 |
|
 |
|
|
 |
31-10-2021 |
Een parfum van rozen en lavendel en steranijs. |
De tijd loopt vlugger in de morgen dan in de dag, dit is het gevoel dat ik ken, dat steunt wellicht op de haast die ik heb klaar te komen met mijn werk, het schrijven van een blog die ik graag af heb voor mijn dag begint. Alsof het niet behoren zou tot de uren van mijn dagelijks leven, alsof het behoren zou tot een leven dat ik leid buiten het dagelijkse.
Begrijpe wie me begrijpen kan als ik zo iets schrijf en er daarna luchtig aan voorbij ga, maar het is zo, het is van het uur/van de uren dat ik me afzonder om te doen wat ik mijn werk noem, iets dat ik achter mij wil in de dag omdat ik de vrijheid wil hebben te kunnen denken aan wat het de volgende dag worden kan.
Dit heeft iets ‘duivels’ in zich, het is een jacht op iets dat er niet is als dusdanig, maar er toch is als een mogelijkheid er te zijn.
Wie helpt me bij deze jacht op als het jullie niet zou zijn, als het niet de uitdaging zou zijn die uitgaat van jullie er te staan met meer dan een handvol woorden waarmee ik jullie dan vergasten kan.
Ik, het is meestal altijd over mezelf dat het gaat, sta dan telkens voor een gesloten poort die ik te openen heb zonder vooraf te weten welk landschap zich openen zal. Er is dus al een zekere spanning te weten wat me te wachten staat, de spanning die jullie moeten kennen als je me gaat opzoeken, zelfs, vroeg in de nacht, of vroeg/laat in de dag. Tot daar zijn we elkaars gelijken, maar hier ook houdt het op van het ogenblik dat de poort zich opent en te landschap verschijnt, want voor mij is het een totaal blank iets, een leeg veld in een leegte van tijd: een spanningsveld dat zich nu vullen moet met beelden en gedachten die ik haal van een ‘ergens’ waar ik al zo dikwijls al was zonder te weten waar het was of is: diep in mij of omheen mij, maar altijd in het onbekende van het ‘zijn’, dat oneindig is aan mogelijkheden. Het komt er dan op aan een keuze te doen, deze te lezen en te ontcijferen.
Dit is dan mijn opdracht van elke dag, een mogelijkheid te zoeken en te vinden en binnen te dringen in de innerlijkheid der dingen. Deze dingen te zien, als de uitkomst van talloze kleine als grote gebeurtenissen, ingebeelde als reële, verwachte als onverwachte, gebeurtenissen die alle inwerken op elkaar en erop gericht zijn uit te komen waar de woorden me brengen zullen.
Dit hangt ook af van de toonaard, het gemoed, waarin ik schrijf. Het is verhalen over het leven dat ik leef als over dit dat ik leef in gedachten en, vertrekkende van daar uit, een totaal nieuwe persoon te laten geboren worden, staande voor, meestal, een geestelijk landschap, in een soort diepzinnig gemijmer waaraan de wereld van vandaag totaal geen behoefte meer heeft.
Zo gebeurt het dat het landschap dat ik beschrijf met al de krachten me eigen, een loze droom wordt, niet meer dan een droom die uiteindelijk terecht komt, onderaan een lade in een verlaten bureelmeubel, of in het meest gunstige geval op een oude-boekenmarkt.
Hopelijk zullen het dan toch gedachten geweest zijn die in elk geval, zoals de varens, hun sporen zullen hebben uitgestrooid. Zullen ze een eigen leven kennen; zullen ze ‘het ergens’ van de ruimte van de geest binnendringen en er zich verspreiden, zoals een parfum van rozen en lavendel en steranijs; ze zullen opgevangen worden door anderen en hun werk doen, zoals het al gebeurt sedert de eerste woorden van de Gilgamesh en zelfs nog ver ervoor.
31-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-10-2021 |
Vooruitziende. |
Heb nog heel wat te schrijven. Vandaag zeker en morgen ook, als er nog een morgen komt, je weet het nooit op mijn leeftijd, eigenlijk nooit op elke leeftijd; maar ik zie straks de hartspecialist en dat duidt op een mogelijk voorteken. Echter wijzigt dit in niets het feit dat ik nog heel wat te schrijven heb, een gedachte die me te binnenviel bij het opstaan. Ook een gedachte van hoop dat ik er nog toe komen zal het potentiële in mij uit te dragen.
Het is trouwens die hoop die me recht houdt, die me nog een vorm van jeugdige overmoed bijbrengt en maakt dat, van deze plaats uit, de mogelijkheden van mijn geest gespreid liggen tot ver voorbij de horizont, tot in het oneindige zelfs, de plaatsen enkel bereikbaar met de geest. Dit is wat ik hier verkondigen wil.
Aldus, op een morgen zoals deze, dacht ik van de bergen te zijn, dacht ik van de zeeën te zijn, van de oneindigheid van velden en bossen van wolken en luchten te zijn en dat dit alles, het vele was van waaruit ik vertrekken kon. Zo, terwijl ik bij het opstaan een ogenblik dacht van het sterven te zijn, ben ik, in feite, nog altijd van het grote leven en schrijf ik eeuwigheid, omdat ik meen, me aldus situerend, de eeuwigheid even te hebben aangeraakt met de vingertoppen.
Deze blogs van mij, dit gesprek met mezelf - en ook, waarom niet, ten dele met jullie - dat ik, in gedachten weliswaar, uitteken met pen en inkt op vergeeld papier en daarna, hoe raar ook, bewaar op een wijze en in een vorm gelijklopend met verdorde wortel, blad en bloem van een plantje, dat ik raapte op de rotsen en heb ingekaderd, gekleefd naast een oude ets van mij, met een schelpje erbij, een stukje groen glas en nog wat zaad, of nog wat, ‘wat ook’, een ander teken, van mijn doorgang hier op aarde. Een inlijsting die ik bewaar voor mezelf in een hoek van mijn kamer. Geborgen voor de rest van de wereld. Hierover weet ik ook dat mijn heengaan - zo lang kan het niet meer duren - al geschreven staat ergens voorbij de horizont.
Bij dit alles samen, weet dat ik op de grote ogenblikken van mijn late dagen gemeend heb te leven en zeker, te willen leven naar wat T. S. Eliot[1] me aanraadde in zijn verzen:
Old men ought to be explorers Here and there does not matter We must be still and still moving Into another intensity For a further union, a deeper communion.
Dit is mijn dan mijn leven geweest en nog altijd, gedragen en gevoed door een diepere communicatie met wat het Universum verborgen houdt, een communicatie waarvoor ik – lees: uiteindelijk te weinig - de ingesteldheid heb gekend om te begrijpen wat te begrijpen is, al was het maar voor een korte fractie tijd.
Ik besef nu dat mijn leven zich ontrolde en groeide in het klein dagelijkse en dat de dag zal komen dat alles stil zal vallen. Stil vallen, op het einde van een regel of, afgebroken middenin een woord, maar toch daarna mijn geest verder doorlopend in een tijd die geen tijd meer is, in het ‘Al’ dat we wagen het ‘Niets’ te noemen omdat we niet begrijpen kunnen, zelfs niet benaderen kunnen, dat het ‘Al’ wel iets immens zou kunnen zijn.
[1] T.S.Eliot: The Four Quartets, East Coker, V, 202, Faber & Faber
30-10-2021, 05:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-10-2021 |
Het andere begin. |
Ugo heeft in het bos de plaats opgezocht waarvan hij denkt dat ze hem inspireren zal, een plaats bij de half dichtgegroeide vijver die hij ontdekte toen hij voor de eerste maal in het bos was. Hij zit er lang aan de vermolmde tafel onder de bomen, zijn dagboek open voor hem, klaar om de woorden te ontvangen.
Elke dag, waar hij ook is, gebeurt het zo, hij wacht altijd tot de woorden komen, impromptu, zo voor de vuist weg. Woorden die hij maar te nemen heeft, welke ook hij zal ze bewaren als een kostbaar geschenk. En de woorden zijn er, ineens, en hij schrijft heel lang. Het geruis van de bomen over hem is stil gevallen. Hij verliest elk contact met het bos waar hij zit, zijn beeld weerspiegeld in het water, zoals de bomen en de luchten.
*
Hij heeft geschreven in een lange haal, woorden nemend die lijk bladeren neerdwarrelen, zonder een ogenblik op te zien. Hij wist dat het goed was toen hij ophield, de vingers van zijn rechterhand verkrampt, een vreemd gevoel in hem, hij keek op een man stond op enkele meters van hem, met een jachtgeweer over de schouders. Hij was zo intens bezig geweest dat hij hem niet heeft horen naderen. Hij klapt zijn dagboek dicht en staat voor hem, de pen nog in de hand. De man voor hem verbaasd kijkend naar hem.
‘Mijnheer’, zegt hij, ‘zo vlug en zo lang heb ik nog nooit iemand zien schrijven, en zeker niet hier, aan deze vijver. Ik heb hier trouwens nog nooit iemand zien schrijven’.
De man staat daar met een geweer geplooid over de schouder, in een groen afgeboorde vest en broek, als een boom tussen de bomen, op enkele meters van hem.
‘Bent u een schrijver, is het een boek dat je schrijft hier in het bos?’
En Ugo: ‘Waar ik ook ben schrijf ik, maar in dit bos hier is het de eerste maal dat ik hier kom om te schrijven, het is een bos vol geheimen voor mij, een bos van bomen en, van woorden.’
‘Een bos van woorden is toch iets speciaal, daar heb ik nog nooit aan gedacht en ik loop hier nochtans heel wat uren rond. Sta me toe het te zeggen, maar zo vlug schrijven en dan nog in zo een dik boek vind ik heel raar.’
‘Is het raar voor jou, voor mij is het een goede, passende plaats, maar ik, ik heb u niet horen naderen’.
‘Daar ben ik boswachter voor. Maar man, ik stond hier zeker al vijf minuten en u schreef maar en bleef maar schrijven, zonder op te kijken, ik vroeg me af vanwaar de woorden bleven komen, van uit de bomen misschien?’
‘Het kan, het kan allemaal, mijn beste heer, maar nu ben ik leeg geschreven. Weet u, ik zat hier goed, ik zat hier tussen de bomen en het was een gesprek met de bomen en de wereld van de bomen.
Ja, dit is Latijn voor mij, maar en hij komt dichter bij en steekt zijn hand uit: ‘Ik ben Sander, de boswachter, aangenaam kennis te maken met een schrijver, mijn vader ook was iemand die veel schreef.’
Ugo greep de zware hand voor hem en hield die even vast: ‘Het is me ook heel aangenaam, Sander, ik ben Ugo, Ugo d’Oorde, en ik woon in die oude hoeve aan de rand van het bos’.
‘Ik dacht het, ik dacht het. Man, Ugo, je woont waar ik mijn leven lang heb willen wonen. Het is een huis als gegroeid uit het bos, als vergroeid met het bos.’
‘Ja, ik heb het gevoel dat de wortels van de bomen zijn doorgegroeid tot onder het huis, maar het huis is oud geworden en moet onder handen genomen worden of het vergaat zoals de vijver hier’.
‘Het zal wel, de vijver is wat nog rest van een kasteel dat hier stond. De grondvesten ervan zijn nog te vinden dieper in het bos, maar alles is overgroeid. Ik zag onlangs op TV, lijk donkere lijnen in de aarde, de ruïneresten van een verdwenen stad, wel, hier moeten de grondvesten van het kasteel, alhoewel overgroeid met struikgewas en bomen, ook nog zichtbaar zijn’.
Ugo is verbaasd dit te horen: ‘Ah, ja? Interessant zo iets’
‘En, weet je, er was hier dichtbij nog een nonnenklooster maar dat is helemaal verdwenen. ‘Mijnheer Ugo, je woont hier in een streek met geschiedenis. Je zou er iets moeten over schrijven . Als je wilt breng ik je al wat ik erover bezit aan oude geschriften en plannen om het eens in te zien, maar daarna wil ik het terug, want het is nog van mijn vader die alles opgezocht heeft. Mijn vader deed aan heem- en familiekunde. Hij heette Cesar, zoals de keizer’.
‘Sander, mijn man, je bent als gezonden door de God van de mensen die schrijven, die veel schrijven zoals ik. Je bent welgekomen met je documenten’.
‘Mijnheer Ugo, als je wilt breng ik ze je morgen in de voormiddag’.
‘Ugo is voldoende, laat het mijnheren, maar het is heel goed, Sander, morgen in de voormiddag, liefst rond elf. Ik verwacht je’, en hij stak hand uit om weg te gaan.
Sander hield zijn hand even en zegde: ‘Maar in die God van jou geloof ik niet, ik, geloof in de natuur, de natuur is mijn religie.’
Ugo dacht eraan hem te zeggen dat het een uiterst vreemde dag was, dat zijn ontmoeting met iemand wiens religie de natuur is, goed is om een boek mee te beginnen, maar hij zweeg hierover: ‘Goed dat ik je ontmoet heb, Sander, dus tot morgen, elf uur.’
‘Ik zal er zijn, wees gerust, ik breng je de bundel documenten van mijn vader over het kasteel dat hier vroeger stond, je moet ook weten dat Sanderus, in de zeventiende eeuw erover geschreven heeft, en dat het bos en het goed vermeld staat in zijn Flandria Illustrata?.’
*
In de morgen, vóór het licht er was, is Ugo opgestaan. Hij heeft de haard aangestoken, heeft een bol melk verwarmd en is beginnen schrijven. Hij zou er, met tussenpozen, jaren aan werken, maar over het kasteel en Sanderus heeft hij niet gesproken, hij had te veel andere zaken om over uit te weiden.
*
29-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-10-2021 |
'Moving' naar... Ja naar wat? |
‘Moving’ naar… Ja, naar wat? Heb ik deze ‘move-gedachte’ wel goed begrepen, als ik schrijf, op het gevoel af, wat ik denk/weet van ‘Move’, waar ik het terloops gisteren over had, met te vermelden wat ik op Google vond erover: een strekking, ‘promoting cultural mobility in all its forms’, en ik me afvroeg welke andere vormen dan deze die we altijd hebben gevolgd en blijven volgen, er in meer zouden kunnen zijn.
Het moet dus gaan over heel wat meer dan de culturele beweging/evolutie die wij kennen in het Westen, want het is duidelijk het Westen en zijn cultuur die hier geviseerd worden. Ik heb er eigenlijk als dusdanig niets mee te maken, ik voel me goed in de Westerse cultuur, maar ‘ze’ willen hier nu ‘a fairer sector’ beslaan, hier opgang maken, veel meer te zeggen hebben. In een woord, ze willen het cultureel gedachtengoed van het Westen, ondergeschikt aan dat van hen. De vraag is dan wie zijn ze die dit willen?
Wat mij betreft, mijn leeftijd heeft niet meer de ‘jus’ om er tegen op te tornen. Ik houd me er volledig buiten; Niet dat ze me niet raken, wel dat ik ze vrees; niet dat ik ze niet begrijpen kan, wel dat ik vind dat ze als beweging een racistische ondergrond dragen, uitdagend, afgunstig op wat het Westen bereikt heeft en dan denken ze niet aan de geest van de romaanse kerken en van gotische kathedralen, dan denken ze, en ligt er een schijn van veroordeling in hun denken, vooral aan de machtpositie van het blanke mensenras. Een positie die ze op de achtergrond willen, die ze voortaan zelf beogen.
In één woord, zij van Move vinden dat we vastgeroest zitten in Bach en Beethoven, in Rubens en Rembrandt, in Chateaubriand en Proust en dat er andere geluiden zijn die waard zijn een plaats te verwerven, hier bij ons, komende uit andere delen van de wereld.
Alsof we geen oog zouden hebben van wat er gebeurt in hun wereld, de Nobelprijswinnaars van de laatste jaren zijn er het bewijs van, maar ze willen meer, ze willen meesterschap.
Als ik er bijneem wat ik las op de schitterende Weblog van Philippe Clerick - zeker een bezoek meer dan waard - en lees hoe hij zich opstelt tegenover de Move-aanhangers, dan voel ik aan dat er een strijd gestreden wordt om de betekenis van de Westerse cultuur te minimaliseren ten overstaan van deze van de meer ‘donkere’ wereld.
In feite denk ik niet dat we, wat betreft kunstwaardering - kunst van welke aard ook - ons iets te verwijten hebben. We zitten niet vast in bestaande maatstaven ons overgeleverd vanuit het begin der tijden, we evolueren met de tijd, we zijn niet statisch gebonden aan wat van vroeger was. We kennen wel onze waarden waar we niet van afwijken omdat deze diep in ons geankerd zitten, wat ons evenwel niet belet oog te hebben voor de waarden ons toegestuurd door andere volkeren en rassen.
Anders is het als het gaat om wat Move ons voorhoudt: het verwijt te zijn, wat of wie we zijn, en vooral, ons beeld van schoonheid gaaf te willen houden. Zij speculeren op de vernietiging van onze waarden, om die van hen in de plaats te stellen. Donkere machten die verduistering willen opdringen.
We staan sterk genoeg om in te zien wat hun opdracht is, ons murw te houden, murw te slaan, onze geesten uit te hollen om beter vat te krijgen op ons en vooral, op de opkomende geslachten. De ondergrondse, wellicht meer dan de bovengrondse Islam ligt op de loer om ons bij de nek te grijpen, Move is er een beginstadium van.
Welke verdediging hiertegen houden we aan of murw als we zijn, houden we de ogen gesloten?
Heb ik het juist als ik mijn gal uitspuw over wat Move is. Of heb ik er niets van begrepen; is alles wat ik heb aangeklaagd kortzichtig en van echtheid gespeend of spreek ik van uit het gestoelte van een al half verslagene in zijn manier van zijn en denken?
Wat hier ook staat, het is het aanvoelen van een bedreiging die op komst is en al wortel heeft geschoten in het Westen. Evenwel, zo ‘n vaart zal het wel niet lopen, dat ik er nog zou in betrokken worden. Het zal dus geen strijd zijn die ‘ik’ te strijden heb. Hoogstens zou ik nog kunnen betrokken worden in het graven van de loopgraven
28-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-10-2021 |
Over wat er is zonder er visueel te zijn |
Hoe ik er toe kwam, de zwaartekracht te zien als de Geest van en in het Universum, trachtte ik gisteren aan te tonen. Als ik er nu op terugkom dan is het vooral omdat ik weet en voel dat het een boude uitspraak is. Alles samen genomen echter meen ik dat iets, zoals de zwaartekracht, zo maar niet ineens kan bestaan komende uit het niets, zelfs niet uit het iets; dat het is zoals het karakter van een mens dat hij meekreeg van de sterren en de planeten, een immaterieel iets. Ik meen dus dat die kracht er al ‘moet’ geweest zijn vóór er iets van het Universum er was. Ik zit dus eens te meer in een onderwerp vast dat mijn stokpaard is. Mijn reden van bestaan.
Ik herschrijf hier wat ik vooropstel, de zwaartekracht is niet te ontcijferen, noch door Brian Cox, noch door om het even wie anders, ze is het teken van de Geest.
Zoals, wat ik dankzij een tip van een vriend lezer, zo-even beluisterde, de eerste symfonie van Gustav Mahler, gesproten uit de geest van Mahler en nu, zoals ik het aanvoelde, met de tranen in de ogen, geïmpregneerd met de geest van de dirigent Yannick Néget-Ségain. Wat hij er van maakte, wat hij eraan toevoegde, de ziel van het werk, kwam van hem omdat hij er stond zoals Mahler er zou gestaan hebben, groots, wijd uitgespreid en ook zo subtiel onvergankelijk, de oneindigheid rakend.
Dit is van het hoogste, het meest waardevolle dat de westerse mens ooit bereikte, zo wat het werk zelve betekent, als wat de uitvoering ervan betreft.
Deze gevoelens van mij, van de dirigent en van Mahler, zijn zoals de zwaartekracht, niet te beschrijven, niet te bepalen, totaal los staande van al wat is.
Dat men ons dit nooit ontneme.
Zeker niet de beweging die zich stilaan aftekent als een beweging ‘on the move’, een volgens mij gevaarlijk iets als ik lees wat Google erover weet: ‘a commitment to promoting cultural mobility in all its forms while striving for a fairer sector.
Ik kom er wellicht ooit op terug want wat zit er verscholen achter ‘promoting cultural mobility in all its forms.’ Wat is het dat ze ons willen aansmeren of opdringen?
Vandaag echter is het Mahler die me overheerst, het kosmische in zijn werk past volledig in mijn stelling ‘Zwaartekracht = Geest’. Ik laat het jullie ter overweging.
Eigenlijk zijn er twee, laat ik jullie over aan twee werelden, die ook deze van mij zijn, twee totaal tegengestelde werelden, deze van de mens in zijn wereld en deze van de mens geconfronteerd met de geest in het Universum.
Ik hoop er morgen terug te zijn. In afwachting geef ik jullie de hyperlink naar Mahlers Eerste Symfonie:
https://www.youtube.com/watch?v=K-Pwh5Y5z14&list=RDK-Pwh5Y5z14&start_radio=1
PS.Voor wie me las in de nacht, of heel vroeg in de morgen van 26 oktober, hebben niet de essentie ervan gelezen, een groot deel van mijn geschrift was weggevallen. Ik heb dus de tekst ervan hernomen zodat nu, de volledige tekst van blog 26.10.2021 te lezen staat.
27-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-10-2021 |
Deeltje waarheid??? |
De Canadese dirigent (en pianist), Yannick Néget-Ségain, in een documentaire over hem op CLASSICA, is én tevreden over zijn prestatie als dirigent én ook ontevreden omdat hij meent dat hij het nog beter had kunnen doen.
Ik volg hem hierin, ik ook ben tevreden over de blog die ik schrijf elke dag, maar ik ook denk telkens, eens ik hem heb laten gaan, dat ik het beter had gekund, dat ik er langer had moeten aan werken en mijn standpunt uiteengezet met eenvoudigere woorden.
Zo pogen we altijd verder te gaan dan we gaan kunnen, altijd meer van ons te eisen, terwijl er een maat is aan de mogelijkheden, een maat aan wat gezegd kan worden en hoe het gezegd wordt. Zo blijven we de perfectie zoeken in al wat we schrijven al weten we dat de perfectie zich niet altijd tonen zal.
Ik weet dat we dit allen denken, dat ook Johan Sebastian Bach dit dacht maar dat we als luisteraar weten dat het niet beter geschreven kon, wel beter uitgevoerd, wat dan het geval was van onze dirigent Yannick Néget-Ségain, zelfs al bereikte hij de perfectie. Of hoe we oordelen over ons zelf en hoe we beoordeeld worden.
Eigenlijk, zag ik gisteren twee grote persoonlijkheden aan het werk, een eerste was de dirigent Yannick, die ik volgde en zag hoe hij de muziek beleefde en hoe hij stond tegenover zijn uitvoerders, de mens en de kunstenaar in hen, en, hoe zij stonden tegenover hem - wat bij momenten ontroerend was - en een tweede was Professor Brian Cox die het had over de zwaartekracht in het Universum. Ik hing aan zijn lippen, ik zag de beelden, maar bleef verweesd achter, ik had noch Cox, noch Einstein begrepen en zeker niet voluit, het begrip tijd-ruimte, waar ik nog altijd naar tast al meen ik een glimp ervan gevat te hebben zonder het te kunnen verwoorden.
Ik ben geen wetenschapper, ik doe geen vaststellingen, ik maak geen berekeningen. Ik bekijk het Universum niet van buiten uit, ik bekijk het op mijn manier, ik bekijk het van binnenin, waar weinig of geen gegevens over bestaan maar waar ik mijn gedachten vrije loop kan geven om te trachten wat onbegrijpelijk is te begrijpen, altijd, met het ‘in den beginne was het woord’, als vertrekpunt.
Of altijd vertrekkende vanuit het begrip ‘geest’ die er moet geweest zijn vóór alle beginnen.
Het kan voor mij dus heel goed dat de zwaartekracht de geest is die er was en die er gebleven is, een niet te verklaren IETS aanwezig in alles, van het minimaalste dat er is tot in het meest complexe dat er is. Iets dat is en er altijd is geweest en er altijd zijn zal, Iets dat het mysterieuze is van ‘tijd-ruimte’: het Zijnde.
Ik zou deze laatste paragraaf in hoofdletters moeten schrijven omdat hierin een verklaring geboekstaafd staat die niet te begrijpen is, en wel, omdat we nog altijd trachten te begrijpen wat zichtbaar is maar niet trachten te begrijpen wat onzichtbaar is, en het enkel in het onzichtbare is dat de Waarheid aanwezig IS.
Wat me nu - dit nu van het nu - te binnen viel, ‘al schrijvend’ is ineens gekomen, ik heb er niet over nagedacht ervoor of erna, het is een momentopname, een inzicht plots opgestaan in mij. Ik heb dus genomen wat me werd ingegeven. En het is als dusdanig te lezen.
Weet, dat ik er voor het ogenblik tevreden over ben. Niet meer, maar zeker ook niet minder, dan anders.
Zeg ik nog dat het een vreemde morgen was voor mij. Vreemder dan anders. Jullie lezen erover, niet vroeger dan nu voor mij, morgen 26 oktober van het jaar 2021.
26-10-2021, 04:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-10-2021 |
I was here too. |
De morgen zal zich vullen op een identieke wijze als de morgens ervoor. Het licht in het oosten, al ver naar het zuiden toe, zal me aanwakkeren. Ik zal eens te meer in woorden opstaan uit de dromen van de nacht - die zijn er altijd - en traag maar zeker vorm geven aan wat er zal staan voor een dag, om daarna achtergelaten te worden en te verkwijnen, opgelost, in wat ik schrijven zal de dagen erna. Tenminste, zo er nog dagen zijn voor mij, maar we hopen en het is deze hoop die ons rechthoudt op de bres.
Waarom ik recht blijf dacht ik te weten, maar eigenlijk weet ik het niet, hoef ik ook niet, misschien enkel en alleen zoals Barnes[1] het wist als hij schrijft:
‘A novelist might hope for another generation of readers – two or three if lucky – which may feel like a scorning of death, but it’s really just scratching on the wall of the condemned cell. We do it to say: I was here too’.
Veel meer is het niet: mijn morgen vandaag, zoals bij Barnes, het bewijs zijnde, én dat ik er was én, tezelfdertijd, het bewijs dat ik er nog ‘altijd’ ben. En Ik schrijf dit niet ‘as a scorning of death’, een minachting van de dood, maar eerder als een dankwoord voor het feit dat ik nog altijd verder mag gaan en kan gaan.
Zo blijf ik, ondanks en omwille van het vele dat ik al geschreven heb, luisteren naar wat mijn dagen zijn geweest, naar de echo van al wat ervan overblijft: impressies gestapeld, huizen hoog, waar ik heen kan gaan wanneer ik het wil om er te verblijven voor een tijd.
Vandaag echter ben ik er niet op ingesteld om ergens heen te gaan. Geen herinneringen liefst. Kijken naar de bomen voor het raam, ze staan er nog vol in het blad, ze staan er stoer, ze groeten me als het gordijn openschuift en ik ze zie, zoals deze morgen, donker getekend tegen een hemel in vuur, en op KLARA was er Gustav Holst (1874-1934) die overleeft in zijn ‘Planets’. Hij bekoorde me even als ik hem beluisterde, en wat meer is, zijn geest zette me aan het schrijven. Ik aldus met woorden, hij met klanken.
Het verschil is heel klein, het komt uit de ongrijpbare, onverklaarbare geest die over de dingen is, erover en er binnenin is: velden, stromen, zeeën, bergen, steden en dorpen zijn ervan doordrongen. Want Geest is alom. Al zien we hem niet, we weten het en weten is voldoende om er naar te leven.
Waarom denk ik dan, eens te meer, aan ‘De stille Man’ van Albert Van Hoogenbemt, iemand van mijn generatie. Wie herinnert zich nog zijn naam, wie zijn boek, wie de eerste zin erin. Hij ook was er, zoals Gustave Theodore von Holst er was. Deze echter stapt hier groot levend binnen, en morgen ook nog misschien, KLARA zorgt ervoor.
Zo gaat het met wat geschreven staat, Proust vermeldt men nog, maar hem lezen? Van Hoogenbemt, heel, heel uitzonderlijk.
Ik denk dan aan mijn naam, nochtans, I was here too.
[1] Julian Barnes, ‘Nothing to be frightened of’, Vintage books, 2008, page 205.
25-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |