deciphering of it there comes now and then some direct shock of poetic intensity, nothing but laziness can deaden the desire for fuller and fuller knowledge.
Hij wist nu dat hij eens Dante zou moeten lezen, dat hij alle andere boeken op zij zou moeten houden en verdwijnen in de poëzie van de Divina Commedia. Dit is een positief punt op zijn eerste reis naar Schotland, om er een paar vrienden te vervoegen.
Glasgow was regen en zijn reiszak was achtergebleven in London zodat hij de volgende shuttle afwachten moest om dan de trein naar Perth te nemen, met de regen in lijnen op de ramen en tegenover hem gezeten een man who exploited a whisky distillery, zoals hij hem vertelde, en terwijl hij luisterde naar het vreemde accent, hij meer begaan was met het parfum van de jonge vrouw naast hem.
Dicht bij Perth, de zon plots, en over het wijde heuvelende land, onder het zuiverste licht, de grote vreugde weg te zijn, vrij te zijn, in een totaal nieuw land en kennis te maken met de nieuwe mens in hem.
En de trein glijdend tussen bossen en weiden, de spoorwegbermen zo dichtbij, begroeid met brem en heide, droog gras en kleine struiken, begroeid met mossen. Zijn jeugd kwam terug, de wilde geuren van varens, van grassen en heide en lage struiken: Mijn koude hand had een warm vogelei geroofd, o, Gilliams !
Dit was zijn vervreemding, zijn jonge jaren geprojecteerd over het ontwakende land, over de plekken bruine heide met reeds het vermoeden van een lila-schijn en de wondere silhouetten van de bomen op de heuvelkam, er gewild en uitgekozen geplant in een verbazende afwisseling van vormen en tinten. Bomen tegen luchten van begeestering: het wonder van Schotland.
Dit was de reis geweest om aan te komen op het einde van de namiddag in Fortinghall bij Aberfeldy, the heart of Scotland, zoals het geschreven stond, waar hij zijn vrienden, de schilder Jef Vaes en zijn zoon Francis ontmoette.
En de volgende morgen van zijn vrienden nog geen spoor - na een korte nacht, het eerste licht dat over de bomen en de hellingen hing, een grote roerloosheid die hij niet terugvinden kon in zijn herinneren, met droombomen gegroeid over droomheuvels, en trage kraaien over het trage land.
De hagen in bloei, wit, als met late sneeuw bedekt, zegt Eliot, en deze zin ook zit in hem geprent, want Eliot is een grootvertrouwde. Het land met weiden en heuvels, met schapen en lammeren is lijk een boek dat hij nog niet opende, hij kijkt naar de kaft ervan en leest de letters op de buitenzijde en de betekenis van de letters dringt niet tot hem door.
Hij is gaan joggen door de straten van het dorp, tussen de morgenhuizen en keert terug naar het hotel om stil te staan bij een rechtopstaande steen in de weide boven een kleine bult aarde. Hij leest dat dit het graf is waar in de veertiende eeuw de slachtoffers van een grote ziekte begraven werden, hier gebracht op een slede, drawn by a white horse led by an old woman.
En het land dat begint te leven : op de hoek van het kerkhof, de yew-tree waarvan hij las dat hij meer dan twee duizend jaar was; hij zag de oude vrouw en het witte paard, hij zag de vele lijken over elkaar op de slede en hoorde het rinkelen van de bellen en het glijden van de slede en de stilte van de wereld was de stilte van de dood.
Pas daarna werd het land een vertrouwd iets, hij sprak erover met vader en zoon die hem opwachtten voor het ontbijt. Hij kon hen vertellen over de oude vrouw en de yew tree. Hij wist reeds meer dan zijn vrienden die er al enkele dagen waren om te vissen en te schilderen. Aquareltekeningen die Jef hem toonde achteraf, kleurvlakken vol licht en tederheid, de Turner-geest van het land, het eeuwige erin neergestreken. Hoe slaagde hij erin om in enkele potloodlijnen de volumes aan te geven en daarna, o zo sober in te vullen met subtiele kleuren waar een ziel in sprak, de kreet van het vakmanschap.
Vrienden groeien dicht tot elkaar op dergelijke dagen, en dit was een nieuw begrijpen en misschien wel eigen aan het land dat hen betoverde : de stroom waar ze zaten, de kracht van het water, de rotsen grillig en losse, wondere stenen om mee te nemen naar huis.
Op een andere dag was er het totaal verlaten kerkhof tegen de heuvel aanleunend, omheind met een afgebrokkelde muur in ruwe stenen opgetrokken, totaal verlaten op een korte afstand van de straatweg in de Glen Lyon. Hij was bezeten door verlaten kerkhoven met de met mos en onkruid overgroeide grafstenen. Eeuwen geschiedenis hier bijeengelegd, graven met namen van vader op zoon, van moeder op dochter, onleesbare namen, onleesbare data, onleesbare epigrafen en de bomen er omheen, geplant met zin voor kleur en vorm door de geslachten die er begraven lagen; eerst gezaaid en dan geplant zoals men bloemen zaait en plant voor de komende zomer.
De stenen op het kerkhof betasten om er de eeuwigheid in te voelen, met de hand over de half weg gegroeide namen wrijven, hopende, wetende dat ook hij eens zal herleid worden tot een grafsteen met zijn naam erin gebeiteld en uitgewist door de tijd.
Elektronen van geslachten die hier gekomen zijn om te treuren, te bidden, te vergeten. Hij loopt tussen de graven en hun elektronen botsen tegen die van hem, hij kan enkel vermoeden dat er nog een aanwezigheid zijn moet van een sprankel geest die zich kruist met de geest in hem.
Hij droomde maar, zoals Saint-John Perse : Et paix à ceux sils vont mourir qui nont point vu ce jour.
21-01-2014, 00:08 geschreven door Ugo d'Oorde
|