 |
|
 |
|
|
 |
10-06-2018 |
Hoe het gebeurt wat er staat |
Wat ik regelmatig soms hoor is, dat ik een moeilijk te lezen schrijver ben, ongewoon moeilijk zelfs. Hoe reageer ik hierop?
Ofwel dat het leven nu eenmaal moeilijk te begrijpen is, en zeker het feit dat we hier op aarde rondlopen, niet in het gareel van het Universum, niet zoals dieren, bomen en planten, niet zoals atomen en elektronen, maar omhuld met een vrijheid van doen en van laten, en deze (ogenschijnlijke) vrijheid, onvermijdelijk vragen oproept die we, naar best vermogen, trachten te beantwoorden.
Ofwel dat we er aan denken, in het vervolg, dergelijke vragen uit de weg te gaan, te doen alsof deze niet zouden bestaan en ons houden aan het verhalen van wat dagelijks in het leven gebeuren kan, zoals bv. de tekst die ik schreef over ‘mijne’ moeder van een paar dagen terug en heel wat reacties heeft teweeg gebracht.
Ofwel, beginnen te denken en te schrijven - zoals Henri Michaux - over dingen die er niet zijn, maar er zouden kunnen zijn in al hun diversiteit van vormen en kleuren.
Ik heb dus tal van mogelijkheden – er zijn er nog andere - om deze geschriften vol te houden voor een tijd nog. Maar zo eenvoudig gaat het nu ook niet. Eens je aan het schrijven gaat komen de gedachten, ga je door op je elan en kom je onvermijdelijk terecht in plaatsen, het liefst waar je nog nimmer geweest bent. Je verrast keer op keer jezelf, en het is om deze verrassing dat het om doen is.
Mijn geschriften zijn dus meer dan een alleenspraak met mezelf, het zijn eerder ontdekkingen die ik doe, dingen die er nog niet waren of dan toch niet in die aard dat het kopieën zouden zijn van bestaande. Ik heb er geen andere uitleg voor; ik ben er geen honderd procent meester over, ze worden me – het gevoel dat ik soms heb – ingefluisterd, al zijn het wel geen stemmen die ik hoor; al zijn het maar woorden die zich zo maar aanbieden en die ik neem, ongeacht waarheen ze me voeren, maar me altijd afzetten, in het merendeel van de gevallen, daar waar ik niet, in de verste verte, gedacht had te zullen aankomen.
Het is aldus dat het gebeurt en als het niet zo gebeurt er geen verrassing aan verbonden is, het maar de gewoonste zaak van de wereld wordt. Wel, voor de 'gewoonste zaak', schrijf ik niet.
Ik zie, als ik begin, hoogstens de lijnen, in potlood getrokken, van mijn tekening, maar de opvulling ervan volgt een proces waar ik geen vat heb op wat er uit tevoorschijn komen zal. Waarbij ik een weg volg, de juiste weg, die zijn oorsprong heeft in al wat ik las, in al wat ik al schreef, in de totaliteit van wie ik geworden ben; dit alles samen vermengd, dooreengeschud als een cocktail, wachtend op wat er uit tevoorschijn komt.
Dit is dan een geschrift dat, zoals een schilderij, de laatste drop verf kreeg. Wat erna gebeurt, gebeurt in de coulissen en eens het gordijn geopend, is er wat er te zien, te lezen is van de man die ik een ogenblik geweest ben; niet noodzakelijk die van gisteren of van vorige week of maand, maar van de man die ik was toen ik deze woorden hier, neerzette tot het allerlaatste punt ervan, een schilderij die de laatste drop verf meekreeg.
Ik zeg je nog, ten bewijze van wat er staat: er was deze morgen als aanleiding tot wat ik schreef, enkel de telefoon van een broeder-vriend van mijn leeftijd, die toevallig, zegde hij, gelezen had wat er geschreven stond over ‘mijne’ moeder; hij, denkend aan ‘zijne’ moeder, waarover hij, vertrouwde hij me toe, een boek zou kunnen schrijven en het welllicht niet meer doen zal.
De afstand tussen wat we willen doen en wat we doen, is soms een oceaan, soms maar een beekje.
10-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-06-2018 |
Of we in het gareel lopen of niet. |
‘Moeder, waarom leven we?’ vroeg Lode Zielens zich af. En ik: vader, moeder, waarom schrijven we? Welke genen draag ik in mij, voortkomende uit jullie én, geconditioneerd, bij conceptie of geboorte, door de positie van sterren en planeten; genen die in zich de o zo voedende drang kennen tot het ‘creatief-zijn’, dat voor mij, vandaag, bijna voluit het woord is, het schrijven is?
Welke hunker leefde al in mij, toen ik als tien-, elf-, twaalfjarige aan tafel zat te schrijven en vader me vroeg wàt ik aan het schrijven was – hij dacht wellicht aan straf – ik hem vrij en vrank antwoordde dat het een boek was dat ik schreef. Vandaag weet ik dat ik gans mijn leven geschreven heb, hetzij in gedachten, hetzij in realiteit, dat ik gewerkt heb aan dat ene grote boek – het was ook de wens van Zhivago/Pasternak – dat zou verbazen.
Als ik nu het aantal boeken zie waarmede de markt overspoeld wordt, het aantal manuscripten die binnenlopen op de redacties van de uitgeverijen, dan stel ik vast, dat ik ook verleid ben geworden om ook mijn boek, een paar weken/maanden, in de etalage te zien liggen; is het massaal aantal ervan, eerder een vrees geworden; is, met de jaren en het on-succes dat ik op dit terrein kende, is deze menselijke droom afgezwakt en denk ik, diep kijkend in mezelf, dat ik me moet tevreden stellen met wat ik elke dag brengen kan; dat dit de levenskracht is die me recht houdt; dat mijn gang wankel is eens de woning verlaten, maar heel stevig nog, jong en uitgelaten soms, als ik aan het schrijven ben; dat ik geen Beethoven of Dante of Rubens ben, mijn naam amper gekend in mijn nabije omgeving.
Wat mijn aanwezigheid, als naam en werk betreft ben ik niets meer dan de talrijke vrienden/lezers die me nog resten.
Creatief zijnde, denk ik schoonheid voort te brengen, of het nu de schoonheid van woord en gedachte betreft, de schoonheid van lijnen en kleurvlakken, of de schoonheid van het bij elkaar brengen in een kader, van stukjes natuurlijk materiaal, het komt er niet op aan, het is schoonheid die ik in de eerste plaats beoog – waarmee ik me buiten sluit uit de gemeenschap van de hedendaagse kunst - om via die schoonheid een waarheid te verkondigen, deze van mijn kosmische, zo materiële als spirituele verbondenheid die als een vorm van religiositeit wordt beleefd.
Ik schreef het reeds herhaaldelijk, of liet het dan toch uitschijnen, mijn paradigma is het cosmotheandric principle van Raymundo Panikkar, God, Kosmos en Mens innig in elkaar verstrengeld, één geheel vormend, zoals het omschreven staat in ‘Belonging to the Universe’[1]. Het is aldus in het domein van de creativiteit, ook het domein van kosmos en natuur, dat ik me als individu, met zijn hunker naar het literaire, wil opstellen. Deze opstelling voldoet me, is mijn adem.
Als mens van de eenentwintigste eeuw lopen we niet in het gareel, de Kosmos heeft schijnbaar geen vat op ons, al gebruiken we hem wel, we volgen hem niet in zijn diepste geledingen. In dit verband voelen we ons God en stellen we daden die diametraal er tegenover staan. Dit was het besluit van mijn blog van enkele tijd geleden toen ik me de vraag stelde – en vandaag ook nog - hoe het kon dat we, integraal deel uitmakend van die Kosmos, hem dan toch niet volgden.
Is dit zo of is het schijnbaar zo?
Is het maar inbeelding te denken dat hij, de Kosmos, geen vat heeft op ons, tijdelijk en voorlopig ons vrijheid latend, maar al zijn tijd nemend; dat hij onderhuids aan het werken is en dat we uiteindelijk aan de evolutie die de Kosmos eigen is niet ontkomen zullen; hij ons dwingen zal ooit, wanneer kunnen we maar gissen, in het gareel te gaan lopen. Om te komen tot een steeds maar hogere complexiteit naarmate we dieper en dieper door dringen tot het sacrale hart ervan?
Het cosmotheandric principle ervan.
[1] Fritjov Capra and David Steindle-Rast, with Thomas Matus: ‘Belonging to the Universe – New thinking about God and Nature’, Penguin Books, 1992, pag. 101.
09-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-06-2018 |
Besmettelijk |
Gezeten voor een wit blad, in de schaduw van de hoge bomen: de zang van merels, de zang van de bladeren, de zang van de woorden. Terwijl de kat van de gebuur zich aait om je benen en vraagt om gestreeld te worden, terwijl de bomen om je heen zich afvragen wat soort boom jij wel bent en terwijl heel traag de inspiratie loskomt in de cellen van je bloed.
Je weet van vele zaken iets te vertellen, ook dus van de bomen en van de Muze. Maar je hebt je dagblad nog niet geopend. Je hebt nog niet gelezen wat velen zoals jij, maar ijveriger en doeltreffender dan jij, geschreven hebben. Gedachten zaaiend waarvan ze hopen dat ze een echo kennen zullen; waarvan ze weten dat ze, eens gelezen of niet gelezen, achteraf verdwijnen zullen om te landen op een soort Paaseiland midden de Stille Oceaan, thuishaven van alle ooit geschreven, overbodig geworden woorden.
En in een kreek, onder de laatste, bloeiende palmboom – een palmboom zoals deze waaronder Maria van Jezus beviel[1] zoals het op heel wat plaatsen in het Oosten, en nu ook al in het Westen, geschreven staat – op een ongelukkig hoopje, ook die van mij, met hun soms moeilijk te vatten boodschap, gelezen en ongelezen. Het geluid van de zee is er over, de speling van de golven, in het glinsterwit van de morgen en het glinsterdonker van de nacht.
Zo mijn woorden en de woorden van allen die schreven, samengekomen op dat eenzame, ongekende eiland, tijdloos overspoeld met licht en eeuwigheid. Dat ze er, betoverd met de beweging van het Woord er in en er over, moge rusten in peis en vrede.
Ik wou enkel zeggen vanmorgen dat je niet denken moet dat een geschrift rozengeur en maneschijn is en dat dus het schrijven ervan geen moeite kost. Neen, il te faut toujours, au moins, une première phrase, een eerste zin, een eerste paragraaf om de dag in te gaan, op te staan uit de flarden van dromen die de slaap heeft achtergelaten. En deze morgen zocht ik naar een opening op iets heel origineels, iets irreëels, iets droom gebonden en droom gehouden.
Wellicht omdat ik nog steeds onder de invloed sta van wat ik las bij Henri Michaux – een goede vriend antwoordde me met een heel verhaal over de kunstenaar die hij was - en ik een blog zou willen brengen, even vreemd, even ‘weird’, even bizar van inhoud en vormgeving. Het is me dus duidelijk dat Michaux besmettelijk is voor iemand die meent te moeten/mogen schrijven zoals ik.
Ik weet wel niet wat grote schrijvers erover denken, ken er trouwens maar één, aan wie ik het zou kunnen vragen, maar die is wellicht in volle bevalling van een nieuw boek. Echter zeker is het, die Michaux is verrassend.
En eigenlijk heb ik zijn woorden of tekeningen niet nodig, het boek in mijn bezit heeft zijn verhaal. Het is het teken van een vriendschap. Het werd me geschonken door een goede vriend, Michel Jamar, nu opgeslorpt door de jaren die er overheen zijn en niet te bereiken via e-mail. Een oud-collega in wat toen nog in dit land, de Bank der Banken was. Met wie ik elke werkdag, na de lunch, op het terras van de Bank in de hoofdstad, op en neer wandelde. Hij, mijn mentor, vertellend over muziek, over kunst en vooral over grote namen in de literatuur, zoals Musil, Canetti, Proust, Chateaubriand.
Op een dag had hij een boekje mee over een schrijver met een voor mij totaal vreemde naam, een boekje van ongewoon formaat, met licht groen couvert waarop een meer dan eigenaardige tekening voorkwam. En het gebeurde, en dit dagen na elkaar dat hij het boekje, dat nu zijn DNA draagt, opende, even stopte en dat hij er uit voorlas. Wat het was dat hij las weet ik niet meer, het kan een verhaal[2] , ‘Enigmes’ geweest zijn:
‘Il avait marché, m’a-t-on dit, pendant des années et des siècles, consultant le calendrier’. Et à présent il vérifiait si tout le monde était là. C’est qu’à ce 25 décembre, il avait donné rendez-vous, autrefois, il y avait six cent six ans, à des soldats dont les parents n’étaient pas nés, à des armes qui n’avaient pas été inventées, à un massacre immense dans un lieu inexploré.
Quand tout se tint au rendez-vous, il fut trouvé mort, mais encore tiède.
Ik heb er nog niet aan gedacht dergelijke lijnen te schrijven. Nochtans, de tijd dringt.
[1] Koran: Soerat XIX, 23. [2] René Bertelé: Henri Michaux, Ed.Seghers, Paris, 1973. Pag 107.
08-06-2018, 06:49 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-06-2018 |
Henri Michaux en de schrijvers |
Na wat een vriend me schreef over het produceren van Literatuur, haalde ik uit een dagboek van ver, een paar lijnen terug van Amélie Nothomb. Ze schrijft[1]: ‘Tout écrivain a son truc’, en: ‘Mieux que les autres, les écrivains savent combien écrire est difficile’, Om er toe in staat te zijn hebben ze nood aan hun gevoeligheid, hun temperament, hun cultuur, maar ‘intimement, ils sont persuadés de devoir plus encore à leur truc respectif’. .
Veertig jaar en meer staat tussen mijn boeken, het werk van René Bertelé over ‘Henri Michaux’[2], geschenk van een goede ex-collega. Ik heb het in al die jaren ettelijke malen in de hand genomen, echter nooit met zorg gelezen, nooit de inspanning gedaan om iets dieper binnen te dringen in de rare, eenzame, afgezonderde auteur en schilder die Henri Michaux was. En het is Amélie Nothomb, en wat ze schrijft over de inspirerende kracht die van het werk van Michaux zou uitgaan, die me er toe aanzette het werk van Bertelé te gaan lezen. Verwondering was mijn deel.
Ik kwam tot de conclusie dat hij even eenzaat is als Rimbaud het is geweest, dat hij nergens onder te brengen was, noch als dadaïst, noch als surrealist, noch als symbolist, maar dat hij schreef, tekende en schilderde op een wijze die niemand hem heeft voor- of nagedaan.
Hij heeft zichzelf ook nimmer willen situeren. ‘Il déconcerte’, zegt Bertelé, hij zet ons op een verkeerd spoor. Als wereldreiziger schrijft hij over reële als over ingebeelde landen, reële feiten als over ingebeelde met metafysische inslag, gesierd met bevreemdende monologen, zoals: ‘
‘Je suis habité: je parle à qui-je-fus et qui-je-fus me parlent’. Parfois, j’éprouve une gêne comme si j’étais un étranger. En, ‘le désir d’écrire un roman, et l’on écrit de la philosophie’. (Zoals deze laatste ken ik er ook zo.)
Bertelé vergelijkt zijn manier van schrijven met het regenwoud, waar alle soorten van planten opwellen uit de humus en geholpen door het klimaat gaan woekeren. ‘A chaque instant beaucoup naissent et beaucoup meurent, il suffit que quelques-unes puissent lancer dans le ciel le jet de leur sève originaire’.
Er is moed nodig om over de veelzijdigheid van Michaux iets te schrijven met weinig woorden. Hij profileert zich in een wereld van realiteit en droom, in een grote afzondering van alle andere schrijvers van zijn tijd en van nu, met een eigen taal en vormgeving. (Ik wou dat ik dat ook kende.)
Ik doe een proef om te weten wat Nothomb me heeft willen doen geloven. Ik lees zijn verhaal ‘Wozzeck’.
‘Ce soir j’avais pris une dose normale de chanvre’. Dans un programme de radio, que je feuilletai, Wozzeck était annoncé. Volgt de uitvoering van de opera van Alban Berg op de radio. Het is avond en het venster staat open op de tuin en dan ziet hij een persoon staan de blik duidelijk gericht op de radio, die meeluistert, ‘comme si l’opéra qui s’y entendait s’y voyait aussi. en Michaux volgt de muziek via de reacties en gelaatsuitdrukkingen van de persoon in de tuin.
Ik lees het verhaal. De vreemde, verrassende wendingen van zijn verhaal geven me een gevoel van ruimte en van mogelijkheden die ik ook had kunnen schrijven:
'C’était trop beau, c’était trop de malaise aussi … et je détournai les yeux, pour n’écouter plus que la musique… et l’écouter seul.' Als hij terug de ogen opent zijn ze met drie om Alban Berg te beluisteren ‘avec naturel, installés dans les arbres, regardant comme s’ils étaient chez eux et confortables sans du tout s’occuper de moi.’
Een vreemd verrassend verhaal, prikkelend zoals een aperitief, een verhaal dat de geest opent op nieuwe gegevens die je plots aanwezig voelt ergens, ergens, en je aanzetten om te schrijven, à la Michaux, even koel, even verrassend.
Maar ondervind ik wel ‘het stijgen van de sappen’ als ik bij Bertelé – ook Google toont die - de tekeningen zie van Michaux? Is hij voor mij wel de humus en het klimaat van het regenwoud? Eerlijk gezegd, hij inspireert me wat mijn schrijven zou kunnen betreffen. Maar of het zo is, zoals Amélie Nothomb het weet, dat de schrijvers die hem raadplegen, zelfs geen twee pagina’s nodig hebben om in gang te schieten, verbaast me toch. Het hangt natuurlijk af van wat ze willen schrijven om naam te verwerven.
Nu, de vriend die me las is dezelfde mening toegedaan wat mijn werk betreft, zonder daarom te verwijzen naar Michaux, maar hij suggereert me, toch te komen tot een grotere losheid wat mijn beelden aangaat en er wat meer verhaal in te brengen.
Hij ziet het duidelijk, ik weet het, maar kan ik het beter, nu ik , Michaux heb geraadpleegd?
[1] Le Monde van 25 mei 2012: ‘Le vrai mystère Shakespeare’. [2] René Bertelé: ‘Henri Michaux’ Ed., Seghers, Poètes d’aujourd’hui, 1973.
07-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-06-2018 |
Moeder |
Ik kan er niet voorbij, ik kan niet voorbij de dag van 6 juni, de dag dat mijne moeder – ik schrijf ‘mijne’ zoals Maurice Gilliams over ‘zijne’ moeder spreekt – in 1906 geboren werd. Ze was fier op die datum: de zesde van de zesde maand van het jaar zes. Ze droeg die datum met zich alsof het een belofte inhield, alsof het een diploma was voor het leven. De enige die ze ooit verworven heeft, hoewel ze in staat was ooit onderwijzeres te worde wat haar droom was, maar er de gelegenheid niet toe kreeg. Ze is tot haar twaalfde, veertiende misschien, naar school geweest en daarna hielp ze in de fruithandel van haar vader. Opgeschept met een verloren droom, het lot van vele dromen en verwachtingen.
Ze huwde jong, en precies dag op dag, negen maanden later ben ik geboren. Ik beeld me in hoe hun huwelijksnacht moet verlopen zijn, mijn vader kennende, ik weet niet of mijn komst haar droom, onderwijzeres te worden, compenseerde. Ik zie me wel staan naast haar op een sepiakleurige foto, zij een mooie jonge vrouw. Ik op de ouderdom van vier jaar.
Haar leven is geen feest geweest. Ze heeft het moeilijk gehad, vooral tijdens de oorlogsjaren, maar allen zijn we die jaren, mijn twee, vijf en zes jaar jongere broers en ik - een zusje werd een miskraam - doorgekomen zonder kleerscheuren.
Ik zal, in het begin, hun oogappel geweest zijn. Ik herinner me een Sint-Maarten dat ze me in de vooravond bij de buurman stuurden, die zijn aardappelen in dunne schijfjes gesneden in een pan gesmolten smout aan het bakken was. Ik zie de pan nu nog, en toen ik terug thuis kwam de tafel gedekt stond met fruit en snoep en speelgoed, ze hadden niet kunnen wachten tot de morgen van 11 november.
Hoe eer ik haar? Hoe spreek ik over haar? Nu vele herinneringen zijn weggeëbd, nu ik tasten moet om het meest sprekende terug te nemen, herop te roepen: ik een kind zijnde, een knaap, een jonge man? Hoe was het huis, hoe waren ooit de dagen, hoe waren haar gevoelens voor vader, die niet een voorbeeld van een echtgenoot was, of was hij het toch?
Ik weet dat ze het financieel niet breed hadden om me om me te laten verder studeren, maar de hoofdonderwijzer van het dorp – hij gaf me de eerste lessen Frans, hij leerde me Ernest Claes en Jules Verne kennen – had iets gezien in mij en maakte dat ik deel kon nemen aan het examen van de ‘meest begaafden’.
Ik zou nog andere zaken kunnen vertellen, die mij betreffen, maar ik ben er niet zo fier op, ik heb haar verwachtingen pas na enkele moeilijke omstandigheden, kunnen waar maken. Ze had wellicht verwacht van mij, haar droom geprojecteerd willen zien op mij. Ze heeft het me echter nooit verteld. En als ze het mij zou gezegd hebben, het heeft zich niet in die zin voltrokken.
Had ik een goede band met haar, had die beter gekund? Wellicht, ja. Toen ze hulp nodig had heeft mijn jongste broer, Georges, zich over haar ontfermd en is ze gestorven op de leeftijd die ik stilaan aan het bereiken ben, zonder enige garantie weliswaar.
Ik denk nu, dat ik altijd te veel ben ingenomen geweest door mezelf, en als ik erover schrijf zoals ik erover schrijven kan, dat het niet de houding was van iemand die zijne moeder op handen droeg; gevoelens waren anders destijds. Ik kan er niet fier over zijn.
Of, kan het dat ik het nu verkeerd zie?
06-06-2018, 06:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-06-2018 |
Literatuur? |
Ik denk literatuur te bedrijven als ik schrijf. Ik denk zelfs dat ik altijd, van sedert ik in 1978 begonnen ben, aan het bijhouden van een dagboek, literatuur heb bedreven.
Dit is een eerlijke vraag, die ik me stelde, heel vroeg deze morgen, vóór het gekweel van de vogels in de tuin. Kan, wat ik schrijf als literatuur gezien worden, is het iets van waarde?
‘Je bent zeer persoonlijk’, zegde een vriend me onlangs. Hij bedoelde, zo begreep ik het toch, dat ik me te veel bloot geef en dan zeker in mijn visie over God en wat er is van de eeuwigheid. Maar wat kan de waarde zijn en het nut vooral van deze geschriften hier, als ik niet zou schrijven over wat ik denk en voel.
Ik heb, gezien mijn leeftijd, niets meer te verbergen, niets meer te verbloemen. Mijn blog is het maximum aan erkenning dat ik bekom, het helpt me matig, maar het is me niet voldoende, in meer wacht ik op een erkenning uit een bepaalde hoek om ineens uit te schieten, te bloeien zoals de struik venkel die nu al een vierkante meter tuin inneemt. En het wachten vermoeid, remt af.
Heb al veel geschreven, stapels woorden, maar dan zonder al te veel structuur, zonder lijn in wat ik schreef, zonder de vereiste spanning die nodig is opdat ik tot het einde toe zou gelezen worden. Er steekt geen verhaal in mij. Ik neem ook niet de tijd om Wikipedia of Google af te schuimen, kennis op te doen, elementen te verzamelen om een verhaal op te bouwen en te boeien.
Ik ben dus geen Stendhal, ik kan geen wondere, extravagante liefdesgeschiedenis verhalen, zoals zijn ‘Chartreuse de Parme’ en tezelfdertijd in de hoofdstukken ervan de afbeelding van de tweeëntwintig Tarotkaarten binnenbrengen[1], waarmee hij Mark Twain navolgde in dezes Huckleberry Finn.
Wat niet belet dat ik nog zou kunnen schrijven én over de liefde én over het bedrijven van de liefde. En wel over het meest prangende moment als je wegschiet in het diepste van het diepste, het warmste van het warmste, het ogenblik, van het samen komen, het samen smelten, lichaam in lichaam en geest in geest, in een kolkende beweging; wat niet kan getoond, niet kan gebeeldhouwd, enkel gedacht, gevoeld, beleefd kan worden. Alleen het woord is bij machte dit wondere ogenblik dat is van alle geslachten, van alle tijden, op te roepen, dicht te schroeien.
De magie van dergelijke ogenblikken ken ik. Maar deze moeten geprangd staan in een verhaal dat over ogenblikken van het echte leven gaat. Ik heb de indruk dat ik dit nu niet doe, dat ik keer op keer terecht kom in een droge stofferige materie, die geen verrassing biedt. En literatuur is verrassing, is verheffing, raakt de kern van het bestaan, maar in de huidige context, meer deze van het dagelijkse, dan deze van het innerlijke, van het meer geestelijke. En dat is minder mijn ding.
Ik stel me dus, zelfs met mijn blogs, eens te meer in vraag, wat vermag ik, dat door andere gedachten zou gedragen worden?
[1] Het feit van de in het boek verwerkte Tarotkaarten vond ik bij Pierre Alain Bergher, in zijn: Les Mystères de la Chartreuse de Parme, Ed. L’Infini, Gallimard, 2010.
05-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-06-2018 |
Hoe ik er soms sta |
Een goede vriend uit de Leiestreek spreekt me moed in: ‘Ik bewonder je standvastigheid om elke dag te schrijven. Ik besef dat het soms een hel moet zijn. Maar wat zei Churchill ook weer: if you’re going through hell… keep going.
Dit is waar ik me aan houden wil, al is het woord ‘hel’, vooral als ik denk aan Dante, enigszins licht overdreven.
Maar één zaak is zeker er is moed toe nodig, moed die schuil gaat in a kind of moral obligation, een nu toch al diep gewortelde, zelfopgelegde verplichting, waar ik zonder kleerscheuren, ten overstaan van mezelf, niet van af kan, wil ik me, niet gekwetst van binnen, zien verder gaan. Autodiscipline zou ik het noemen willen.
Ik kom er wel niet ver mee, het maakt me niet rijker of armer, maar het houdt me in stand, het beantwoordt aan mijn droom iets meer te zijn dan wat ik normaal verwachten mag te zijn. Een bonus dus die niet aan elk van ons gegeven is, daarom ook wens ik die te behouden zo lang het enigszins mogelijk is: so I’ll keep going through hell, al is het geen sinecure het heeft zijn voldoening en het is in alle nederigheid dat ik beleef en aanschouw wat er geschreven overblijft.
Want, het heilig vuur ontbreekt soms: er is geen doel, geen uitzicht op wat ik wou dat het worden zou: een literaire baken. Zo ik blijf strompelen zonder houvast, zonder een lichtpunt op het einde van de tunnel, dit wordt me vandaag niet gegund.
Ik vraag me af hoe ik reageren zou indien het er wel zou zijn? Mijn schreeuw in de woestijn zou een schreeuw worden in de wereld; ik zou er me moeten op instellen. Ik denk dat ik er de kracht toe heb, de moed ook om te volbrengen wat ik altijd heb gewenst te volbrengen, open en bloot te gaan in de wereld.
De tijd dringt, de dagen gaan voorbij en er gebeurt niet veel meer dan wat enkele vrienden me schrijven in reactie op wat ik hen voorleg, zijnde, iets meer en iets totaal anders dan wat de media hen brengt. Ik beweeg me in de marge ervan, totaal of dan toch zo ver mogelijk ervan verwijderd, in de marge van het zijnde, van wat is en was en onvermijdelijk komen zal, een ‘onvermijdelijk-zijn’ dat zo ver mogelijk in de toekomst plaats mag vinden.
Ondertussen ga ik verder, schrijf ik de ziel uit mijn lijf om te bereiken wat ik bereiken moet. Ik kijk niet verder dan het inloggen van mijn blog. Eens dat bereikt voel ik me een ogenblik verlost, kan ik overgaan tot andere dingen, minder stresserend, minder noodzakelijk, wel wetende dat ik opnieuw zelfde periode als de vorige doorwaden moet, de voeten in het water soms, of het hoofd in de wolken soms, al naar gelang het onderwerp waarin ik verzeild geraakte.
Het is een geluk dat het zo is, hoe ik er toe gekomen ben, heeft zijn wortels ver in de tijd. Heel ver zelfs, het moet van in de wieg, anders ware er niets van overgebleven na al die jaren, terwijl het zich nu heeft opgehoopt tot op de punt van een piramide.
04-06-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |