 |
|
 |
|
|
 |
05-06-2016 |
Wij, in de vuurlinie |
Met het schrijven van een blog kom je niet zo ver in het leven, amper een boogscheut ver, tot bij vrienden en kennissen, meer zijn er niet die je lezen. Je houdt er het zilte van het schrijven aan over, wat je moet volstaan als beloning. Soms, zoals gisteren, en dit is dan je vreugde, is er het wederwoord van een vriend dat je raakt tot in de vezels van je geest, een alleluja in het hart, en dat met een veeg van de hand al het zilte wegneemt van wat er aan voorafgegaan is. Je antwoordt hem langs deze weg, gevoelig als hij is, zal hij je begrijpen.
Zo kom je elke dag naar buiten met wat nieuwe woorden, afgestemd op al wat er al staat van jaren her tot de laatste ogenblikken van je bestaan; woorden die zin en betekenis geven aan al wat er morgen zal zijn, en later als je er niet meer zult zijn, zoals die andere vriend die ging op enkele korte dagen tijd.
Je zegt dan maar: wij die in de vuurlinie staan, al wensen we er niet aan te denken, toch niet voortdurend, groeten u en buigen nederig het hoofd. Wat we schreven is maar wat gebazel geweest, houdt het voor wat het is, maar sluit me op in je herinneren opdat ik er blijven zou als een bron van warmte en van innigheid, zoals ik beide vrienden houden zal in mij en de vele die al gingen. Me achterlatend, gelukkig, hopelijk nog voor een lange tijd, het mogen zelfs jaren zijn. Maar de tijd is niet veel, ‘el tiempo no es’ schreef een groot dichter, want ik ondervind het elke dag, wat er ook moge gebeuren, wat morgen was wordt gisteren in een handomdraai: mijn blog is pas ingediend en ik moet al aan een volgende denken. En denk niet dat er een verpozen is, zelfs het overslaan van een dag zou me weinig helpen.
Zo heb ik van vele dingen altijd naar de kern ervan gezocht en in welke mate deze dingen met mij verweven waren. En omgekeerd, hoe ik verweven was met alles waar ik over schrijven wilde. Onderwerpen zijn er toereikend maar je moet ze vinden en weten wat er over te vertellen valt.
Het dan gebeurt dat je aan de vijver bent en de wind gaat liggen. Het watervlak een spiegel is, voor bomen en voor struiken en de vlucht duiven erover. En jij niet wetende wat er te vertellen valt als in de nacht er in meer maan en sterren in weerspiegeld staan als de winden slapen en de roep er is van de uilen in het bos er naast.
Je zegt dan maar wat je hebt gedacht, zonder er te zijn, wat even geldig is, eens het er geschreven staat.
05-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-06-2016 |
Hergeboorte |
Een zaak is zeker: zijn behoefte om te schrijven is even groot als zijn behoefte om te eten en te slapen. En het komt er niet op aan wat hij schrijft; dag aan dag vult hij blad na blad, en de wil het te doen is even groot als dertig jaar en meer geleden. Niets houdt hem tegen en soms heeft hij de indruk het even druk te hebben als in de drukste periodes van zijn leven. Boek na boek komt op zijn tafel, waarin hij op zoek gaat naar een sprankel inspiratie, als die er nog niet zou geweest zijn bij het opstaan. Veel heeft hij niet nodig en het gevoel dat iemand klaar staat om hem hierbij te helpen komt keer op keer terug, alsof hij geleid werd door iemand in wiens voetstappen hij, Ugo, zijn leven leeft.
Een vreemde vaststelling die hij toch in overweging neemt: hij geënt op de geest van iemand die hem is voorafgegaan, zoals zijn geest, later, gebruikt zal worden door iemand na hem die hij van uit zijn eeuwigheid, leiden zal en bijstaan in al wat met het spiritueel leven van zijn volgeling te maken heeft. Zo zou het kunnen - zekerheid is er niet - dat alle volgelingen van Spinoza, door de geest van Spinoza, die hier nog altijd ronddwaalt, hetzij in geest, hetzij in zijn boeken, bevrucht worden.
Een stellingname van hem die mag toegevoegd worden aan de vele boude uitspraken die hij, lijk vreemde bloemen, achterlaat in de oase van zijn blogs.
Het zou goed kunnen dat hij bij zijn geboorte bestoven werd door de geest van iemand die er was vóór hem of, dat de mogelijkheid kan bestaan dat we, in potentie, bij onze geboorte de geest zouden erven/overnemen van een overledene. Een vorm van reïncarnatie: de vrijgekomen geest die overgaat in de geest van de nieuw geborene. Telkens opnieuw van geest naar geest, en telkens dieper geworteld en met een steeds maar hogere graad van geestelijk ontwikkeling.
En hij kan nog verder gaan en zeggen dat hij die je is voorafgegaan – op zijn beurt gevoed door de geest van ‘zijn’ voorganger en zo verder tot in het oneindige – ook fungeert als een soort engelbewaarder die er voor zorgt dat zijn geest, waarvan je in potentie drager bent maximaal door jou wordt uitgebouwd.
Heeft hij nu, een gekheid verkondigd? Is hij nu helemaal van a tot z op de dool geweest en is wat hij geschreven heeft een te belachelijk iets om er ook maar een ogenblik aandacht aan te schenken?
Het kan, het kan.
Maar, vandaag, op deze dag in de lente die even goed van de herfst kan zijn, kan het ook dat later – zo laat mogelijk liefst - zijn geest, zijnde zijn kosmische ingesteldheid, zijnde zijn binding met het kosmische, zal overgaan in iemand na hem en dat de essentie van wie hij was, overgaan zal en voortleven, in de essntie van een andere ‘ik’, die evengoed ‘zijn ik’ zal zijn. Met deze visie voor ogen heeft hij hier een rol te vervullen: heeft hij er voor te zorgen dat wat hij nalaat aan geest voldoende sterk en krachtig is, opdat deze waardig genoeg zou zijn om aanvaard te worden om te overleven in een nieuwe ‘ik’.
Bezig zijn met de gedachte van een hergeboorte is heilzaam. Het geeft hem een opdracht te vervullen, namelijk verder gaan in het spoor van hen die er waren voor hem: een lange lijn van levens waarvan het beginpunt misschien diegene was die een bizon tekende op de wand van een van de grotten in Lascaux of van waar ook.
Zo, dacht hij, schrijf maar, je voorganger zit je op de hielen, houdt je in de gaten, zweept je op, staat naast jou als je een boek uit het rek neemt, houdt je hand als je schrijven gaat; pas dan is hij gerustgesteld omdat hij vertrouwen heeft in jou.
04-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-06-2016 |
Stand houden |
Vrienden rondom mij verlaten een voor een het toneel. Ze waren er en op een dag zijn ze er niet meer, zijn ze herinnering geworden. Aan dit ‘niet-meer-zijn’ is niet te ontkomen, of het vandaag is of morgen of toekomend jaar of nog verder in de tijd, de band tijd die me rest wordt smaller en smaller. Ik weet het en toch handel en leef ik verder alsof ik het niet zou weten. Dikwijls denk ik aan Douglas E. Harding, en hoe hij er over dacht:
‘Het is een vreemd iets en uitermate betekenisvol dat, hoewel ik in theorie heel goed weet dat er me op de ouderdom van tachtig jaar nog heel weinig tijd te leven overblijft, ik in praktijk, het gevoel heb, nog evenveel tijd voor me te hebben als voorheen, dat ik nog al de tijd van de wereld heb, dat ik in essentie eeuwig en onverwoestbaar ben, ik voel me niet ouder dan voorheen, zelfs niet één dag.’[1]
Dit is het gevoel dat in mij leeft als ik schrijf, als ik discussieer, maar geconfronteerd met de staat van mijn lichaam weet ik dat het aan het wegglijden is, dat mijn gang niet meer is van een zeventigjarige, toen ik nog jogde elke zondag. Vandaag is er de onoverkoombare realiteit dat ik de drempel overschreden heb van de voorlaatste fase van mijn leven en dat de volgende fase deze is van mijn opname in de eeuwigheid om, zoals van velen, enkel nog herinnering te zijn.
Ik ondervond het gisteren toen ik aan de vijver was om, ondanks het grijze weer los te komen van mijn te veel stil zitten en voelde hoe sterk mijn lichaam verstramde en hoe weinig handelbaar het was geworden.Gelukkig heeft mijn geest niet in een zelfde mate het lichaam gevolgd, heeft hij, zo denk ik toch, stand gehouden en komt hij nog, nu en dan, met nieuwe ideeën voor de dag die ik verspreiden kan. Want het zijn nieuwe ideeën waar ik het meest nood aan heb.
Zo hoorde ik gisteren op BBC four, dat de mens van Stonhenge meer nood had de dag van het wintersolstitium te kennen: de dag dat de dagen beginnen te lengen, dan de dag van het zomersolstium, wanneer de dagen beginnen te korten. Wat me heel wat logischer toeschijnt.
03-06-2016, 07:35 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-06-2016 |
Jean Berquin, vertrekkensklaar |
Mijn waarde vriend Jean,
Ik hoorde dat je je klaar maakt om ons te verlaten en dat je niet zinnens bent hier terug te keren. Weet, alvorens ik verder ga, dat het je vele vrienden en mezelf bedroefd, dat het ons pijn doet je te zien vertrekken, maar we begrijpen dat, eens het lichaam een te grote last wordt, het wenselijk is je ervan te bevrijden en het achter te laten, het is toch maar wat stof.
Het gaat nu op in herinneringen en er zijn er vele, en we denken in de eerste plaats aan je echtgenote Yvonne, aan je kinderen en kleinkinderen. Zij zijn het die het dichtst bij jou stonden, zij zijn het die je weggaan het diepst zullen voelen. Wij, je vrienden, beloven je, in de dagen die nu komen, een steun, een toeverlaat te zijn voor haar en hen.
Ik zelf beloofde je, een tijd geleden al, te denken aan jou als je ging. Misschien zal mijn schrijven je niet tijdig bereiken; zal je al onderweg zijn, maar mijn brief gaat per e-mail, door de luchten dus, misschien kruist hij je baan, of misschien ben je al verwittigd dat ik die brief aan het schrijven ben, zodat je er naar uitkijken zult. En zijn het niet de woorden zelf, die je lezen zult, het zullen de gevoelens zijn die er in verweven zijn, want je hebt me, je hebt ons verrast met je vertrek. We hadden je graag nog een hele tijd bij ons gehouden, hadden je willen spreken nog over tal van zaken waarop je altijd een antwoord wist, maar je waart niet meer te houden. Je had al een tijdje, zoals Cervantes het wist, de voet in de stijgbeugel, en je bent spoorslags vertrokken, geducht jager op groot als klein wild als je waart, naar de eeuwige jachtvelden, waar je ons opwachten zult tot we komen, de ene wat vroeger dan de andere.
Iets hadden we sterk gemeen, dat dorpje in de Valais, hoog in de bergen, Saint-Luc en zijn Bella Tola hotel, ten tijde van de Familie Pont. We spraken erover, we kenden beiden het terras voor het hotel, we kenden beide de kaas die er 'geracleerd' werd voor het houtvuur, en de wijnen, mijn beste vriend Jean: herinner je le Fendant, l’Hermitage, l’Arvine, la Malvoisie. Quel pays le Valais. Ze verwachten dat je even langsheen de kerktoren scheren zult, en hoger stijgend, over de Tounot, de Besso, la Dent Blanche, vergeet het niet, ze wachten er op jou.
Maar hier, waar je leven zich ontplooide, na je vertrek is de Leie doffer geworden, is ze trager gaan vloeien, haar aroma stugger geworden en zelfs al sprak ze niet in woorden, ik wist wat ze zeggen wilde in wolken en in kleuren. We waren er om te schilderen in verborgen tekens, pogingen om te benaderen hoe het leven er was van de beemden en de bomen, van het water met de reiger in de oevers, de meerkoeten kringen achterlatend van wat voorbij nu is en niet meer komen zal.
Voor jou echter spat de wereld open, brede banden van licht- lijk koralen van Johan Sebastian Bach en paarlemoeren luchten waarop je scheep zult gaan, de zeilen scherp die je sturen zullen naar andere oorden, waar het goed is te vertoeven in het gezelschap van zovelen; van Dante toen hij er was, met samen met Vergilius en Ovidius, Homeros en Statius en vele anderen.
Een grote vriend je waart en grote vriend je blijven zult, het ga je goed, het ga je heel goed waar je op ons wachten zult: we volgen wel.
Ondertussen, als we samenkomen, vandaag en op andere dagen, welke plaats zullen we je geven in ons hart, in onze gesprekken als het niet een ereplaats zou zijn?
02-06-2016, 08:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-06-2016 |
Did man create God? |
Een panel van vijf vertegenwoordigers van godsdiensten deelden op BBC 1, hun meningen/overtuigingen over het onderwerp of het de mens is geweest die God in het leven geroepen heeft.
Ik ben pas op het einde ervan, op het programma terecht gekomen. Ik heb dus niet de gesprekken gevolgd, heb alleen de vertegenwoordigers, sommige getooid met hun attributen kunnen zien en weet niet tot welk besluit ze gekomen zijn, maar de gestelde vraag is wel een blog waard om er eens nader op in te gaan.
Eén zaak is me duidelijk, man didn’t create the Universe, want het was er vóór hem. In gedachten kan hij er wel enkele aan toevoegen, maar bewijzen hiervoor heeft hij niet.
Het probleem God is, gelukkig, heel wat complexer. Dat Hij door de mens geschapen werd is me heel duidelijk, gezien er minstens vijf waren die ’hun’ God kwamen verdedigen en toelichten, maar of het dé God was is een totaal andere vraag, want als die er zou geweest zijn, dan ware er geen nood geweest er vijf uit te vinden en toe te lichten, dan ware er helemaal geen problemen geweest en had er niet moeten aan getwijfeld of over gediscussieerd . Het antwoord ware dan heel duidelijk: Yes, man created ‘his’ God, maar deze heeft weinig gemeen met dé God uit de vraagstelling. En zelfs, indien allen akkoord zouden gaan over één enkele, zelfde God, dan nog zou de vraag gebleven zijn: is Hij er, of is Hij er omdat wij denken/hopen/verlangen dat Hij er zou zijn.
De vraag over die specifieke God, diende dus eigenlijk niet gesteld te worden aan de vijf vertegenwoordigers van ‘hun’ God, het levert geen bewijs op. Zelfs zelfde vraag gesteld aan vijf of meer neutrale mensen van de wetenschap, zou geen vaststaand bewijs opleveren. Deze zouden hun antwoord, positief of negatief, omkleed hebben met bewijzen die echter niet door allen op een zelfde wijze zouden aanvaard worden, omdat geen enkele sluitend genoeg zou geweest zijn om tot een definitief besluit te komen.
Want stel dat een Formule - een in de aard van de formule van Einstein zou gevonden worden die het bestaan van God bewijst; niet een God zoals deze ten tijde van Adam en Eva, maar een God die verborgen in zijn Formule, er ergens zou zijn, maar zonder woorden of daden.
Zou dit enig verschil maken; zou men, dankzij de Formule, leven met de zekerheid, dat Hij er is of zou men toch verder blijven met een zekerheid van de twijfel?
Formule of geen Formule, ik geloof niet dat die enige wijziging in onze houding teweeg zou brengen. Het probleem God is een te groot probleem opdat we er zekerheid zouden over hebben, want zelfs als men die zekerheid in zich zou opnemen dan blijft nog altijd de vraag hoe Hij er is, van wanneer Hij er is, en waarom Hij er is.
De discussie die er geweest is kan enkel uitgekomen zijn op een verstarring in hun geloof van de aanwezige godsdiensttitularissen en moet het eens te meer duidelijk gemaakt hebben dat, of Hij er is of er niet is, het beter is het niet te weten of, het te weten zoals Spinoza het wist. Bewijzen zijn dan overbodig.
01-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-05-2016 |
Het Manuscript |
Hoe vat ik het boek samen dat ik schreef? Indien het bij mirakel ooit gepubliceerd zou worden, welke tekst wil ik zien als ‘flaptekst’ op de achterzijde ervan opdat het een zekere aantrekkingskracht uitoefenen zou als het in de hand genomen wordt?
‘De Adem van de Dagen’ is een soort dagboek, over het ontstaan en het schrijven van een boek waarin het leven wordt belicht van Ugo d’Oorde.
Een groot deel van zijn beroepsleven heeft hij doorgebracht in Gent, de stad van zijn hart; eens gepensioneerd is hij weergekeerd naar zijn oude hoeve in een klein vergeten dorp van Oost-Vlaanderen, waar hij - zijn echtgenote is overleden - zijn dagen doorbrengt met het schrijven van een dagelijkse bladzijde in zijn rood dagboek dat hij al dertig jaar bijhoudt.
Op een dag in de herfst ontmoet hij een vriend die hem overhaalt een boek te schrijven over de filosofie van het leven. In de korte tijdsspanne van herfst tot lente, wordt het leven geschetst van een eerder eenzame man en zijn vele boeken waaronder als voornaamste de Bijbel.
Het verhaal van de gebeurtenissen wordt uitgebouwd in de diepte via diverse ontmoetingen. De gesprekken die hierbij ontstaan hebben een filosofische inslag en brengen een beeld van zijn religieuze gevoelens die sterk oosters gericht zijn. Deze worden afgewisseld en ingekleurd met herinneringen uit zijn jeugd en zijn jonge jaren.
Het boek dat niet kan of mag gezien worden als autobiografisch wil een duidelijke poging zijn uit te klaren, welke betekenis moet gegeven worden én aan het fenomeen van de Big Bang, én het oordeel geveld in Genesis 3, 19, waarin we maar wat stof zouden zijn.
In zijn gesprekken zijn dit de thema’s die regelmatig opduiken en waarbij hij alles zet op het gotisch levensbeeld van de meesterbouwers van de eerste gotische kathedralen. Dit beeld wil hij ten allen prijze vrijwaren ten overstaan van de dreiging die het binnensijpelen van de Islam in het Westen zou ‘kunnen’ betekenen.
Met zijn boek – dit zegt hij klaar en duidelijk - wil hij, vooral dan voor de kinderen van zijn kinderen, duidelijk maken wie hun grootvader was en hoe hij zijn leven zag. Hij aarzelt hierbij niet te verklaren dat hij de ‘New Physics’ ziet als de nieuwe Bijbel die thans, niet in woorden, maar in beelden en veelzeggende vraagtekens geschreven wordt.
Het boek is geen ‘hapklare lectuur’, is evenmin en zeker niet grijs getint, het is geschreven op een leeftijd met de deur op een kier; handelend over het leven en de eeuwigheid, geschreven voor de mens die zoekt naar het sacrale aroma van het leven en van het leven na de dood.
31-05-2016, 08:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-05-2016 |
Wat de Duve me nog leerde |
Elke volgende dag is een volgende uitdaging. De voorbije week vlotte het heel goed, behalve de dag van 26 mei, toen mijn blog geschreven werd na een te korte nacht, om vier uur ’s morgens, zoekend naar woorden die niet kwamen.
Er zijn regelmatig zulke dagen, waarop ik het moeilijk heb om iets zinnigs te vertellen, zodat ik maar eens duidelijk moet bekennen dat ik bezig ben met iets dat me overstijgt en dat me keer op keer verplicht me te redden met gedachtenspiegelingen die buiten het gewone leven liggen wat eigenlijk niet zo verwonderlijk is als ik zie hoe er in een deel van dit land omgesprongen wordt met het stakingsrecht dat de politiek zich toe-eigent.
Gelukkig is er Rachmaninov, is er Chopin, is er Prokofief op radio en televisie; is er tennis deze dagen, is er voetbal. Het overige moet me koud laten want ik verga in mijn onmacht iets te begrijpen van wat er gebeurt om mij.
Verbaast het je dan dat ik, zoals gisteren, nogmaals mijn heil zoek bij Christian de Duve bij wie ik lezen kan, en ik ben er heel gelukkig mee: ‘que c’est l’Univers qui a donné la vie et la pensée. Par conséquent, il a dû les avoir potentiellement depuis le Big Bang ( pag.351).
Het waardevolle van zijn boek, dat een mijlpaal is onder de boeken die de laatste decennia verschenen zijn, is dat de wetenschapper er een duidelijke lijn in volgen kan en – en dit is dan, bij gebrek aan wetenschappelijke kennis, mijn domein – dat hij zijn wetenschappelijk betoog opentrekt naar het religieus-filosofische waar ik hem volgen kan. Waar ik de vreugde ken zaken te lezen die ik mijn hele ‘blog-leven’, en zelfs ver er voor, heb gemeend te mogen aankleven, voortdurend tastend, zekerheden verkondigend, om die daarna af te zwakken of te verlaten voor andere inzichten met andere perspectieven.
Ik heb dus, om geïnteresseerd te zijn in een boek, geen verhaal nodig, de wereld waarin ik gewenteld ben biedt me verhalen genoeg, ik moet er geen fictieve bij nemen die me niets wijzer maken wat betreft mijn herkomst of bestemming of enig nieuws brengen over mijn volgende ‘levens’-fase nadat deze hier op een einde neemt.
In mijn manuscript is – en nu tracht ik me te verdedigen wat mijn verhaal erin aangaat – wat ik vertel, slechts het kader, niet het hoofddoel. Een kader, waar binnen ik vertellen kan wat ik altijd heb gemeend voorop te moeten stellen: dat ‘het leven en het denken’, zoals de Duve het zegt, al in potentie aanwezig was op het ogenblik van de Big Bang; dat ik dus potentieel geboren ben op dat zelfde ogenblik, ik, mens, zat erin gebakken, was het niet als Karel Mortier of Ugo d’Oorde, ik was er in potentie, en ben er in potentie altijd geweest, en dat zegt ook de Bhagavad Gita[1]. De vorm waarin dit laatste gebeuren zal, ken ik niet en hoef ik niet te kennen. Ik weet trouwens evenmin wie er op dit ogenblik, in mij aan het schrijven is.
Dergelijke zaken in een boek binnen schuiven, maken het ofwel verdacht, of geven het een zekere waarde. Het is in deze laatste optiek dat ik gemeend heb mijn dagen te moeten doorbrengen, dat ik er heel wat heb op ingezet, een weddingschap aangegaan waarvan de uitslag me nog totaal onbekend is.
[1] ‘Nooit ben ik niet geweest, nooit ben jij niet geweest en nooit zal er een tijd komen dat wij er niet meer zullen zijn. (Bhagavad Gita, a Book of Hindu Scriptures”, The Peter Pauper Press, 1959, pag 13)
30-05-2016, 07:35 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |