 |
|
 |
|
|
 |
03-02-2019 |
Dagboek en wat over poëzie |
Ik
zegde het al, wat ik schrijf is mijn dagboek, iets waarmede ik begonnen ben in
1978 en nog altijd doorloopt. Het gaat wel niet over wat ik doe, waar ik mee
bezig ben, het gaat hem in de eerste plaats om de gedachten die ik had/heb op
een bepaald moment van de dag of van de nacht. Het is meer dan een gewoonte
geworden, het is een noodzaak.
Ik
zeg dit ook omdat ik begonnen ben met het herzien van mijn manuscript dat ik
afsloot op einde december. Het is tot nu toe onaangeroerd blijven liggen, maar
om te redden wat nog kan moet ik er nu werk van maken. A rato van tien paginas
per uur, zal het me dertig uren werk vergen en ik wil dat het af is voor ik
begin te denken aan de lente. Hoewel jij er, als lezer, niets aan hebt, ik heb
het toch neergezet opdat ik me herinneren zou waar ik aan toe ben.
Eigenlijk
- nog zo een vreemd woord - was ik deze morgen opgestaan ,hopende op een zin
die het zaad zou zijn voor een gedicht. Il
fut un temps dat dit heel spontaan gebeurde, dat de zin plots opdook en
uitliep tot een vel poëzie. Dit is iets dat ik kwijt ben, ik ben er niet meer
op ingesteld, ik ben heel arm geworden wat dit spontaan opwellen betreft; het
is moeite geworden en voor poëzie is dit verkeerd, poëzie is spontaneïteit, het
is er of het is er niet, er is geen tussenweg.
Ik kan het weten, heb al honderd gedichten geschreven, ze ontstonden
allemaal in een minimum van tijd, daarna bleven ze liggen; omfloerst met de
tijd werden ze van tijd tot tijd herzien, wat verkeerd was, want het magische
van het moment van de creatie was er niet meer, het had zich opgelost en het
volstond een woord ervan te wijzigen opdat het een ander gedicht worden zou.
Mijn
gedichten zijn dus een zorg in meer, een zorg die ik niet heb wat mijn
manuscript aangaat. Wat niet belet dat er nood is om ze in een zo beperkte mate
als nodig, aan te passen, beter in te schakelen in de trend die zich voor het
ogenblik aftekent in het gebruik van beelden die, inspelend op elkaar, een andere
vorm van poëzie kunnen brengen.
Ik
heb echter voorbeelden genoeg als ik de poëzie besprekingen volg in de Standaard
der Letteren, om te weten dat ik nimmer toetreden zal tot de trend die daar
besproken wordt. Volgens mij wordt daar het spontane het (te) ver gezochte, het
bijna ongepaste, wat weinig te maken heeft met het magische aspect eigen aan de
poëzie die ik aankleven wil en wens.
Ik
blijf uiteindelijk bij het gevoel dat ik mijn gedichten uitzuiveren moet, er is
teveel van het overtollige in opdat ze enige
kans zouden kunnen maken mee te gaan met de poëzie van het ogenblik. Of ik dit
nog kan weet ik niet, mijn stijl van schrijven zit vastgeroest, zoals de draad
van de afsluiting, gegroeid zit in de wilgen, een beeld dat me bijblijft.
Na
mijn kwelling van gisteren is dit een andere kwelling die oprijst, weliswaar van
een totaal andere aard.
03-02-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-02-2019 |
Zelfbeeld bij het 'rijzen' van de sneeuw |
Halsstarrigheid
is een vreemd woord, maar het is toepasselijk op mij. Ik jaag iets na wat niet
te bereiken is en ik blijf maar pogen om het onbereikbare te bereiken. Wie doet
zo iets, wie is zo crazy om hierin te volharden?
Later
- die later komt dichterbij - zal gezegd worden het was iemand die elke dag een
blog schreef die niet door velen gelezen werd, maar wel door enkele getrouwen
die hem volgden in zijn sterk persoonlijke bespiegelingen over wat was en niet
was. Het ene was hem even belangrijk als het andere. Hij was diepgaand en hij
was tezelfdertijd opstijgend, soms moeilijk te volgen, maar we lazen hem omdat
hij verrassen kon, omdat hij schreef over dingen waar niemand anders over schreef
en dan nog in een taal die hem eigen was, een taal die niemand nog gebruikte,
die van een vorige generatie was. Zoals zijn onderwerpen waren, was zijn wijze
van zien, zijn manier om de dingen te benaderen, even aan te raken en dan bloot
te laten liggen, als aas, niet voor de gieren maar voor de mens van goede wil.
Zal
men zeggen we hebben hem lief gehad, of laat ons stellen, geapprecieerd om wat
hij schreef?
Hij
trachtte altijd literatuur te bedrijven, hij was echter (te) weinig verhalend;
hij was geen man van de breedte, hij was er een van de diepte en de hoogte, zoals
Mahler; hij was niet van het aardse, hij was van het landschap van de geest,
een eerder eenzaam oord om te frequenteren maar, beperkt in wat hij wist of kende,
was het de plaats waar hij zich uitleven kon want, in het diepste van zijn
gedachten was hij poëet. Echter de poëzie heeft hem niet ver gebracht, niets
heeft hem ver gebracht en hij besefte het. Hierin toonde hij zijn halsstarrigheid,
een woord dat voor hem werd samengebracht als een vorm van star kijken, zo in
het verleden als in het nog komende, en blijven kijken alsof hij aldus de
dingen beïnvloeden kon, raken kon tot in het merg ervan. Hij zich vergiste
natuurlijk, schromelijk zelfs gezien de tijden waarin hij leefde.
Van
wat hij schreef zal weinig overblijven, wat brijzels hier of daar, vergeten.
Niemand zal er naar uitkijken, te eenzijdig, te weinig vorm, te gelaagd in wat van
de wereld is en dus te voorbij gestreefd, te veel T.S. Eliot en te weinig Paul Auster,
niet meer passend om op te nemen in de massa Letteren die in de etalages liggen.
Zo, de tijd zal er overgaan en alles zal stof worden, het lot dat elk van ons
beschoren is en waaraan maar enkele ontsnappen: een Ovidius, een Dante, een
Shakespeare, een Proust, namen, diep uit de tijd der tijden die ons blijven volgen.
Hij
dacht aan Jules Verne, zijn eerste liefde. Dankzij die ene man, de hoofdonderwijzer
die voelde hoe hij was, die hem die lezen liet. Hij ze las tot in het ovenhuis,
tot in het golvend koren; hij, met het stuifmeel van het woord bestoven van
vroeg in zijn jaren. Zijn heimwee naar wat van het woord toen was, hem lang
heeft nagevolgd.
Te lang hij is blijven dromen.
02-02-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-02-2019 |
Gewoonte |
Het
gebeurt zelden dat mijn morgen zonder schrijven voorbij gaat, gisteren was zo
een van die dagen, een indigestie hield me lang
in bed. Het effect van de nieuwe sneeuw ontging me, ook als het licht
van de helle winterzon erover gleed, was er geen reactie in mij, de gloed
raakte me niet. Een gevaarlijk precedent als het lichaam de geest in bedwang
houdt op een ogenblik dat je ziet als een nieuw beginnen. Want het schijnt me
toe dat terug gaan van 31 naar 1 een afsluiten en een herbeginnen is. Hoewel het
maar inbeelding is, het gevoel is er toch, het houdt me bezig omdat ik weet dat
deze overgangen minder en minder zullen voorkomen. Dit is wel voor iedereen het
geval maar als de balans te ver overhelt
naar wat het einde is, schept dit een licht ongemak dat wordt opgemerkt, vooral
als je aan het schrijven bent. Het houdt je vast, meer dan wenselijk is.
Dit
is zo als je self-awareness aan het
woord is: als je ziet hoe het met jou is gesteld en het met jezelf is dat je
begaan bent, meer dan met wat je doet of wenst te doen; als je toekijkt op wat
binnen in jou aan het gebeuren moet zijn, een soort van aftakeling waar je
enkel naar het gissen hebt, maar dat onvermijdelijk plaats moet vinden, er zijn
voortekenen genoeg voorhanden; eigenlijk de moeite niet ze op te sommen, beter
is dat elkeen ze voor zijn eigen lichaam zoeken gaat.
Laat
ik zeggen dat het geen al te grote zorg is, zolang het geen beletsel is om te
gaan halen wat ik brengen wil elke dag, als er geen muur wordt opgetrokken die
me scheidt van het echte leven dit dat van de geest is. Hier sla ik elke
beweging gade, verontrustend is als ik zoeken moet naar een naam die ik
honderdmaal heb vernoemd en plots verdwenen schijnt, dit is dan een ander
voorteken, een dat me wel zorgen baart.
Ik
ben nu, in mijn betoog van vandaag aangekomen waar ik hoegenaamd niet dacht aan
te komen, in de verste verte niet, het was my
self-awareness dat aan het schrijven was, aan het toezien was op hoe het
gesteld is met de persoon, de schrijver die ik nog ben. Alles bij elkaar
genomen schijnt er weinig gewijzigd, ik kom nog altijd terecht als ik maar een
eerste zin heb om me aan vast te houden, om de zin toe te laten zich te
ontwikkelen, zich uit te smeren over mijn blad. Het is dan de zin zelf die het
werk doet, ik zelf hoef maar op te tekenen wat hij me zegt en, ik blijf me
afvragen wie of wat het is die me de woorden dicteert, iets dat is van het
bevreemdende dat van het leven is, en niet alleen van het leven, maar van het
feit dat we er zijn om dit te zeggen. Ik denk dan ook aan de 'dove' Beethoven die
zijn negende, noot na noot, ritme en volume, instrument na instrument optekent, enkel en alleen geleid door zijn levende geest.
Wat
mijn schrijven betreft, het is telkens
zo - of het enkel en alleen die van mij is, en die van Beethoven, weet ik niet
- maar ik word het gewoon.
01-02-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-01-2019 |
De maand die zich sluit |
Ik
sluit de maand zoals ik ze begonnen ben, niet wijzer, maar ook niet armer, niet
uitgelatener, maar ook niet gelatener. De dagen zijn over mij heengegaan - in
een boog, zoals Gaby Desmyter het zegt - lijk de wolken over de velden en de
huizen, ze hebben me amper geraakt, me niet leeg gehaald, me niet verrijkt. Ik
ben gebleven wie ik was, en hoop het nog een tijd te blijven: een man van
jaren.
Uitzonderlijk
is dat ik een dagboek bijhoud, maar dan een dat ik waag rond te strooien lijk
bladeren in de herfst. Er zijn er die terecht komen in de leestuin van hen die
vrienden geworden zijn, andere blijven vallen tot in het oneindige, het
oneindige van het van het niet-meer-zijn.
Ik
wil evenwel geen rekening houden met waar mijn woorden terecht komen of waar
niet, het relaas ervan, als ik bezig ben, zou me te ver leiden tot voorbij de
grenzen van het aangename. Ik houd
het zoals het is, gebaseerd op een
zwijgende overeenkomst: hun getrouwheid om even met mij te vertoeven in de
warmte van mijn woning of in de wandelgangen van wat van de wereld is. Met dit
voor ogen sta ik sterk.
Wel
vraag ik me af wat ik, in het tiende jaar dat ik bezig ben nog weet te
schrijven wat ik nog niet zou gezegd hebben. Maar ik ken ook schilders die al
een gans leven aan het schilderen zijn en toch regelmatig, nu en dan, met een
nieuw doek te voorschijn komen die relieken dragen die wijzen naar hun vorige
werken. Van mij kun je dan ook niet blijvend het tegengestelde verwachten, ik
ook heb er nood aan terug te blikken op wat van vroegere dagen was, in het
bijzonder van de vroegere werken die ik las.
Het
gebeurde immers dat ik steeds minder en
minder ben gaan lezen, dat ik de nieuwe, opkomende literatuur, op zij heb
gehouden omdat ik toegespitst was op w at
ik te schrijven had en dat elke nieuwe lectuur tijdverlies betekende voor mij. Ik
meende dat ik voldoende gelezen had
Ik
communiceer dus met een bagage aan werken van schrijvers die ver in de tijd
liggen. Mijn houvast is wel noch Jules Verne, noch Ernest Claes of Walschap, ik heb een tijd lang de
volgende generatie gevolgd, ik citeer nog altijd T.S. Eliot, Maurice Gilliams,
Saint John Perse, maar ik waag me niet aan de schrijvers van nu, uitgezonderd
Stefan Hertmans misschien, Houellebecq misschien. Maar dit is nu ook al een tijd geleden, de
tijd gaat heel vlug voorbij in dit land.
Ik
vergeet er natuurlijk, zo erg is het nu ook niet gesteld met mij, maar ik
herhaal, veel lees ik niet meer, ik schrijf en ik lees mezelf achteraf, niet
eenmaal maar ettelijke malen, soms tot vervelens toe. Echter,
eens dat stadium voorbij, me herlezen doe ik enkel uit noodzaak bij gebrek aan
beters. Zo
ligt er nog altijd het manuscript zoals ik het verlaten heb. Het dringt
nochtans dat ik het herneem en kuis van al het overtollige.
Het
is op deze beschouwing dat ik mijn zoveelste maand januari afsluit, men zegge
het voort.
31-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-01-2019 |
Een vlok eeuwigheid |
Wat ik jullie breng zijn geen uit-
maar eerder op-spattingen van de geest. Soms, ontstaan ze bijna spontaan: een
woord, een zin voert me binnen in een andere zin en voor ik het besef sta ik met
beide voeten in een landschap dat ik voorheen niet kende, zo gaat het nu
eenmaal. Het is, zoals bij een tekening die vertrekt uit een lijn, en in die
lijn liggen, in potentie, een gans blad lijnen verscholen die een voor te voorschijn
zullen komen. Het grote wonder, met de nadruk op wonder, van het creatieve dat
schuilt in de mens of de roep die uitgaat van de geest en bevrijding wordt.
Het
houdt niet op, het is veel meer dan een spelen met, het is een noodzaak. Mijn
vrienden: de schilders, beeldhouwers, poëten weten dit, ondergaan deze roep,
kunnen er onmogelijk aan weerstaan. Ik denk dan aan het gedicht, een wankelend,
woord-inventief, schilderend gedicht dat ik elke maand krijg toegestuurd,
letterlijk gezogen uit de foto op de achtergrond. Als poëet is hij een tikje
Teilhard de Chardin, hij tracht door zijn eigen woordkeuze en woordvorming, het
binnenste van wat hij ziet en voelt, bloot te leggen, tezelfdertijd is hij aldus ook een stukje Henri Michaux, waarvan
ik een paar dagen geleden geschreven heb qul
était le poète de lexpérience intérieure, maar hij dan van een andere
geaardheid, dichter bij de natuur die hij interpreteert als hij schrijft:
We zullen
verder wandelen in de bogen
van de trage
dagen, prevelend.
Of
hoe de kleine gemeenschap van vrienden die ik, om mij, heb opgebouwd, geleid en bezeten
wordt of, om het nog bloemrijker te zeggen, opgezweept wordt door het creatieve dat van hun leven is.
Ik
onderga hen en ik nestel me onder hen, er ontbreekt nog een componist om een
bloemlezing te vormen van alle kunstuitingen. Echter is de componist er niet,
de muziek is er: Klara is er die ons verblijdt, deze enorme rijkheid die ons
elk ogenblik van de dag als van de nacht ter beschikking staat. Wat een wereld
we betreden kunnen eens we ons ontdoen van de uiterlijke grenzen ervan en
binnentreden in de velden van Elysium.
Hoef ik er vandaag, nog iets aan toe te voegen, opdat je weten zou hoe
ik me voel en hoe ik in deze ogenblikken heb geleefd, in het licht van de
morgen en de wolk muziek uit het oratorium Davidde
penitente van ons aller vriend Wolfgang Amadeus.
Ik
zeg het maar om je eraan te herinneren over welke exclusieve rijkdom we
beschikken kunnen: woorden betasten gehuld in wat van Mozart is.
Een
vlok eeuwigheid.
30-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-01-2019 |
De wereld van de geest |
Ik voel me niet goed bij wat er
gisteren verschenen is: te ingewikkeld mijn inleiding, om dan uit te komen bij
een simpel (!) gegeven, namelijk dat er Iemand moet geweest zijn, of dan toch
Iets, om de Big Bang te provoceren. En, ik geloof in het bestaan van dit Iets
of die Iemand, een Veiligheidsklep voor het uur van mijn heengaan.
Echter, zonder mijn woorden te
herlezen is er de indruk dat ik, in plaats van duidelijk te zijn geweest,
verwarring heb gesticht; dat mijn introductie naar mijn hoofdgedachte toe, te
ingewikkeld is geweest. Ik heb zo lang mogelijk gewacht om de tekst in te
loggen, zodat ik het vergeten was en het pas in de morgen heb opgemerkt - ik
schrijf mijn blogs bijna altijd de dag ervoor - zo schreef ik deze van vandaag,
op 28 januari in de morgen.
Er zijn er nog die met dit, eerder
onaangenaam, gevoel zitten, die in hun ijver een woord gebruiken, zelfs een dat
Van Dale niet kent, dat verkeerd gekozen werd. Het gebeurt enkel en alleen bij hen
die zich de moeite getroosten te schrijven, niet bij hen die het woord onder
ogen krijgen. Dat dit dan, denk ik, een andere soort troost weze voor de
schrijver van het verkeerde.
Toujours
est-il dat ik elke morgen de handen en vooral
de geest vol heb met mijn blog, que cela
dépasse largement la prière matinale, want het is iets geworden dat me de
ganse dag bezig houdt.
Ik krijg weinig reacties op wat ik
achterlaat en als deze er zijn dan komen ze altijd uit zelfde hoeken. Ik had
reacties verwacht op mijn Vermeersch-blog, omdat ik hierbij een vergelijking
heb gemaakt naar een Teilhard de Chardin - iets wat te ver gegrepen was - maar
het werd gelezen en schijnbaar aanvaard. Ik durf niet veronderstellen dat er van
mijn generatie zouden zijn die Pierre Teilhard niet kennen of van hem hebben
gehoord, maar ik weet en ondervond dat hij voor de jeugd van heden een
illustere onbekende is, zelfs bij hen die universitaire studies hebben gedaan.
Hoe
moet ik hem aan hen voorstellen? Als het niet zou zijn als een verlichte, als
een metafysicus, als iemand die zich bewoog in de wereld van het binnenste die
hij projecteerde in de wereld van het buitenste en hieruit zijn conclusies trok,
conclusies die totaal nieuw waren en nog zijn voor de wereld van vandaag. Hij
was het die een psychische substantie toekende niet alleen aan al wat
leeft, maar ook - en hierin was hij de grote vernieuwer - aan de materie, aan
het atoom, aan de deeltjes hoe minimaal ook.
Keer ik terug naar mijn Big Bang van gisteren
dan is het onweerlegbaar, en Prigogine moet dit ook geweten hebben, dat de
overgang van deeltjes in potentie naar reële deeltjes die zich daarna gevormd
hebben tot atomen en moleculen en verder tot sterren, kennis bezaten, wisten
hoe dit gebeuren moest en, dat ze deze kennis nimmer verloren hebben, nog
bezitten dus. Een elektron op zijn baan rond de kern, weet wat hem te doen
staat als hij, om een of andere impuls
zijn baan verlaat.
We spreken dan over de basis van ons
bestaan, over wat gebeurt binnen de dingen die ons omringen en waar we ons niet
de minste rekenschap van geven. Het was deze wereld die Teilhard voor ons heeft
bloot gewoeld.
Mijn gedachten volgend, is mijn
morgengebed terug een opstijgen geweest in de vreemde wereld die van de geest
is.
Kun je het me vergeven?
29-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-01-2019 |
Big Bang en wat ik er over denk |
Ik begeef me eens te meer op glad ijs,
op een glijbaan die uitloopt tot in het oneindige met de vraag die iedereen
zich ooit eens zou moeten stellen, is er in de dingen die zijn, is er in de
Kosmos, een geborgen aanwezigheid of zijn de dingen in de Kosmos en de Kosmos
zelf, de mens inbegrepen, zijn die er juist maar om er te zijn zonder meer?
Waarom haalde ik gisteren Elya Prigogine
binnen, wie denkt er nog aan die man of wie heeft er ooit aan gedacht? Het is
niet van een Nobelprijswinnaar dat je verwachten moogt dat hij duidelijk, wat
die voor mij eeuwig hangende vraag betreft, een standpunt zou innemen want,
wat de metafysica betreft, en hier gaat het om, zijn er geen duidelijke
standpunten in te nemen, een Nobelprijs waardig. We bevinden er ons niet in het domein van het zichtbare, het
waarneembare, neen, we overstijgen hier de wereld van Michel Onfray, die het
metafysische verwerpt, verbiedt zelfs.
Prigogine is een man die vertrekt van een potentieel Universum - un pré-univers dat hij le vide quantique noemt - waaruit, probablement, zegt hij, hij is
voorzichtig wat ik niet ben, ons Universum is ontstaan[1].
Nu, hij legt dit uit als deeltjes die
er waren in potentie, die overgegaan zijn naar reële deeltjes. Wat hij niet
zegt is dat de overgang gebeurde op het moment van de Big Bang, deze inherent
zijnde aan al wat in potentie aanwezig was, maar ik veronderstel dat de
overgang enkel op dat moment kan gebeurd zijn.
Men zou dan kunnen denken aan een
Aanwezigheid die de overgang van het ene naar het andere in de hand heeft
gehouden, heeft bewerkstelligd. In elk geval echter, blijkt uit de visie van Prigogine dat er een begin was vóór het
begin, a kind of blueprint van een
Universum, vóór de Big Bang, wat Fabre dOlivet meent te kunnen lezen in het
boek Genesis.
Prigogine spreekt natuurlijk niet over
wat de Big Bang veroorzaakt heeft, hij zegt wel que cest probablement ce vide quantique qui par ses fluctuations, a
créé lunivers dans lequel nous nous trouvons.
Het is ons duidelijk dat ook deze
fluctuaties, deze schommelingen deel uitmaken van die potentialiteit die er
was. We kunnen zelfs een naam geven aan deze potentiële aanwezigheid, en ik
denk dat er heel wat zijn die er een naam voor hebben, maar met een naam begint
het opsommen van de hoedanigheden ervan en begint ook het gevaar er aan
verbonden. Voor mij, om het simpel te houden, blijft het ditgene dat schuil
gaat achter de singulariteit, Big Bang.
Vergeef me als ik op een maandag met
dergelijk gewichtige dingen te voorschijn kom. Weet echter dat ik deze schreef
de zondagmorgen er voor, vóór het licht opkwam, in het nomans gebied tussen
licht en donker en dat mijn woorden het eigene aan dit gebied in zich dragen.
Zeggen we dat het in feite, een spel
is, woorden in te zamelen die op elkaar zijn afgestemd en een vaag beeld
brengen dat overeenstemt met het beeld van die aanwezigheid die op geen
enkele zuiver afgelijnde wijze kan voorop gesteld worden.
Ik ben vertrokken met de glijbaan uit
mijn jeugd, de sleerbaan waar een
vriend me aan herinnerde. Een woord dat is blijven hangen, Vermeersch heeft er
zich op geënt, Onfray en Prigogine, drie speerpunten. Ik heb getracht er een
geheel van te maken omdat ik een blog had te schrijven en omdat ik niet weet
hoe mijn dag er verder zal uitzien en welke andere mogelijkheden ik hebben zal.
Ik denk echter dat ik op iets totaal
nieuw ben uitgekomen, namelijk - en je zult het me moeten vergeven - op de
Aanwezige Aanwezigheid achter de Big Bang.
Om eerlijk te zijn, ik had er voorheen
nog niet aan gedacht.
[1] Et, pour
moi, la transition entre le pré-univers et lunivers est avant tout un problème
de passage du vide qui contient des partcules en puissance à des particules
réelles. Ilya Prigogine: De lêtre au devenir', Edition Alice, Liège, 2000, p.
43
28-01-2019, 06:47 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |