 |
|
 |
|
|
 |
14-02-2021 |
Zondag |
Is ons Omega, ons eindpunt, al bepaald, eens ons Alfa, ons beginpunt, daar? Dan heeft het er alle schijn van dat we vanuit dit Omega, vanuit de toekomst geleid worden - Rupert Sheldrake waagde het dit voorop te stellen - en dan was het vooraf bepaald dat ik gisteren zou schrijven over het ‘Miserere mei’ van Gregorio Allegri en dus ook bepaald waarover ik vandaag ga schrijven. Het kan want ikzelf weet het nog niet.
Dit is maar al te gek - zo iets kun je enkel van mij verwachten - maar eens alles wat ik deze morgen kwijt wil, geschreven staat, is het alsof ik het wist voor ik eraan begon.
Wat ook ik ben er door ‘getroebleerd’. Elke morgen voel ik me vreemd als ik vaststel dat ik ben gaan neerzitten voor mijn klavier, mijn geschrift met pen is onleesbaar geworden, en uitgekomen ben waar ik uitkwam. Ik schrijf dus toe naar iets dat ik nog niet weet. Hoe dit gebeurt blijft me een raadsel, het mooie, het verrassende is dat dit zo gebeurt. Ik sta niet op met een theorie in mijn hoofd die ik ga verkondigen, neen, ik sta op met een leeg hoofd en toch komen de woorden, me aangeboden op een schoteltje, ze zijn er , ze komen aangelopen en ik moet ze maar nemen, en in feite is dit altijd zo geweest. Aan mijn vriend en lezer van gisteren die mijn blogs van 13 februari 2012, 2016, 2021 zal gelezen hebben zou ik vandaag ook mijn dagboekblog van zelfde dag van het jaar 1979. kunnen aanbieden[1], en elke dag zijn de woorden gekomen. Men noemt dit inspiratie, men noemt dit geïnspireerd zijn, maar dan door wie of wat[2].
De schrijver van de Bijbel was, leerden we, geïnspireerd door God - het was dus God zelf die, de schrijver gebruikte om Zijn ideeën uit te storten over de mens - want als het God niet was, wie was het dan wel?
Wie is het die mij zegt wat ik schrijven moet, wie is die iemand die ik nog niet ontmoet heb, maar ergens schuilt in mij, of buiten mij, in de met woorden gevulde ijlte omheen mij, een ijlte die reiken kan tot aan de Kaap de Goede Hoop van waar ze me worden aangereikt.
Een andere gekheid?
Wel ja, eens je er gaat over nadenken dagen de vragen op. Vragen waarop geen antwoord komt, een reden te meer opdat de vragen zouden gesteld blijven. Vragen voor een zondagmorgen, de morgen van de bezinning, om te beginnen voor zij die nog altijd ter kerke gaan, maar ook voor zij die de zondag nog zien als een rustpunt in de week, een kijken naar wat was en een vooruitzien naar wat komen gaat, een einde en een nieuw begin. De zondag heeft iets bijzonders, je ingesteldheid op de dingen is verschillend. Poëzie op een zondagnamiddag is verschillend van poëzie op een weekdag, omdat de zondag voor een westerling ingebakken zit in zijn genen. Het is de Bijbelschrijver die er ons attent op maakte dat God rusten ging de zevende dag? Met dien verstande dat, terwijl Hij rust, zijn schepping nog altijd verder loopt, Hij is dus rustende, maar of Hij, rustend, nog toekijkt hoe zijn schepping verder verloopt, betwijfel ik, als God heeft hij alles in gang gezet en als dusdanig hoeft er niets meer aan gewijzigd of toegevoegd, is er wat er moet zijn.
Of ik ook, schrijvend, ingesteld ben op een schepping die doorloopt, of ik ook, schrijvend, er deel van uit maak, is een andere mooie vraag. Ik denk van wel. Mijn aandeel is niet veel maar het is dan toch een deel. Schrijvend ben ik er een deel van en dit verheft me, het zet me op de lijn die de Kosmos volgt.
Ik weet nu waar ik uitkomen moest vandaag, op het feit dat het zondag is.
[1] Hij zou o.m. gelezen hebben van Winston Churchill: ‘Our preoccupation with youth has made us forget that often, people, considered too old have the youngest ideas of all.’
[2] ‘Discover what inspires you’, leert ons Eurosport.
14-02-2021, 15:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-02-2021 |
'Miserere mei' |
My morning writings are killing me slowly, for I haven’t the courage to put an end on it.
Ik ben een slaaf ervan geworden, zoals jullie er een slaaf van geworden zijn om ze te lezen. Dit gaat zo ver dat een lezer me schrijft dat hij elke dag niet alleen mijn blog van de dag leest maar ook deze van de corresponderende dagen van 2012 en 2016, wat dan ook een teken is van heel wat moed en inzet, maar, wat mij betreft, de impact van mijn geschriften doodt me zachtjes aan.
Nochtans, vroeg de dag beginnen biedt ook een zekere compensatie. Gisteren was er de sonate van Johannes Brahms, deze morgen is er het ontroerende ‘Miserere mei, Deus’.
Ik had het niet gevraagd en niet verwacht, maar het was er op het passende ogenblik, als een bevestiging van mijn inleidende woorden. Trouwens de laatste tijd ben ik het onderwerp niet uit de weg gegaan, integendeel ik ben er bijna telkens mee geëindigd als een gewoon iets, wat het dan ook is.
Ik denk dikwijls aan Hugo Claus, zoals ik denk aan mijn broer, zoals ik denk aan mijn vrienden, Guy M. en Jean-Pierre C. Ze hadden de moed te gaan. Zou ik de moed hebben indien ik in hun toestand zou terecht komen?
‘Miserere mei, Deus’ is dan ook het lied dat vooraan zou moeten staan in de top 100 van Klara. Ik heb er niet aan gedacht als ik mijn keuze heb gemaakt. Nu de sfeer, op het ogenblik van mijn eerste keuze, is omgeslagen moet ik een nieuwe keuze doen.
Zo, deze morgen had ik het geluk - dan toch, zoals je ziet, wat mijn te schrijven blog betreft - na het nieuws van zes, het ‘Miserere mei’ van Gregorio Allegri te horen. Ik kende het, had het al dikwijls gehoord, maar ditmaal trof het me heel, heel diep, ik werd er stil van, open gescheurd, bloot gelegd en de echo ervan is blijven hangen, lang blijven hangen. Een droefheid kwam over mij, een gevoel waarin ik opgenomen werd en meegevoerd, een onwezenlijke toestand van zijn. En het gevoel is me bijgebleven en is er nu nog altijd. Ik heb in de dag, het ‘miserere mei’ nog enkele malen beluisterd, mezelf pijnigend.
‘But, do I have to tell you all this, moet ik er een geschrift aan wijden, past het voor mijn blog van de dertiende?
Al ben ik niet bijgelovig, het cijfer dertien heeft toch een nagalm voor mij, al was het maar omdat mijn moeder er stellig in geloofde en het cijfer zo veel mogelijk uit de weg ging.
Komt erbij dat ik droomde deze nacht, een vreemde droom, alsof enkel het omringende bestond en ik versplinterd was in bos en weiden en korenvelden; ik niet wist wie ik was noch waar ik was, een wolk zijnde, vlottend, zwevend, een wolk van roze geurende bloesems en ik erin bewegen kon, zonder er als lichaam te zijn en ik woorden hoorde die niet uit mij kwamen: ik omhels je, ik omhels je en iemand mijn ogen bedekte toen ik ontwaakte op aarde, de ogen vochtig.
Was het toen al bepaald dat ik Allegri beluisteren zou en erover schrijven?
13-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-02-2021 |
Sonate |
In de winter als ik aan de vijver ben denk ik aan de zomer, ik meen niet dat ik aan de winter denk als ik er ben in de zomer. Maar waar ben ik als ik vroeg in de morgen luister naar een sonate van Johannes Brahms[1], in welk seizoen bevind ik me, en ik welk seizoen bevond zich Brahms als hij deze sonate componeerde? Beiden, hij en ik, in een seizoen, in een toestand van zaligheid: ik, omdat ik intens luisterde naar iets verheffends, hij omdat hij wist dat wat hij schreef een hoogtepunt was in zijn leven - hij heeft er heel wat gekend - iets van het beste dat hij ooit schreef.
Wondere momenten die de mens beleven kan, weg van de wereld te zijn, weg van het dagelijkse, van het gewone, maar ingetogen te zijn, naar binnen gekeerd, een spiraal te zijn en hij zich bewegend op de lijnen van de spiraal, reikend naar het centrale punt en dit punt bereikend, een kreet van groot geluk te zijn.
En ik later, voor mijn scherm, ik ook een sonate componeren ging in woorden, denkend aan de zomers van weleer, toen hij nog het bos in liep, toen hij het gevoel had gekomen te zijn in het meest centrale punt van het bos, gegrepen door het geruis van het leven erin, van het onzichtbare kloppend hart erin van varens, mossen, en bramen, van grassen en heide, van de kamperfoelie om een stam gewikkeld, in de wilde bruisende geuren waarin de zwoelte van de zomer hangt. Met de vlekken zon door het gebladerte, de schichten licht, de schaduwplaatsen.
En komende uit het bos, de open velden, de weide met bloemen bestrooid, zoals nooit voorheen, met bijen en vlinders, met kevers, en uitstekend boven de golvende korenvelden, in de verte, de kerktoren, het teken van de hunker in ons.
Hij kende die plaatsen zo goed, , een bos, een wegel tussen de velden, uit zijn verre, amper nog te bereiken jeugd, amper nog durvend er heen te gaan en er te verblijven, ogenblikken lang. verlost van wie hij geworden was; al die jaren achter hem houdend om terug jong te zijn, uit het bos te komen in de grote luchten en dan door de velden terugkerend naar het ouderhuis, waar moeder was, waar zijn broers waren, waar vader was.
He could have cried! Hij er bleef, hij er staande bleef middenin de velden, niet meer bewegend want als hij bewegen zou, hij zijn jeugd verliezen zou, zijn jonge jaren, zijn plaatsen in het bos en in de korenvelden waar hij Verne las of Claes of Knut Hamsun las.
Laat me er keren, zoals Johannes Brahms, neem me bij de hand en laat me er zijn om er groot levend te zijn. Alle krachten, alle levensadem in mij en naar toe gericht.
Voor een lange laatste tijd.
[1] Johannes Brahms : Sonate nr 1 voor viool en piano, Vivace ma non troppo.
12-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-02-2021 |
Is er een verschil? |
Ik ben een vreemd man, uiterst vreemd, want wie schrijft er in deze tijden over Erwin Hubble en zijn uitdeinend Universum of, over iets of iemand die er is zonder er te zijn en, dan nog, ik dacht er gisteren aan om tegenover de Hogere Intelligentie, de menselijke intelligentie te stellen, evenwel van een andere aard, en over te nemen wat ik vond in mijn Sterrengids van 2021[1] dat:
De SI-seconde (SI = Système International d’Unités) is gedefinieerd als de tijdsduur van 9.192.631.770 perioden van de elektromagnetische straling overeenkomend met de overgang tussen twee hyperfijnniveaus van de grondtoestand van het cesium-133 atoom’. De officiële tijd wordt dus gemeten met cesium-atoomklokken.
Alsof dit ook iemand onder jullie zou interesseren, maar, het zijn dergelijke zaken die me op een weg zetten om er verder over te schrijven en te zeggen dat ik me niet inbeelden kan wat het vibreren of het trillen van een cesium-atoom wel betekenen kan en hoe het aantal ervan, meer dan negen miljard trillingen per seconde, geteld kan worden in de tijd van één seconde.
Hierop ingaande kan ik evenmin aanvaarden - en dit is voor mij het allerbelangrijkste - dat, gezien zijn structuur, een atoom, om het even dewelke, of kleiner nog, het elektron of nog kleiner, het allerkleinste deeltje dat het Higgs boson wordt genoemd, het gevolg zou zijn van een toevalligheid, tot stand gekomen uit het niets, als de bouwsteen van het Heelal.
En het is hier dat ik vreemd ga, want, waarom vertel ik dit, waarom kom ik hier keer op keer op terug,
Eigenlijk ben ik een arm man, armer dan ik ooit was, een man zonder toekomst, zonder vooruitzichten, een man ‘con el pie en el estribo’, zoals Cervantes van een paar dagen terug, een uitdrukking om te onthouden vooral door iemand die schrijft en zich bewust is - of zou moeten zijn - van de toestand waarin hij zich momenteel bevindt.
In de tijd die me nog rest, zoek ik en blijf ik argumenten ophalen die een totaal ander licht moeten werpen op wat de dood betekent, want, wat een ongelooflijke sensationele wereld die beweegt om en in ons, uiteindelijk gedragen door het leven in het atoom, door de trillingen van de deeltjes van de atomen, of het woekerende, doch geordende leven in mij, onderhevig aan het woekerende, geordende leven in de natuur. Elektronen en andere subatomaire deeltjes die wegspatten uit ons en zich mengen in een minimale fractie van tijd met de oneindigheid, zodat ook alles in ons, Universum is.
Onmiskenbaar is ons lichaam aldus deel van het materieel aspect van dit Universum en onze geest die even onvermijdelijk moet bestaan uit die deeltjes Universum, even onvermijdelijk ermee en erin verweven.
Wie we dan zijn?
Wel, wat is er van het binnenste van de cluster elektronen die we zijn en welk is dan het verschil tussen een trillende elektron in een dood lichaam of in een levend? Is er wel een?
[1] Sterrengids 2021, www.stip.media.nl, pag 190)
11-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-02-2021 |
Er zijn zonder er te zijn. |
Waarover schrijf je elke dag, wat bezielt je als je wakker wordt en gaat neerzitten voor je scherm, wat is het dat je te binnenvalt of dat je ergens, ver weg, moet gaan zoeken?
Heb je er ooit al aan gedacht wat dit betekent? Gisteren - maar wat is, ‘gisteren’? - mijn laatste zin een vraag die ik onbeantwoord heb gelaten, omdat jullie als lezer van mijn blogs het antwoord kennen moeten. En ook omdat ik eigenlijk van de eerste woorden van mijn blog, de overgang van 8 naar 9 - de maand was nog maar pas begonnen - was afgedwaald want ik wou toen beginnen met een zin die ik ooit heb overgeschreven uit een oude National Geographic, namelijk dat Edwin Hubble in 1924 ontdekte dat het Universum zich niet beperkte tot ons melkwegstelsel maar verder uiteenschoof tot in het onvoorstelbare oneindig oneindige:
To-day we know that galaxies are as common as blades of grass in a meadow. They number perhaps a hundred billion ! Not only did Hubble vastly extend the measures of the Universe but he also ended the notion that the heavens are constant and unchanging. In 1929 he proved that the Universe is steadily expanding like a balloon. He showed that the galaxies are all in motion flying apart from each other at speeds proportional to their distances. This principle – the farther away a galaxy is the faster it moves - became established a Hubble’s law.’
De datum van Hubbles besluitvorming bleef hangen, ik was toen twee jaar, maar ik heb lang moeten wachten om Hubble te ontdekken wat niet betekent dat ik hem begrepen heb en erin geslaagd ben me het beeld dat Hubble oproept voor te stellen: een Universum dat maar blijft uitdeinen, ‘expanding like a balloon’, het is een logische idee maar onvoorstelbaar. Een expansie die maar verder en verder gaat is niet in te beelden, even onbegrijpelijk als de beweging in het blok staal naast mij.
Zo word je telkens als je de gewone weg verlaat, en de weg van het Universum opgaat dooreen geschud door de raadsels die van alle kanten opduiken, te moeilijk om te begrijpen.
Er niet teveel aan denken is het beste dat we doen kunnen, maar er niet aan denken betekent, hier rond te lopen de ogen gesloten wat ook de wetenschap ontdekken moge, en zeker al wat verband houdt met de Nieuwe Fysica en met wat Hubble ons voorhoudt.
Of is er een andere reden, zijn we bevreesd te ontdekken of te moeten besluiten dat er achter dit alles een vorm van hoge intelligentie moet aanwezig zijn die bepalend is voor hetgeen we (nog) niet bij machte zijn te begrijpen zodat we deze fenomenen liever in onze schemerzone achter laten en niet aan bod laten komen als een vaststelling die ons zou plaatsen voor een niet meer te negeren mogelijkheid.
Is het een oneer uit te kijken naar die Hogere Intelligentie, er zelfs een naam aan te geven wetende evenwel dat het een naam is die ontoegankelijk is, die geen gebeden, geen offers verwacht van niemand, een Hij of een Zij die er is van in den beginne en die er nog is. Telkens er is, zonder er te zijn.
Is dit in te beelden, er zijn zonder er te zijn?
10-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-02-2021 |
Een brok staal uit ex-SIDMAR |
Het is niet veel, het opschuiven van het cijfer 8 als dag in de maand naar het cijfer 9. We weten het pas als we de feitelijkheid ervan achter ons hebben. Het vlieden van de dagen, de wisseling van licht en donker, van dag en nacht, gaat, als we er niet opletten, als een schicht aan ons voorbij, zelfs geen leegte van één dag latend.
Het is onmiskenbaar, het leven is een voortdurend beloop van dingen die zijn, dingen die er al waren en dingen die komen. Sommige dingen, die er jaren lang al waren, stenen of stukken wortel die we raapten, een oude ‘Family Bible’, tekeningen die we maakten die werden weggegeven of bij een laatste verhuis achter gebleven; andere daarentegen die er ook al lang waren zijn om een of andere reden bewaard gebleven. Bijvoorbeeld naast hem, waar hij zit op zijn werktafel uitgestald, wel nu en dan eens weggenomen, maar dan telkens weer er teruggelegd, ligt een verwrongen stuk staal, waar de tijd is aan voorbij gegaan.
Het ligt daar, naast pen en potlood en laptop. Een vriend, ingenieur bij het vroegere SIDMAR die het hem schonk en hij waarvan hij wist waarom het hem geschonken werd.
Het ligt er, soms kijkt hij ernaar, soms ligt het er en merk hij het niet op. Soms is het er als een herinnering aan het vele dat ze samen beleefden; soms is het er als een getuigenis, van wat het in realiteit is en dan reikt het heel wat dieper, heeft het te maken met het stuk zelf, met het uitzicht en het gewicht ervan. En dan roept het onvermijdelijk de formule van Einstein op: ‘Energie is gelijk aan de massa vermenigvuldigd met de snelheid van het licht in het kwadraat’ - het kwadraat het teken zijnde van een hogere intelligentie.
Maar er is oneindig meer en dit is de reden waarom het hem gegeven werd, hij weet dat dit stuk staal een aggregaat is van miljarden atomen waarin de elektronen zich, met een enorme snelheid, die van het kwadraat, omheen de atoomkern slingeren, onophoudend, onophoudend. Hij ziet het niet, maar hij hoeft het niet te zien, hij weet dat het zo is en als hij er naar kijkt, als het stuk naar hem staart of tot hem spreekt, met de minisprankel geest in elke elektron ervan aanwezig, dan ontroert het hem en wordt hij er een ogenblik stil bij.
Hoe we het ons ook inbeelden of verbeelden het is zo. Het stuk staal, een kindervuist groot, dat roerloos op de tafel ligt, is sprankelend, oneindig innerlijk bewegend.
En, hoe ontdoen we ons, in ons dagelijks bestaan, van deze ‘wereld-binnenin’, in de wereld die we zien en betasten kunnen, overrompeld zoals we zouden moeten zijn?
Overrompeld wel als we er diep op ingaan, maar wijselijk, wijzigt het niets aan onze wijze van handelen, wel wijzigt het onze wijze van denken over de dood, over de betekenis ervan. Vragen we ons af, wat er gebeurt na dit leven , zeggen we met de elektronen van ons lichaam, sterven die ook?
09-02-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-02-2021 |
Sneeuw. |
We weten dat in het zuiden hoog boven het dak van de gebuur, het sterrenbeeld van Orion moet staan, en lager, in de verlenging van de gordel van Orion, Sirius, de helderste onder de wintersterren, maar het sneeuwt, de luchten zijn gesloten, een wriemelende massa en ik staar ernaar. De tijd is voorbij dat ik dit prachtig vond, dat ik buiten ging en erin wandelde alleen al voor het genot de sneeuwvlokken op te vangen in mijn gelaat en op mijn lippen. Het gebeurde dan dat ik in de dag het bos in liep en in een gewijde stilte het reuzelen hoorde van de dikke vlokken die liggen bleven, op de takken. Ik dacht toen dat dit grote momenten waren, het horen vallen van de sneeuw in de stilte van het bos. Ik heb die herinnering aan de val van de sneeuw nog in mij, ik hoor nog altijd hoe dit was, Ik, daar staande met de sneeuw in mijn haren, jong en krachtig met een gans leven nog voor mij. Ik vertoef er nog even in gedachten, nog even, wens niet terug te gaan naar de stilte van de kamer met KLARA ‘en sourdine’, amper hoorbaar, nu gemengd met het reuzelen van de sneeuw, mijn jonge jaren neergelegd op mijn oude dagen.
Een gekheid zo te denken, alsof beide met elkaar te verzoenen zijn maar ik duw de realiteit van de jaren van me weg, zo laat het sneeuwen, ‘let it snow, let it snow, let it snow’, zoals in een lied van Sinatra dat ik me nog herinner. laat het sneeuwen de ganse dag, laat het niet ophouden, laat al wat is dicht sneeuwen en hem bedekken met al wat is van vroeger.
Waagt hij het te schrijven dat plots zijn ogen vochtig worden omdat hij beseft dat hij er nu staat als man op hoge leeftijd, amper bewegend nog, wetende dat het bos geen wijding meer is voor hem geen geuren meer van humus en mossen en zwammen, maar vijandig de bomen, hem hard aankijkend. Zo beeldt hij het nu zich in.
In de sfeer van de kamer is hij een verloren man, is hij niets om over te zeggen, dat indruk maken zou. Hij heeft zelfs de moed niet meer om met een zekere nostalgie terug te denken aan de nacht dat hij met vader het bos introk en het sneeuwde, erger, veel erger dan nu, om er in de hoogste vrieskou een eik af te zagen, een mooie krachtige eik en de stam ervan op de schouders, door de sneeuw, naar huis te dragen. Hoe oud was hij toen. Maar het heeft geen belang meer, het was op het einde van de oorlog en het enige dat restte, vers eikenhout om het huis warm te houden. Het was een avontuur toen want de boswachter lag op de loer zegde vader, het stormde en het bos was vol geluiden, van stemmen en van takken slaande tegen elkaar.
Een detail uit zijn verre jeugd, hoe kan het dat hij zo ver gekomen is dat herinneringen van toen niet meer welkom zijn. Hij vertelde het vroeger als een exploot want het was een serieuze boom die ze hadden afgezaagd en naar huis gebracht, hun sporen dicht gesneeuwd. Maar nu raakt het hem niet meer, het is te ver af op dat de echo van die nacht nog zou gebleven zijn.
Zo alles brokkelt af, het bos is nog een vage schaduw van wat het geweest is, de sneeuw geen vreugde meer, geen blijheid meer, geen verrassingselement, maar een kilte, een onaangenaam gevoel.
Dit ook is een teken, het tanen van mijn overmoed. Misschien, misschien herpak ik me in de lente, zoals de vriend, tien jaar jonger dan ik, het hoopte in zijn mail aan mij.
Ik dank hem me te gedenken in zijn dagen, hoe die dagen ook mogen zijn voor hem, hij dacht aan mij en aan wat ik schreef.
08-02-2021, 06:52 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |