|
|
|
|
|
|
18-11-2018 |
Dag vijfenzeventig: Betrokkenheid |
Zo diezelfde dag, een wondere
lichtheid in hem, goed te zitten: een hulde te hebben gebracht aan zijn vriend
Patrick; zijn naam in neonletters geprojecteerd te hebben op het raam van de
wereld; hem uit de nevelen van de tijd terug gehaald te hebben, terug gebracht
onder de levenden die hem, hopelijk, opzoeken zullen dankzij het wonder dat
Google is.
Het laatste contact dat hij had met Patrick
- daarna is alles heel vlug gegaan - was op een morgen een brief van hem, een
behoefte die hij had, schreef hij, hij had aan hem gedacht en hij wou het hem
zeggen. Niets meer dan dat, hem zeggen dat hij hem dankte om zijn vriendschap.
Het was dus een zeer ongewone brief, een teken dat hij nog leefde en dat hij
moest weten dat hij zijn vriend was en, wellicht tezelfdertijd, maar dat wist
Ugo pas achteraf, dat hij hem duidelijk wou maken dat hij niet weg wou gaan
zonder zijn vriendschap voor hem te bevestigen.
Zijn dood, zo plots, was een slag
geweest. Hij was, de ziekte heersend, uit het leven gestapt. Ugo dacht niet dat
Patrick toen een afspraak had gemaakt met God, maar in zijn woorden en zijn
daden was er iets dat Ugo als eeuwig ervaarde, iets dat hij overbracht in zijn
doeken en op de wijze waarop hij in het leven stond, altijd positief ingesteld,
altijd creatief denkend en bezig zijnde. Een groot man, een grote vriend was
hij voor velen.
Ugo had die dag nog een andere, even
belangrijke rol te vervullen en met het vorderen van de uren is het voldaan
gevoel van de voormiddag omgeslagen en is er een spanning gekomen omdat hij,
toen het nog zo veilig ver af lag, toegezegd had de allereerste cd met
kamermuziek van de al een tijd overleden Robert Herberigs voor te stellen op
een receptie en dit gebeuren was nu ineens rakelings dicht bij gekomen. Waarom
hij het op zich genomen had, was ook een zaak onder vrienden, zijn vriendschap
voor Harold en Dominique, de twee zonen die het erfgoed van hun vader,
componist, schilder, schrijver, hoog wilden houden en beletten dat het volledig
in de vergeethoek zou verdwijnen
En, in de namiddag rijdt hij weg naar
het dorpje in West-Vlaanderen waar hij verwacht wordt. De te volgen baan is
goed uitgestippeld op de uitnodiging, maar het gebeurt dat hij, na de hoofdweg
te hebben verlaten, omgeleid wordt en zich, enkele straten en kruispunten
verder, niet meer terugvinden kan op het plan. Hij stopt om de weg te vragen en
hoort opgelucht dat hij vlakbij zijn doel is. Het gebouw waar hij verwacht
wordt staat op het einde van een doodlopende weg, middenin de velden.
Hij parkeert de wagen en stapt uit. Er
is het zachte vallen van de regen over het land, er is de schijnbare rust van
de aarde waarin het leven langzaam aan het woekeren is. Hij is op het pad
tussen de met zorg geknipte rozenstruiken, hij is de man met de donkere mantel
los om de schouders die aanbelt en dan is hij binnen in een zeer ruime living
ingericht als mini-concertzaal waar alles zich voltrekken zal.
Terwijl hij Harold en Dominique
begroet weet hij dat het ogenblik nakend is dat hij spreken moet, weet hij plots
- hij voelt het aan - dat de tekst die hij vóór zijn vertrek had neergeschreven
op enkele witte kaartjes, onvoldoende rekening houdt met de sfeer van de
aanwezigen rondom hem, onvoldoende met de avond die valt over het land, met de
regen in de knotwilgen die bloeien zullen binnen enkele dagen. Zo, adem diep,
denkt hij, want je ogenblik is nu.
Hij spreekt, verbaasd over de vele gezichten
naar hem gericht. De woorden, de zinnen volgen elkaar op. Hij houdt de kaartjes
in zijn rechterhand maar hij kijkt er niet naar. Hij weet ineens wat hij zeggen
wil en hoe hij het zeggen wil. Een soort automatisme waar hij geen vat op heeft,
gedachten die opduiken van ergens en die hij omzet in woorden.
Hoe lang sprak hij en waarover? Pas
later zou hij zich herinneren dat hij iets gezegd had over de rust van de avond
die slechts schijn was, want hij had gevoeld dat de lente losgekomen was en het
land ging overspoelen. Hij had er een parallel in gezien met het werk van
Robert Herberigs, dat al te lang was weggeschoven geweest, terwijl er
ondertussen zovele, valabele jonge componisten, boordevol muziek, stonden te
drummen om aan het woord te komen en hij had er enkele genoemd had hij wel
Dirk Brossé vernoemd die ook op zijn kaartje stond? - en dat deze generatie de
oudere van dit land, in de vergeethoek bleef duwen. Maar deze avond, had hij
gezegd, is omkranst - dit was het woord dat hij gebruikt had - met een heuglijk
gebeuren, het verschijnen van een cd met kamermuziek, of de eerste geluiden van
de nieuwe lente die hij zag opengaan voor het oeuvre van de componist Robert Herberigs.
Had hij goed gesproken, had hij gezegd
wat hoefde gezegd, met vuur, met overtuiging, met woorden die bleven
hangen? Harold zegde het wel, maar de
twijfel bleef. Een geblokte man met kort geknipt haar, het fototoestel op de borst, kwam naar hem toe en vroeg of hij een foto mocht nemen, hij bevond zich, zo
zegde hij toch, op ongewoon terrein want de fotos die hij nam waren voor
rekening van zijn dochter die belet was. Hij zelf was tuinarchitect. En Ugo
hoorde dat een tuin voor hem een levend iets was, dat de tuin een ziel had,
zelfs in de winter, als hij in slaap is, voegde hij eraan toe. De man trachtte
hem uit te leggen wat dit betekende, maar Ugo volgde hem niet, hij was zich nog
altijd aan het afvragen of hij duidelijk en inviterend genoeg was geweest en
hij kon de woorden van de man niet omzetten in beelden. Toen vroeg deze of hij
ook componist was of musicus.
Geen van beide, had hij geantwoord, als
ik hier de inleiding heb gebracht dan is het omwille van het feit dat de zonen
van Robert Herberigs vrienden zijn. Zo, had de man geantwoord: Muziek is je
hobby dan? Neen die heb ik niet als hobby, maar ik schrijf wel wat nu en dan.
Wat hij niet had moeten zeggen, want de man wou weten over wat hij schreef.
Over de God van de eerste gotische
kathedralen, dacht Ugo te antwoorden, maar dit zou hem te ver brengen. Over
God, zegde hij. Hij had ooit bij Borges gelezen dat Dante zo vol was van
Beatrice, dat hij verbaasd was, van pelgrims die hij s morgens in Firenze had
ontmoet te vernemen, dat ze nog nooit over Beatrice hadden gehoord. Ik, dacht
hij, ben even vol van die God van mij, anders had ik dit nimmer verklapt aan
een man die voor mij vanochtend nog onbestaande was. Maar een woord moet
uitgesproken worden opdat er een vervolg zou komen.
Zo, zo, u schrijft over God, en
alsof hij vermijden wou hierover verder te moeten gaan: dan moet u kennismaken
met mijn zoon Matthias, hij studeert theologie in Leuven en hij treedt hier op
ter inleiding op het recital, en wel met
zijn doedelzak. Een ogenblik, ik zie hem daar staan, ik stuur hem naar u toe.
Ugo wou zeggen dat het niet nodig was,
dat God niet vroeg om hier besproken te worden, dat het over Robert Herberigs
ging, maar het was te laat. Een jonge man kwam op hem af, het type van zijn
vader met volle verzorgde baard en golvend blond haar.
18-11-2018, 07:44 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
17-11-2018 |
Dag vierenzeventig: Schrijf nooit |
Maar schrijf nooit dat de andere oever
nog ver af is en dat je nog een groot pak dagen hebt. Schrijf dus en laat niets
je ontmoedigen, laat niets je in verwarring brengen. Je tijd is gekomen,
herlees voor de zoveelste maal wat Bernardus hierover zegt, je hebt het wel
ergens opgetekend toen Bernardus je voorbeeld was en je hem opzocht in de kerk,
niet in de kerk van Vézelay waar hij de kruistocht predikte - wat bezielde hem
toen? - maar in de abdijkerk van Fontenay waar je hem ontmoette in de
schemerstilte. En, toen je er de kapiteelversiering zag op de eerste kolonnes,
bij het binnenkomen in de grote denkende ruimte met het lichtpunt in het
oosten, heb je begrepen dat daar waar de versiering van de kapitelen ophoudt,
met de tekening van de halve cirkel nog klaar gegrift om te worden
uitgebeiteld, Bernardus is langs gekomen en gezegd moet hebben aan de
beeldhouwer die het kapiteel een meer speelse vorm wou geven, stop ermee, geen
versieringen die ons gebed zouden kunnen storen. De ruimte hier is van Hem die
zich Ik ben noemt, die de totaliteit is van het Zijn, van Hem die ons levend
houdt en het is in Hem dat we ons verliezen zullen.
Zo ook weet je nu voldoende dat je
tijd, je ogenblik van tijd gekomen is om te verhalen wat in jou aan het bloeien
is. Hopende dat het waardevol is, hopende dat het verteld wordt zoals het
hoort, hopende ook dat het haaks staat op wat vandaag wordt gebracht, zonder
toegevingen te doen en hopende vooral, dat je de vreugde beleven zult van de
laatste zin - die een begin van heimwee zijn zal om wat voltrokken is - van het
boek, dat zich nu aan het schrijven is, met zoals je het nu voelt, als in een
nimbus, Anja die opdook op de achtergrond en, zo denkt hij, het is haar die hij
bevruchten wil met de roep vanwat hem opgelegd wordt te schrijven.
Het boek zelf zoekt niet om een
verhaal, zoekt niet om een roman te zijn. Wie dit wil moet maar Honderd Jaar Eenzaamheid gaan lezen of
de Da Vinci Code of een van de
ontelbare romans die op de markt komen, zodat meer dan ooit de indruk leeft, de
veelbelovende indruk, dat de ganse wereld aan het schrijven is en dat, zoals
dokter Knock* wist, dat op een bepaald uur van de nacht honderden dorpelingen
hun temperatuur namen, hij ook weet dat honderden, duizenden op het ogenblik
dat hij aan het schrijven is, ook aan het schrijven zijn.
Hopende dan ook dat de actieve geest,
de geest in beweging, het haalt van de passieve, opdat er altijd een overschot
zou zijn, een bonus voor de geest.
En er is een bonus als hij in de
boekenwinkel de massa boeken ziet waarmede de wereld bezaaid wordt. Onmogelijk
alle te lezen, onmogelijk te doorbladeren zelfs. Boeken en boeken en boeken.
Boeken over God, over het geloof in God, over de hoop in God, over the mind of God. Boeken over liefde,
over wanhoop, over honger, over oorlog, over moorden. Boeken en nog boeken,
wetenschappelijke, filosofische, poëzie, boeken over esoterie, over the first three minutes, boeken over
wiskunde, over geschiedenis en over wat nog allemaal. Hopen boeken, stapels
boeken, rekken boeken en wie zal ooit bemerken dat zijn naam ontbreekt in het
rek of wie zal zijn hand uitsteken om zijn boek, indien het ooit zover zou
komen, even te doorbladeren?
En toch, alles en alles samengenomen,
hoe gek het dan wel is te blijven schrijven, lijn na lijn, paragraaf na
paragraaf en te denken dat het een even goed boek is als alle boeken die de
winkel binnenkomen dit verwachten dragen. Welke uitzondering denkt hij wel te
zijn opdat zijn roep gehoord zou worden?
*Jules Romains: Knock ou le triomphe
de la médecine.
17-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
16-11-2018 |
Dag drieënzeventig: Patrick Ysebaert |
Hier op aarde vloeien licht en
duisternis op elk ogenblik via een schakelaar in elkaar. Er is geen donkere
nacht meer, de mens baadt in het licht maar zijn respect voor het grote, leven
brengend licht uit het oosten ervaart de mens niet meer, zeker niet zoals zijn
voorvaderen. De geest van Vézelay en van de middeleeuwen ligt oneindig ver
achter ons. Alle gebeden zijn weggeëbd, er is een vervlakking gekomen tot in
het geloof. De wondere orde in de natuurwetten - al wat we kennen vloeit voort
uit deze orde - wordt aangewend, maar niet erkend als dusdanig, om met alle
mogelijke middelen woorden en beelden, de ether in te sturen.
Zelfs, wat de Kerk en het Geloof
betreft, de belangrijkste en de meest symbolisch geladen beweging van de
priester tijdens het misoffer - hij stond vroeger naar het oosten gericht - het
opvangen en het doorgeven van de krachten komende uit het oosten werd
veroordeeld. Zo, doe maar, schrap het Latijn, schrap het Gregoriaans, herleid
de Elohim van de schepping tot de Jahweh van de aarde en van de mens.
Anja, waarom is het aan haar dat hij
denkt, waarom is het tot haar dat hij spreekt, waarom is het nog steeds, na al
die jaren, haar naam die opduikt - als een omen - op de meest verlaten
ogenblikken?
En Anja, waar je ook bent, deze
woorden van bitterheid, dit heimwee naar het schoon beleven van wat mijn jeugd
was; de heilige waarde van de zondag, strooi ik uit over jou; dit ganse boek
strooi ik uit over jou, woord na woord, zin na zin, betekenis na betekenis. Ik
heb er nood aan dit te doen opdat ik een geldige reden vinden zou verder te gaan
uur na uur, dag na dag met dit werk dat meer een dagboek wordt en is, dan een
boek of roman. Zelfs al weet ik niet hoe je bent, hoe het leven, hoe de jaren, je gemaakt hebben. Maar ik, Ugo, verflüstre mich wie eine Lindenkrone über
dich, be-fluister je met het stuifmeel van de forsythia die bloeit in de
tuin, een gele vlek, le petit pan
jaune, lijk op het schilderij van Vermeer dat de dood betekende voor
Bergotte, zoals Proust ons wist te melden, en waar, een paar dagen terug, mijn
vriend, Jacques v. I., me aan herinnerde.
Hij kon verder nu, alsof hij een soort
drug had ingenomen, hij kon vandaag verder met wat hij terug gevonden had: de
meer dan originele cataloog* van een tentoonstelling, gehouden in de refter van
de vroegere Sint-Baafsabdij, met een passage uit een gedicht in het Italiaans om de nacht in te
gaan, de nacht in te schrijven en hem toe te dekken met woorden:
Anchio ho passeggiato
in riva al mare, ammalato
di luna, tenendo per mano
la mia donna e baciandola
con quelle
labbra
che ora
più non ho.
De naam van de poëet staat niet
vermeld maar de schilderijen uit de tentoonstelling, de van creativiteit
zinderende schilderijen over de doden, opgesteld in de Catacomben van Palermo,
herinnert hij zich maar al te goed, deze waren ontstaan uit de geest van
Patrick Ysebaert, een vriend en groot kunstenaar. En het gedicht over de maanzieke man die hand in hand met zijn
vrouw langs de zee wandelt en haar kust met de lippen die hij thans niet meer
heeft, wordt ook eens zijn deel. Vandaag denkt hij, heb ik nog altijd mijn
lippen om de vrouw te kussen, vandaag ben ik nog altijd de levende die spreken
kan over de doden. Daarna zal zijn boek voor hem moeten spreken tot de
levenden. Vertellen wie hij was en in wat hij geloofde, wat hij zocht en hoopte
te vinden en hoe hij dacht de cirkel van leven en dood te kunnen doorbreken.
Niemand echter zal ooit weten de tijd
die het vergde, de moed en de moeite die het hem zal gekost hebben om door te
gaan tot het einde dat, gelukkig, stilaan in het zicht komt. Zoals hij niet weten
zal de moeite die het Dante heeft gekost om zijn Divina Commedia te schrijven, in exil dan nog, noch de moed die
Mahler heeft moeten opbrengen om zijn Kindertotenlieder
te componeren, noch de wil en de doorzetting die Patrick Ysebaert heeft gekend
om zijn veertig doeken te schilderen, afgezonderd in de catacomben van Palermo.
Maar moeite en volharden zijn zonder belang, zodra het resultaat er is, zijn de
zorgen vergeten.
Maar, denkt hij, schrijf nooit, dat de
andere oever nog ver af is. Maak je klaar voor de overtocht en weet dat je
niets van al wat je vergaarde, van al waaraan je gehecht bent en dat je nu zo
koestert: je boeken, je tekeningen, de stenen en stukken wortels die je
meebracht van je reizen, dat je niets van dat alles meenemen kunt, dat alles
wordt achtergelaten, verspreid zal worden in andere handen, in andere kamers.
En weet dat na jou, de wereld zal zijn
wat hij is, maar leeg van jou, van je schrijven in het bos als in de kamer; van
je dromen, van je wandelen omheen de vijver, maar ook een deeltje van die
wereld vol van de woorden die je achterliet, zoals de schilderijen die Patrick
achterliet vol zijn van zijn geest. En jij met hem en vele anderen leven zullen
in die onzichtbare wereld waar je niet over zwijgt.
Aldus, onthecht je van al wat je bezit
en schrijf, dit is het enige dat je bezitten kunt, totaal bezitten kunt, en
waaruit je nu bestaat. Dit is van jou en van jou alleen, zelfs al hebben vele
van die anderen bijgedragen om te zijn wat je bent - ook jij, Anja dacht hij nog
- maar de vormgeving, de wijze van denken ben jij en niemand kan je dit
ontnemen. Daarna zal er de stilte zijn, de grote bevreemdende stilte en het zal
de stilte zijn in klanken van licht, die je vergezellen zal op je overtocht.
*Google weet heel wat over zijn werken, maar vertelt niets over de tentoonstelling in de vroegere St. Pietersabdij van mei-juni 1991.
16-11-2018, 06:21 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
15-11-2018 |
Dag tweeënzeventig: Vézelay (2) |
Hij weet nu ook dat hij heel ver is
gegaan, dat hij als een ketter heeft gesproken. Als verwijt echter, rijst bij
dit alles een stem op in hem: jij die de
Bijbel leest en zo graag interpreteert, jij die het waagt bepaalde vermeldingen
in de eerste plaats als geschiedkundig te zien, wat ware je spiritueel leven
geweest - wat ware dit van het westen geweest - indien er nimmer een Bijbel,
een Mozes en een Exodus-gebeuren, wellicht nooit, een auteur van Exodus vers 3,
14 and God said to Mozes: I AM THAT I
AM - waren geweest?
Hoe zou jij dan geschreven hebben over
die God van jou, waarvoor je namen zoekt zonder er ook maar een te vinden die
je acceptabel vindt, hoe zou jij dan die godsidee waar je naartoe gezogen wordt
omcirkeld hebben?
Zou je, lezend in de mens die je bent,
lezend in de natuur rondom jou en in wat
je denkt de Kosmos te zijn, zou je tot eenzelfde conclusie gekomen zijn en, zou
je leven een zelfde weg zijn opgegaan?
Zou je uitgeroepen hebben toen je,
dankzij een uitzending van de BBC over het bijstellen van de Hubbletelescoop,
de eerste beelden hebt gezien, van een
punt van niets in het Universum, uitgestreken nu in duizend nooit geziene
kleurschakeringen, zou je dan uitgeroepen hebben dit is het hologram van God?
Het zijn vragen die hij wel nimmer
beantwoorden zal omdat hij voldoende weet dat onze wereld de Bijbel nodig had,
en dat hij de Bijbel nodig had, opdat hij zijn zou en denken zou zoals hij is.
En dat hij de Bijbel nodig had om de sprong te wagen van een humane God naar
een kosmische God om die ingeborenhunkernaar,
te beantwoorden. Met dit voor ogen is het duidelijk dat de Bijbel een
gereveleerd boek is, omdat het ons veel verder kijken laat dan wat erin te
lezen staat, en ons onvermijdelijk op de weg zet die naar Elohim leidt, wie of
wat ook deze zou kunnen zijn.
*
En alles in deze dagen vloeit naar
eenzelfde begrip toe. Op de markt in de schaduw van de Sint-Jacobskerk, waar
hij vorige zaterdag rondliep, had hij een boek gekocht dat nog amper
samenhield, en er nu in bladerend leest hij, dat de priesters van Memphis en
Thebe:
Enseignaient quil y avait un Dieu unique et
suprême, qui avait conçu le monde par son intelligence, avant de le faire par
sa puissance et par sa volonté*.
Of, omgezet, dat deze priesters ons
leerden dat er een grote en enige God was die de wereld geschapen had eerst met zijn geest alvorens deze te scheppen met
zijn kracht en zijn wil. Dergelijke zinnen, weliswaar uit hun context gehaald,
maar zich bevindend in het domein van het Onnoembaar-Onzichtbare, houden het
mysterie van de schepping levend in hem en hij is er gelukkig mee. Hij heeft
een getuige gevonden voor wat hij las bij Fabre dOlivet; ook hij leest nu de
schepping als vooreerst een nadenken over wat en hoe het gebeuren moet en pas
de uitvoering ervan op de zevende dag.
De mens van vandaag meent dit mysterie
opgelost te hebben door het uitdokteren van wetenschappelijke formules waar
onder de Big Bang-theorie. En eigenlijk ligt deze theorie hem heel goed, niet
alleen omwille van het feit dat de paus ermee gediend was, zoals hij las bij
Steven Hawking, maar omdat de priesters van Memphis en Thebe, en zoals het
vertaald staat door Fabre dOlivet, aanvaarden dat er een Denken moet geweest
zijn vóór de Big Bang.
Dan is daar ook de schitterende wijze
waarop de schepping vertolkt wordt in het epistel van de mis van de Onbevlekte
Ontvangenis 8 december - indien dit epistel bewaard is gebleven?. In elk
geval, zijn missaal, die bij hem het beeld oproept van de zondagmorgens uit
zijn verre jeugd, liegt er niet om want hij leest er:
Dominus
possedit me in initio viarum suarum antequam quidquam faceret a principio ...,
of de Heer bezat me in het begin van zijn wegen nog voor welk werk ook, vanaf
het begin, vanaf de eeuwigheid ben ik gevormd geweest ... vóór dat de aarde
ontstond ...
Een tekst die de kerkvaders zijn gaan
halen uit het boek Spreuken, hoofdstuk 8, verzen 22 tot 35 die handelen over
de Wijsheid. En Fulcanelli die schrijft, dat
met Wijsheid hier de Moeder maagd wordt bedoeld: qui nest autre chose que la personnification de la substance primitive
dont se servit, pour réaliser ses desseins, le Principe créateur de tout ce qui
est.
Die niets anders is dan de
verpersoonlijking van de oer-substantie waarvan het scheppend Principe van al
wat is, gebruik maakte om zijn doel te verwezenlijken. Wat enkel betekenen kan
dat het, het oerbeginsel is la substance primitive van Fulcanelli,
de purée initiale van Hubert Reeves
- die bezeten werd, bevrucht werd door le
Principe créateur. Wat op heel
weinig na, aanleunt bij wat de priesters van Memphis en Thebe wisten te
verklaren.
Dit is dan het poëtische beeld van de
Big Bang dat de Bijbel ons voorhoudt, diepzinniger dan welke wetenschappelijke
formulering ook. Maar als het Dominus
possedit me in de King James versie zo prachtig vertaald wordt door: The Lord possessed me, waarom
Willibrordus, waarom Osty, dit vers verkrachten door het te vertalen: Jahwe schiep mij, Le seigneur ma créée?
*Esprit du Dogme de la Franche Maçonnerie, par le
F.M.R. de Settio H.Tarlier, libraire-éditeur, Bruxelles, 1825, pag. 9.
** Fulcanelli: Le
Mystère des Cathédrales et linterprétation ésotérique des symbols hermétiques
du grand oeuvre édité à Paris, chez
Jean-Jacques Pauvert, 3e edition, 1963.
15-11-2018, 06:36 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
14-11-2018 |
Dag eenenzeventig: Vézelay (1) |
Een actieve geest zit vol met eerste
zinnen, en Ugo is actief. Als hij buiten gaat en over de boomgaard wandelt, het gras bestrooid met afgevallen bladeren en rottende appels en peren, een
tapijt vol ligt er, is hij plots, zonder overgang, in gedachten met zijn vriend
Pierre H. in Vézelay. Ze hadden er nog over gesproken op het voorbije tuinfeest. Ugo wist onmiddellijk waarover hij schrijven zou vandaag. Hij vond, hoewel strikt niet passend - maar het was hem nog al overkomen over niet passende zaken te schrijven - dat het belangrijk was wat hij te vermelden had en hij keerde terug naar binnen.
Ze staan in het voorportaal, in de
nartex van de kerk, vóór het monumentale Christusbeeld. Hij herinnert zich nog
wat Pierre hem toen gezegd heeft over dit beeld, dat het, de meest majestueuze figuur van Christus was die het
christendom ooit heeft voortgebracht, de woorden, zegde hij, zijn niet van
mij maar van Georges Duby. Het is een Keltische Christus, indien zo iets zou
bestaan: kijk naar de twee zeer duidelijke spiralen in het kleed van Christus,
ter hoogte van de linkerknie en van de rechterdij en weet dat de spiraal het symbool is van het eeuwige leven. En kijk ook
naar de nimbus omheen het hoofd van Christus en het kruis, deels zichtbaar
erachter. De twee armen ervan schijnen enigszins naar boven gericht, zodat het
lijkt alsof het kruis er een moet zijn met vijf in plaats van vier armen. En
ook, ging hij verder, de Christus van Vézelay is geen gekruisigde, ik las ooit
dat er geen enkele afbeelding van een gekruisigde Christus aanwezig is of in
den beginne aanwezig was, in de kerk van Vézelay; het is een Christus die ons wenkt, ons
opneemt, die ons uitnodigt.
Ugo zag voor zich het majestueuze beeld van
Christus, maar niet de spiralen in het kleed en ook niet de vijf armen van het
pentagram, wel de enorme ruimte van het binnenschip, met op het einde, in het
zuivere oosten de blanke schittering van het gotische koor.
Aldus, nog altijd Pierre, als je
Christus ontmoeten wil, dan verplaatst je,
je naar Vézelay als pelgrim, en je reist
niet naar Rome waar alles een naam heeft. Je voelt hier, in Vézelay, duidelijk aan
dat de geest van la Madeleine oosters
is. Maria Magdalena was immers voor de orthodoxen, de vrouwelijke apostel die
Christus vergezelde. En, was zij ook niet de discipel die Christus het meest
beminde, over wie Johannes het heeft in zijn vertelling over het laatste Avondmaal, herinner je ook Dan Brown en wat hij wist over 'het Laatste Avondmaal' van Da Vinci.
Voor Ugo was nu de toon gezet. Hij
dacht: zeker is het dat ik altijd heb willen schrijven over de Christus die ik gemeend
heb n Vézelay te ontmoeten, maar dan op een gebrekkigere wijze dan de meester-bouwers het hebben gedaan, de beeldhouwers en
al degenen die gewerkt hebben aan het concept van la Madeleine, en hierbij mag ik zeker de redder ervan, Viollet-le-Duc niet vergeten, zij allen zijn er in geslaagd ons een
magistrale synthese te brengen van de Keltische traditie, ingebed in een
gnostisch getinte christelijke religie.
Ook Suger, de abt van St. Denis, was
ervan doordrongen. Deze liet zijn abdijkerk verbouwen en realiseerde aldus het
eerste gotische bouwwerk in Frankrijk. De bedoeling van Suger was Keltisch en
dus metafysisch. Hij wou dat de kerkganger geroerd zou worden door de kracht
van het licht en in dit licht God zou ontmoeten. Treffend is de betekenis van
de Latijnse tekst die hij aanbrengen liet op de ingangspoort van de westergevel:
de geest in de duisternis, ontwaakt via
het stoffelijke tot de waarheid en doordrongen van het licht verrijst hij uit
zijn geborgenheid. En, wat meer is, in zijn glasramen liet Suger het
pulver van robijnen en amethisten, van saffieren en turkooizen verwerken, ter
verheerlijking en verrijking van het binnenvallende licht.
En hier, bij ons, in de contreien waar
ooit de Kelten hebben hoogtij gevierd, is er een gouden vers te lezen,
toegeschreven aan de Kelten als aan Pythagoras, en hij zoekt het op: Want,
het ras der stervelingen is van goddelijke oorsprong en degene die in zijn ziel
het goddelijke dat er in opgesloten is weet op te wekken, zal de geheimen van
de natuur ontsluieren. En hij gelooft dat de boodschap van de
meester-bouwers van de eerste kathedralen, dicht aanleunt bij de geest van dit
gouden vers; dat hun betrachten was, door te dringen tot een religiositeit die
van alle tijden is, te neigen naar een transcendentie waarin het dogmatische
geen enkele rol te vervullen heeft.
De eerste gotische kathedralen hebben Ugo
altijd bezield. Hoe die drang in hem ontstaan is weet hij niet. Was ze hem
ingeboren of, zijn het de kathedralen zelf geweest die hij bezocht en hem in
die mate en in die richting hebben geïnspireerd?
Hij beseft thans dat de kathedraal een
poging is, de goddelijke ordening van het Universum symbolisch na te volgen,
zoals dit het geval was voor de Egyptische tempel - de moskee van de moslim
eerder afgestemd op de Koran - dit, door hun oriëntatie, hun meetkundige
proporties, hun bouwkundige ruimtes, de harmonie van hun horizontale
lijnstructuur gebaseerd op het gamma van Pythagoras. Ze zijn het ook door de
plaats waar ze gebouwd werden doordat ze hun funderingen hebben in de
aardstromen van die plaats, en hun torens geprojecteerd in de magnetische
velden van de hemel.
Er is echter misschien nog meer wat de
kathedraal betreft. Deze is aldus eveneens gebaseerd op de Keltische idee die
we terugvinden in de dolmen en menhirs waarvan Stonehenge een schitterend
voorbeeld is.
Wat hij denkt en vooropstelt: in
Stonehenge hadden de rechtopstaande stenen, de megalieten, hun eigen functie.
In vibratie gebracht door de dekstenen, de dolmen, die er horizontaal bovenop
werden geplaatst, beroerden deze vibraties de geest van de mens die erin rondwandelde,
en bezat Stonehenge aldus de functie van de athanor van de alchemist. En als we
denken aan de onbehouwen stenen zoals deze van Stonehenge, dus niet
gepollueerd door de beitel, is het meer dan verbazend op drie verschillende
plaatsen in de Bijbel te lezen: Als je me
een altaar bouwt dan zal je dit doen met onbehouwen steen.
14-11-2018, 06:35 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
13-11-2018 |
Dag zeventig: Franz Kafka |
Hij schreef dit, de
morgen vóór het licht opkwam, zijn gordijn opengeschoven op de schim van een
paar sterren op het lichtend blauw laken van de hemel. Hij zou dit overnemen om
te bewaren en uit te dragen. Hij wist nu hoe belangrijk zijn ontmoeting met de
spiegelvijver was. Hij was er voor de zoveelste maal in gedachten, omheen
gewandeld, zeven honderd passen ver, de strook gras er omheen, drassig op
plaatsen, op andere droog. De knoppen van de takken wachtend op de gunstige
stand van maan, sterren en planeten om open te barsten met een kreet. En hij
nederiger dan ooit.
*
Hij doet onherroepelijk afstand van de
te humane God, gevangen en gestold in een religieus denken dat nog altijd
vastgekleefd is aan een Universum herleid tot de aarde met de hemel erboven.
Van uit een dergelijk ingesteld zijn volstaat het zich uit te roepen als de
spreekbuis van God om het fundamentalisme in leven te roepen en in leven te
houden, met al de thans opduikende gevolgen ervan.
Het is aldus de mens die zich God
toe-eigent, hem afbakent, hem spreken laat. Het is de mens, beperkt in visie,
beperkt in zijn eigenschappen die optreedt in Zijn naam en zelfs doodt en
oorlog voert in Zijn naam. Dit gebeurt niet alleen vandaag, dit gebeurde en
begon, ten tijde van Mozes, van Jozua. Jahweh stond zelfs aan de zijde van de
Perzische koning Cyrus II, want de Deutero-Isaïas hoorde zelfs dat Jahweh
uitriep:
Omwille
van Jacob, mijn dienstknecht, omwille van Israël mijn uitverkorene, heb ik u
bij uw naam geroepen, u een erenaam gegeven en gij kende mij niet. Ik ben
Yahweh en niemand anders, buiten mij is er geen God. Ik omgord u en gij kent
mij niet
Een volk dat Gods naam in zijn vaandel
voert en ten oorlog trekt tegen een ander volk met eveneens de naam van God op
de vlag gebrodeerd, of God strijdend tegen zichzelf. Voor de mens kan dit
allemaal. Hij kan Hem om het even wat in de voeten schuiven en blijven
uitbazuinen dat zijn God een rechtvaardige, een liefhebbende is, de grootste
is.
*
En Jonas in de buik van the great fish: I cried by reason of mine affliction to the Lord, and
he heard me; out of the belly of hell cried I and thou heardest my voice. En de Lord hoorde de stem van Jonas.
Maar hier, in de luwte van het huis, omgeven door een zee van wachtende bomen,
wie, wie zal de stem horen van hij die schrijft?
*
In een boek
dat hij ooit gekocht had in Praag, Le Cercle de
Prague', een reeks fotos met eronder zinssneden uit het dagboek van Franz
Kafka, een passage eruit die hij meeneemt tussen de lakens, wat hij niet had
moeten doen:
Je
cherche toujours à communiquer quelque chose d'incommunicable, à expliquer
quelque chose d'inexplicable, à dire quelque chose de ce que j'ai dans la
moelle et qui ne saurait être vécu que par elle...'
Zijn
slaap is onrustig, de woorden komen onophoudelijk terug in een andere volgorde.
Het boek ligt naast hem op de nachttafel en in het midden van de nacht herleest
hij de woorden. Hij denkt, hoe dikwijls is dit
niet mijn geval geweest dat ik iets wou zeggen dat niet uit te leggen is, omdat
wat ik te zeggen heb komt van uit het merg van het Dasein. Ook, omdat ik
altijd gewild heb literatuur te schrijven van de hoogste plank. Blijvend gewild
heb die droomhoogte te bereiken. Ik stel me natuurlijk vragen bij het
resultaat, maar als kunstenaar moet je je 'smijten' - het woord is van Kristien
Hemmerechts - doen en niet omzien. Want literatuur is totale vrijheid, is, wat
is of wat was, vastgrijpen om het voor te stellen zoals het had kunnen zijn,
breed uitgestreken, in een totaal ander perspectief geplaatst, opdat het zich
vastankeren zou in de geest van wie je leest en, niet alleen bij hen, maar ook
bij jou, zodat je, je wensen begint te zien als een realiteit en al wat er uit
voortkomt, wilt zien als reëel. En als ik volhard, als ik opstijg, als ik
verdwijn in mijn woorden om te verklaren wat niet te verklaren is, dan is het
omdat ik ben opgestaan uit het irreële dat voor mij het reële geworden is. Is
het geworden, een betreden van het landschap van het irreëel reële, want de
wereld is ontoereikend om het onzegbare te zeggen. En het is in het onzegbare
dat we ons dompelen willen om er uit te voorschijn te komen als een feniks die
er was zonder er te zijn. Kafka was zo ingesteld, elke kunstenaar is zo
ingesteld, zo niet verdrinkt hij, blijft hij gestabiliseerd in de aarde,
levenloos, ademloos. Ik heb die plaats in de aarde altijd geschuwd, ze voldeed
me niet, ze was te weinig zeggend. Ik weet nu, als ik me bezig zie, dat ik er
kan aan ten onder gegaan, is het niet volledig, voor een deel dan toch.
13-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
12-11-2018 |
Dag negenenzestig: het geval Salibi |
Dan is er nog een tweede zaak die
evenmin de fundamentalisten in Israël zal kalmeren, namelijk het geval Kamal
Salibi, de christen Libanees die een totaal nieuwe theorie ontwikkelde over het
land waar de Bijbel zich zou hebben afgespeeld. Kamal Salibi bewijst dit aan de
hand van de plaatsnamen uit het Oude Testament. Een groot aantal van deze namen
konden nimmer gelokaliseerd worden, zeker niet in Palestina. Salibi beweert
deze namen terug te vinden in Saoedi Arabië. Een waardevol voorbeeld van bewijs
is de begraafplaats van Sarah, de vrouw van Abraham. Sarah werd volgens de
Bijbel begraven in Kirjat-Arba - de vertaling van vier dorpen - in de grot
van Makphela, waar ook Abraham zal begraven worden en na hem Isaac en Jacob.
Salibi maakt zich sterk dat deze plaatsnamen
te vinden zijn in de streek van Qunfuddah, ten zuiden van Medina: vier dorpen
hebben er een naam die begint met Kirjat en in de buurt ligt Maqfelah.
Is Salibi, hoofd van het Departement
Geschiedenis en Archeologie van de Amerikaanse Universiteit van Beiroet, ten
tijde van zijn boek - hij overleed in 2011 - een fantast en moeten we ons helemaal
niet storen aan zijn werk, of heeft hij het bij het rechte eind als hij onder
meer de zwerftocht van Mozes uitstippelt, telkens de bijbelnaam plaatsend naast
de gelijkluidende naam in Saoedi Arabië en het vroegere Noord-Yemen?
Hij, Ugo, heeft het geluk gekend,
samen met enkele vrienden en onbekenden die vrienden werden, een grote reis te
maken doorheen Noord-Yemen, slapend onder de tent en rijdend in een landrover
van dorp tot dorp tot stad.
Een groot gevoel domineerde als hij de
kinderen zag, de gesluierde vrouwen; als hij de boeren bezig zag die hun, in
terrasvorm aangelegde velden, omploegden; de jonge meisjes met hun kudde geiten
en dit allemaal in een onwezenlijk landschap dat hem déjà-vu toescheen.
En het gebeurde tijdens die reis dat
rond het jaareinde zijn zoveelste verjaardag herdacht werd ergens onder de
palmbomen aan de Rode Zee, en dat hij er twee boeken ten geschenke kreeg, een
van Joseph Conrad en een ander waarvan de titel onmiddellijk raak was: La Bible est née en Arabie, van Kamal Salibi.
Het was de avond dat hij de nacht zou
doorbrengen op een brits gelegen, onder de blote sterrenhemel, luisterend naar
het geruis van de wind in de palmbomen en het schuiven van de golven op het
strand en hij volgen kon, nu en dan de ogen openend, hoe het sterrenbeeld van
Orion, en de planeten Jupiter en Mars naar de zee toeschoven om, bij het eerste
gloren toe, onder te dompelen in de Rode Zee. Een onvergetelijk beeld voor een
bijna slapeloze nacht.
En het was pas tijdens de terugvlucht
van Saana naar Parijs, dat hij het boek lezen zou, terwijl onder hem, het land
wegschoof waar, volgens Salibi, het Oude Testament zich zou hebben afgespeeld.
*
Zaken als deze over de Bijbel waren
infiltraties in zijn gedachten, hij kon deze zo maar niet voorbij, kon die niet
ongeschreven laten. Maar de vijver en de natuur waren verheldering, en veegden
alle vreemde gedachten weg. De laatste dagen dat hij er was speurde hij telkens
naar tekenen van de nieuwe lente en vond hij die in de aarzelende groei van de
witte dovenetel die, de vorst lang uitblijvend, tot bloei gekomen was en nu, na
een paar nachten vorst, was ineengezakt. Het waren maar kleine tekenen van het
grote leven dat hij thans, van o zo dichtbij, volgen wou, of hoe wijs en
nederig men wordt en met hoe weinig men tevreden is als de jaren zich stapelen.
En
hij bleef geboeid en getekend door wat zich voordeed op de boorden van de
vijver en wat hij met argusogen gade sloeg en opvolgde. In zijn hele leven had
hij nimmer zo dicht gestaan als nu bij de visuele heropleving van de natuur,
het was als een voorbereiding op, en de verzekering van het andere leven, dat
voortdurend, seconde per seconde, nader kwam. Hij beloerde de natuur met een
zeker ongeduld, maar hij wist, hij voelde het, dat diep in de aarde de sappen
zich aan het voorbereiden waren om bij het minste teken, op te stijgen en in
alle mogelijke vormen leven te verwekken.
Sinds
enkele dagen was er de bereklauw die uit zijn knop gekropen was en elke dag wat
hoger uitstak. En telkens als hij er kwam nam hij er een foto van om te zien
met welke gang de stengel uit de knop was gekropen. Hij begreep ineens het
ingesteld zijn van Jordan, de hoofdpersoon in Houellebecqs La Carte et le Territoire, die in zijn
omheind bos, de groei van de takken en de beweging ervan, filmend in het oog
hield. En nu was het hem zelf overkomen dat hij zich vasthechtte aan elk teken
van leven; dat hij, bijna geboeid alsof het een groot gebeuren was, meeleefde
met de groei van de bereklauw in de grachten omheen de vijver.
Hij
dacht ditmaal zal me niets ontgaan, noch het zwellen van de botten, noch het
wegwaaien van het stuifmeel uit de katjes van wilg en hazelaar, noch het neerstrijken
van de eenden op de vijver, of van de reiger die wacht op de rand ervan. Hij
zal er over schrijven in een afzonderlijke dagboek, hij zal alle tekenen
vermelden alsof het de laatste maal zou zijn dat hij het, tot in de minste
details, waarnemen kan.
Is
het een voorgevoel dat hij heeft van wat dichter komt? Hij kan nu niet anders
dan zich afvragen of het om deze reden is dat de vijver werd binnengebracht in
zijn leven, opdat hij getuigen zou over het kosmisch gebeuren van de
heropleving van grassen, struiken en planten, van weidebloemen hier door Johan
gezaaid. En dit wist Umberto Eco, dat het schrijven er over, even kosmisch was,
dan het gebeuren zelf.
En
in hem was een gevoel van dank, niet alleen om de mogelijkheid die hem geboden
werd om er over te getuigen, maar vooral
omdat hij hierover de verwondering kende.
Echter,
heeft het nog enige waarde te vermelden welke krachten, welk immens inzicht in
deze krachten, moet aanwezig geweest zijn, opdat de mens worden zou wat hij is. Als
hij dan neerzit in de zon aan de vijver, want het licht is zacht deze dagen,
dan weet hij dat het ook voor een deel de vijver is die gemaakt heeft dat hij
dit vandaag hier schrijven zou. Ware deze niet binnengebracht in zijn leven,
hij zou dit nimmer hebben verkondigd
zoals hij het verkondigd heeft en wat meer is, hij heeft er zich oneindig goed
bij gevoeld.
Zo Ugo, man, schrijf,
schrijf, je bent aangekomen waar je zijn moest om te zien en te beleven hoe het
wonder dat de natuur is, zich eens te meer voltrekken zal. Open wijd je ogen
opdat je begrijpen zou wat er te zien en te begrijpen valt: het grote bewegen
dat zich, met de lente op komst, zich eens te meer aan het manifesteren is. En
dacht hij nog, ooit zal ik deze woorden voorlezen in de kabuze aan Johan en
Geert. Ik zal hen zeggen wat de vijver in mijn dagen betekent, en vooral hoe
dankbaar ik ben de vijver ontvangen te hebben als een geschenk, als een vriend
onder mijn vrienden.
12-11-2018, 06:28 geschreven door Ugo d'Oorde
|
|
|
|
|
|
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
|