 |
|
 |
|
|
 |
08-03-2015 |
Over Poëzie en andere zaken (1) |
Nu ik verneem dat ik gelezen word tot in Perth kan ik me niet meer blogs, zoals die van gisteren 7 maart, die niet alleen onzorgvuldig geschreven werd maar nog onzorgvuldiger ingelogd, permitteren.
Nu gedane zaken nemen geen keer, wat voorbij is, is voorbij. Ook is voorbij mijn blog van 6 maart die eigenlijk, als ik er nader op inga, niet alleen de aanleiding maar ook ten dele de inleiding uitmaakt van mijn essay dat ik nu ga schrijven met als titel ‘Poëzie en andere zaken’, een essay dat ik niet in één blog kan brengen maar moet spreiden over meerdere. Het behelst een idee die me al lang bezig houdt en wellicht gedeeltelijk al in korte stukken verspreid ligt over mijn voorbije blogs.
1
Schrijven is en blijft een voorrecht. Een voorrecht zich te openen voor zijn lezers. Het woord wordt aldus verinnerlijkt, de bekrompenheid van de wereld wordt verruimd en we betreden een totaal andere dimensie waar oorsprong en bestemming in een wondere osmose in elkaar vervloeien en we, schrijvend een volheid kennen die niet te bepalen is, niet te omschrijven is en de impressie nalaat van een aanwezigheid die ons lijk een verre echo zoekt te benaderen.
Zo heeft deze ‘aanwezigheid’ een raakvlak met wat Umberto Eco[1] noemt : ‘het ene vast punt van het Universum’, zijnde het punt dat inwerkt op de slinger van Foucault die, naar het zeggen van Hubert Reeves: ‘onze kleine planeet ignoreert om zijn beweging af te stemmen op de confrérie van de melkwegstelsels.’[2]
Reeves zal dit wel geschreven hebben, versplinterd in een wolk van poëtisch-kosmische verbondenheid, zoals Eco trouwens en ook zoals Ernst Mach de volheid van deze verbondenheid ervaart, en spreekt over een mysterieuze kracht die uitgaat van de massa van het Universum zodat het in zijn totaliteit mysterieus aanwezig is op elk ogenblik, op elke plaats van deze wereld.[3]
Ook Ibn Arabi, een Perzisch poëet uit de XIIIde eeuw, verwoordt dit op een sublieme wijze: ‘Elk deeltje, elk stukje van de wereld is de wereld in zijn totaliteit’[4]
Indien we ons, al is het slechts even maar, inbeelden kunnen wat het betekent gegrepen te zijn, getekend te zijn door de krachten die de slinger van Foucault in beweging houden; wat het betekent meegezogen te worden door de ‘creatio continua’-beweging van het Universum, dan moeten we stellen dat het enkel en alleen van ons afhangt opdat deze krachten bestuivend zouden inwerken op onze spirituele ingesteldheid
Dan waag ik het ook te zeggen dat dit gevoel, deze bijna utopische gedachte die me gekneld houdt, namelijk deel te hebben aan het mysterieuze leven van deze kosmos in zijn totaliteit, zelfs indien deze idee slechts heel vaag operatief in ons zou aanwezig zijn, dan toch is deze stellingname, eigen aan de dimensie van de mens die we zijn, eigen aan de dimensie van de ‘mens-in-wording’ die we nog steeds zijn.
Dit moge dan de toonaard zijn waarin dit essay geschreven wordt. Zo zijn we ervan overtuigd dat we deze transcendentie, deze verbondenheid met de krachten gevoeld en beleefd door Eco, Reeves, Mach, Ibn Arabi en door duizenden anderen, verwoord – maar dan wel ,in zekere mate verborgen - ontmoeten in de poëzie, de taal van het niet uitgesprokene, de taal die voor ons het symbool is, de expressie is van het oer-heimwee dat ons bewoont, het heimwee naar het totaal andere of zoals Max Horkheimer het zegt : ‘Die Sehnsucht nach dem ganz Anderen’.
Daarom en om nog andere redenen is dit essay dat ik schrijven wil niet alleen een voorrecht maar evenzeer een vreugde en Saint-John Perse parafraserend kan ik u zeggen: ‘Qu’il y avait un si long temps que j’avais goût de vous entretenir de la poésie, mêlant à mes propos du jour toute cette alliance, au loin, d’un grand éclat de mer ...’[5]
Ook ik, sprekend over economie of financiën, over letterkunde of muziek, over traditie of geschiedenis, over wat ons samenhoudt en ons afzondert, ook ik heb steeds diep in mij de roep gehoord van de poëzie die, in deze contreien, minder en minder haar zeg krijgt en zich meer en meer verlaten voelt.
Thans gelukkig als ze is, krijgt ze het woord en wil ze u binnenvoeren in haar wereld, de wereld van het onnoembare dat de bron is van een onbepaald en niet te bepalen verlangen dat bij momenten oprijst in ons waarbij woorden worden opgetekend die schijnbaar - of is het in werkelijkheid zo - van buiten ons komen.
En zoals in het Boek van Job, de drang tot spreken bij Elihoe na dagenlang wachten, zo hevig is geworden zo dat hij uitroept: ‘Ik ben overvol met woorden, mijn adem jaagt ze naar buiten, ja mijn binnenste is zoals jonge wijn die nieuwe wijnzakken doet scheuren. Ik moet spreken om mijn hart te luchten.’[6]
Zo groot ook is thans mijn verlangen u te spreken over de poëzie over wat ze is, vanwaar ze komt, en wat ze betekent.
[1] Umberto Eco : “De Slinger van Foucault”, uitg. Bert Bakker, 1989, pag. 11.
[2] Hubert Reeves : “Patience dans l’Azur”, Ed. du Seuil, 1988, pag. 257-259
08-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-03-2015 |
Loslopend gedicht |
7 maart
Loslopend gedicht
The day will stand before us.
The day will follow us
into the day’.(Paul Auster[1])
De maan
vannacht is vol
de dag zal later
geschreven staan
loom
losgegooid
op oude bladen,
losgekomen verlossing
waar de bomen
nog botten gaan
vannacht,
Tot de dag ons volgt:
je dacht Scriabin,
je dacht piano,
achtte lelies klanken,
sonates
van vingers in het licht,
van parels
die toetsen waren,
vol uitgestrooid.
Een kluizenaar die alles hoorde
van in zijn schelp,
zijn koninkrijk.
Unknown
is meer ongekend
dan ongekend.
[1] Paul Auster:’Poesía completa. Editorial Seix Barral 2012, traducción del inglès y prólogo por Jordi Doce
07-03-2015, 00:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-03-2015 |
Dringend toe te voegen aan Blog van heden. |
Nagekomen, en wat ik niet verzwijgen kan.
De IS onthoofdt niet allen de ongelovigen – waaronder zij zelf – maar ook de beschaving waar Bronovski zijn boek, ‘The ascent of man’ over schreef, dat bij hen geworden is ‘the annihilation of man’.
Ik hoorde gisteren avond ook wat Rutte vertelde over de Nederlandse Syriëstrijders, dat ze beter zouden sneuvelen dan terug te komen op een beschaafde boden. Ik geef hem volmondig gelijk en bewonder hem omdat hij dit als eerste minister heeft durven zeggen. Weinigen nog hebben die moed, nochtans zijn ze een tijdatoombom.
Het was één uur in de morgen toen ik dit vernam én van de vernieling van de kunstwerken in Mossoul – wat ik gezien had en waarbij ik rilde en de ogen sloot – én wat nog erger was wat overbleef van de Assyrische beschaving 20 km verder. Gelukkig had ik daarna nog een deel van de Unvolendete van Schubert, een balsem om bij in te slapen.
06-03-2015, 09:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Wat overbleef |
'Plant gered van de versplintering door de bulldozer nivellando las terrazas de las huertas del cabo (San Juan-Alicante). Heb de structuur ervan nieuw leven willen geven parce que ‘les petites choses n’ont l’air de rien mais elles donnent la paix’
Aldus wordt hier het woord verinnerlijkt, de bekrompenheid van de wereld wordt weggeschoven en we betreden een totaal andere dimensie waar oorsprong en bestemming in een wondere osmose in elkaar vervloeien en we, al was het slechts de fractie van een ogenblik, in het minimale een volheid herkennen die niet te bepalen is, niet te omschrijven is, en de impressie nalaat van een aanwezigheid die ons lijk een verre echo zoekt te benaderen.
Zo heeft deze plant haar raakvlak behouden met wat Umberto Eco[1] noemt : ‘het ene vast punt van het Universum’, zijnde het punt dat inwerkt op de slinger van Foucault die, naar het zeggen van Hubert Reeves : ‘de aanwezigheid van onze kleine planeet ignoreert om zijn beweging af te stemmen op de confrérie van de melkwegstelsels.’[2]
Reeves zal dit wel geschreven hebben, in een wolk van poëtisch-kosmische verbondenheid, zoals Eco trouwens en ook zoals Ernst Mach de volheid van deze verbondenheid ervaart – ook zoals ik mijn verbondenheid met het plantje ervaar - en spreekt over een mysterieuze kracht die uitgaat van de massa van het Universum, zodat het in zijn totaliteit mysterieus aanwezig is op elk ogenblik op elke plaats van deze wereld.[3]
Ibn Arabi, een Perzisch poëet uit de XIIIde eeuw, verwoordt dit op een sublieme wijze: ‘Elk deeltje, elk stukje van de wereld is de wereld in zijn totaliteit”[4]
En ik vraag me af of dit Universum, verstrengeld in al zijn geledingen, niet het uiterlijke beeld – het lichaam - is van de geest of minstens, alle materie doordrongen van geest, de mens hiervan het voorbeeld zijnde.
Indien we ons, al is het slechts even maar, inbeelden kunnen wat het betekent gegrepen te zijn, getekend te zijn door de krachten die de slinger van Foucault in beweging houden; wat het betekent meegezogen te worden door de ‘creatio continua’-beweging van het Universum, dan moeten we stellen dat het van ons afhangt opdat deze krachten inwerken zouden op onze spirituele ingesteldheid en dat het enkel via deze krachten kan zijn dat het stuifmeel, geconcretiseerd in een poëtische geladenheid zich alsdan uitwinnen zal in de zes richtingen die van hier uit de wereld van morgen zal bestuiven.
Dan waag ik het ook te zeggen dat, in wat rest van dit meer dan simpel plantje, deze bijna utopische gedachte die me bezighoudt, namelijk deel te hebben aan het mysterieuze leven van deze ‘wereld in zijn totaliteit’, nog altijd geldt. Zelfs indien deze transcendente idee slechts heel vaag operatief zou aanwezig zijn, vooral dan in de dorre bloem en wortel, dan toch is deze stellingname, en enkel deze, eigen aan de dimensie van de mens die we zijn, eigen aan de dimensie van de “mens-in-wording” die we zijn.
Deze blog is hoog gegrepen, situeert zich in het gebied van de transcendentie, geïnspireerd als hij is door de afbeelding hier, van een plantje weg gehaald van onder de bulldozer, dat indien ik het zijn vrijheid terug geven zou, terug tot bloei zou komen als was het maar in potentie.
[1] Umberto Eco : “De Slinger van Foucault”, uitg. Bert Bakker, 1989, pag. 11. [2] Hubert Reeves : “Patience dans l’Azur”, Ed. du Seuil, 1988, pag. 257-259. [3] Hubert Reeves : idem. [4] Roger Garaudy : “Comment l’homme devint humain”, Ed. J.A. 1978, pag. 217
06-03-2015, 00:21 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-03-2015 |
Qui rate les aubes, rate sa vie |
‘Qui rate les aubes rate sa vie’.
Elke morgen als ik aan de ontbijttafel zit, als ik zie hoe het licht door de nog steeds naakte boomkruinen springt, op sommige dagen hel verblindend op andere in een beloftevol parelgrijs, denk ik aan deze zin van Louis Pauwels, de man van ‘Blumroch ou le Déjeuner du Surhomme’.
Pauwels die evenmin als vele andere schrijvers niet weg te halen is uit mijn leven. En ik denkt dat het inderdaad het morgenlicht is que je ne rate pas, qui me fais écrire, nu ik aangekomen ben waar ik sta.
En de woorden zijn er, de ene dag wat vlugger dan de andere, maar ze duiken op van tussen de bomen aan de overkant en ze bieden zich aan zodat ik ze maar mee te nemen heb naar de schrijftafel waar ze zich zelf gaan neer zetten, gevormd en ingekleed, op het witte blad van mijn scherm.
Ik zegde het al, schrijven is mijn gebed, is de kracht die opstijgt uit mijn diepste ik en verwoord wordt door die fameuze Ugo in mij, die mij geen respijt laat, me gestaag op de hielen zit opdat ik toch maar niet verpozen zou; die me geen morgenslaap gunt, geen neerliggen op de sofa, geen morgendagblad, maar die woorden wil neergezet zien: words and words.
Hij is verliefd op het woord, het is zijn voedsel en hij is zelden voldaan. Wat erger is, hij dringt aan en hij overhaalt me. Zoals de vorige dagen dwong hij me terug te grijpen naar wat ik lang geleden geschreven had, drong hij aan om het te hernemen, te herwerken en dit sans pitié, want hij wou niet weten wat het me kost aan inspanning en schroom terug te gaan naar wat van vroeger was, me eens te meer naakt uit te kleden en me zelf te dwingen, zoals Pauwels elke dag zijn dag begon, zo winter als zomer, met een duik in zijn zwemkom, de sprong te doen in het woord.
Hij, Ugo, wenst dat ik me verder en dieper pijnig om te doen wat ik node doe: een derde persoon er bij te halen en te laten leven met delen die van mij zijn, wat nog haalbaar is, maar ook met delen die ik vinden moet in wat is van de mens, dooreengeschud door de dagelijkse gebeurtenissen die op hem afkomen en die hij te ondergaan heeft.
Opgestaan even vóór het licht opkwam, met nog enkele verlate sterren boven mij, zal ik eens te meer, mijn blog niet gemist hebben. Open ik mijn dag met een ‘ontboezeming’, als een door het woord opgejaagd iemand, strompelend, met pijn in de knie die hem gekluisterd houdt maar niets kan de Ugo in mij vermurwen, integendeel.
05-03-2015, 00:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-03-2015 |
Manuscript (vervolg 2) |
Vele herinneringen blijven aldus toegedekt. Hij leeft ermee, ze kleven aan de dingen van het leven, en duiken plots op in kleine, onooglijke gebeurtenissen: een glas wijn gehouden naar het licht, een lege stoel op een terras, een lied van Grieg, krijgen soms een andere inhoud, verslingeren zich in woorden die volgen op woorden en andere beelden oproepen die ooit beelden waren of dromen waaruit we allen bestaan, de grote stilzwijgende massa van de dingen die waren.
Maar nu hij vergroeid zit in de dagen en het leven in hem begint te vertragen, zijn er herinneringen die bij het minste teken opduiken. Herinneringen die niet meer te wissen zijn, die in hem zijn gebrand, en dan denkt hij aan dat dorp in de Val dAnniviers[1] waar hij was met haar en de kinderen, vakanties lang, elk jaar opnieuw, er verblijvend in een oude maar comfortabele chalet. En na haar sterven, had hij dit dorp en deze chalet elk jaar herop gezocht. Hij verbleef er telkens de ganse maand augustus, samen met de kinderen en kleinkinderen. Het was een door de zon verbrande chalet, un chalet brûlé par le soleil, geplant en gegroeid tussen sparren en lorken met enkele berken ook en een pracht van een lijsterbes die glansde van de vruchten. Een eiland van rust waarover het grote licht van de bergen was en in de nacht de ruisende stilte van de bergstroom in de diepte. Een chalet die lijk de voorsteven van een boot de vallei scheen binnen te schuiven. En het was daar en in die tijd dat zijn leven een andere dimensie kreeg.
Het is daar dat het zaad van zijn verlangen te schrijven, vallen zou in goede aarde en vruchten leveren zou, deels dertig-, deels zestig-, deels honderdvoudig. Het is daar en toen dat, uit de talrijke impulsen van die maand, hij zich gerealiseerd heeft dat uit die dagen van toen, een nieuwe Ugo is opgestaan, herrezen in een wereld, gevoed door haar plotse dood met de echo ervan klevend aan de dingen, die zich opende voor hem.
En nimmer heeft hij een kamer gehad of zal hij ooit een kamer bezitten waar hij zich zo goed heeft gevoeld, totaal in harmonie met de houten wanden met de fotos en tekeningen, met de vele boeken, met de haard die wachtte om te worden aangestoken. Hij voelde een ziel in die kamer die de eigenaars la chambre des preux hadden genoemd, zo iets als de kamer van de dapperen. Een ziel die tevens een binding was met wat zij had nagelaten in hem. De kinderen betrokken op het verdiep de vele kamers, hij wist zelfs niet wie waar sliep maar de kamer op het gelijkvloers die hij voor zich gehouden had louterde zijn alleen-zijn, en hij voelde in zich een diffuus geluk telkens hij neerzat aan de door de tijd gepolijste schrijftafel die, ingelegd in het bovenblad, de initialen C.H.E.E. droeg en het jaartal 1699. En terwijl zij toekeek die er niet meer was, was het aan die tafel, waarin de houtworm aan het graven was en waarover de geest nog hing van de vele geslachten die er zich over gebogen hadden Titus Burckhardt was er een vriend des huizes - dat zijn eerste zinnen van het manuscript dat hij nu heeft teruggehaald, geschreven werden en dat eens terug thuis, doorlopen zou tot het einde van het jaar om dan een volume te bereiken van meer dan honderd paginas en stil te vallen, alsof hij leeg geschreven was. Was het juist als hij schreef nu dat zijn verblijf in deze chalet, het keerpunt betekende in zijn leven; kon het dat haar afwezig zijn en de geest van de kamer, een dergelijk impact hadden gehad, zo dat hij begonnen was alle gedachten op te tekenen die opstonden in hem alsof hij er plots nood aan had de essentie van al het voorbije terug te halen en neer te schrijven opdat ook maar niets van al wat geweest was zou verloren gaan?
Het is in die chambre des preux, met het veldbed tegen de wand dat hij sliep en schreef en waar hij kennis maakte met het werk van Titus Burckhardt, een schrijver die voor hem een revelatie betekende. Nimmer zou hij vergeten hoe gelukkig hij toen was, als hij, in afwezigheid van de familie die naar het dorp was om boodschappen te doen, neerzat in de zon om te lezen of te schrijven aan de oneffen leien tafel op het terras. Was er ooit groter geluk geweest en groter weemoed? En nimmer ook zou hij Anja vergeten die hij ontmoette in een berghut, op meer dan 2.800meter hoogte, de dag dat hij er was met twee vrienden uit de Valais, Robert Panchard en Gustave Cotter. Alhoewel alles met Anja toen te herleiden was tot een vluchtige ontmoeting, bleef het impact ervan opduiken in zijn gedachten met nog de indruk van haar woorden en haar tederheid naar hem gericht. En hij wist dat zijn dagboek van die maand augustus de echo droeg van hun lange afdaling over de gletsjer naar Zinal toe.
[1] Val dAnniviers, begint voorbij Sierre op de weg Sion-Brig. Het omvat de dorpen Vissoie, St.Luc, Chandolin, Grimentz, Ayer, Zinal.
04-03-2015, 05:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-03-2015 |
Fragment uit een manuscript, vervolg. |
De aantrekking van het landgoed zou zich evenwel anders gaan manifesteren nadat een vriend hem had aangeraden Elias of het Gevecht met de Nachtegalen van Maurice Gilliams te lezen. Het was het boek dat hij las en herlas vooral dan die fameuze passage waar Aloïsius, op een fiets die hij ontleend had daar waar hij geplaatst stond tegen de gevel van een woning, traag op en neer rijdt in de dreef, terwijl de passieve Elias, met de schrik in zijn leden, luistert naar de geluiden van stemmen en van lepels in borden, komende uit het open venster van de eigenaar van de fiets. Hij vond deze passage als de trage beweging in een sonate. De ganse Elias is lijk een pianosonate. In elk geval Gilliams moet eraan gedacht hebben bij het schrijven ervan.
Er was de geschiedenis met de papieren bootjes die werden uitgezet door Elias en Aloïsius in de beek achteraan het park, waarin hij zijn jeugd terugvond want ook hij had papieren bootjes, met zijn naam erop, uitgezet op het helder stromend water van de sloot achteraan de boomgaard, die hij als boodschap meegaf voor haar die verder, in de vijver in het bos, de bootjes misschien vinden zou.
En dan was er het verhaal van de plots opstekende storm en van de eeuwenoude beuk die ontworteld wordt en neerstort voor de steigerende paarden van de koets, en de woorden van tante Henriette: Elias nu hebben we tijd genoeg, dat een verwijzing was naar een gebeuren uit zijn jeugd.
Hij was met moeder de dreef naar het landgoed ingewandeld, toen ze ineens verrast werden door een verschrikkelijk onweer waarbij, in een helser dan hels lawaai, de bliksem insloeg in een enorme eik op korte afstand van hen zodat ze beiden tegen de grond werden gesmakt tussen de opdwarrelende, aarde en afgerukte takken. Toen ze zagen dat de boom middendoor was gespleten nam moeder hem heel dicht bij haar en fluisterde ze : Het is helemaal niet erg, Ugo, ons Heer is altijd met ons. En ons Heer was met hem geweest want achteraf vertelde moeder aan wie het horen wilde dat hij, juist voor het inslaan van de bliksem ver voor haar de dreef was ingelopen en dat ze, gevolg gevend aan een vreemd voorgevoel, hem juist op tijd teruggeroepen had. Teruggeroepen opdat hij het vandaag zou kunnen vertellen om er zich van te bevrijden..
Het is duidelijk, het is vooral Gilliams geweest en later T.S. Eliot - die zijn hunker tot het schrijven sterk zou beïnvloeden. Zonder Gilliams zou hij misschien nooit die dringende behoefte hebben gekend. Maar eigenlijk kan het maar een korte aanleiding zijn geweest, het schrijven zat hem in de genen. Maar dit zijn verre herinneringen die hij nu oproept: de bootjes op het water, de dreef naar het landgoed en de hand van moeder die hij nu, hij de Ugo van nu, met pijn in het hart herbeleeft en het voor-altijd-voorbij-zijn ondergaat. Hij beseft dat dit impressies zijn uit het zorgeloze landschap van zijn jeugd. Er zijn er evenwel ook andere die hij niet opnemen wil, omdat zijn geest niet is ingesteld om in te gaan en te herbeleven het veel minder aangename van bepaalde gebeurtenissen. Duiken deze donkere herinneringen op, en weinig is er nodig, ze worden gesmoord, alsof ze nimmer waren of dan toch niet zoals ze zich hadden voorgedaan. James Joyce ook kende maar al te goed dergelijke gebeurtenissen die opduiken op de meest onverwachte ogenblikken..
03-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-03-2015 |
Fragment |
Fragment uit een manuscript
Als hij dan terugdenkt aan zijn droomlandgoed uit zijn jeugd, gelegen aan de rand van een bos dat park was geweest en waar het licht opkomt, is hij deze morgen de knaap van tien, twaalf, veertien jaar. Hij heeft geen globaal beeld meer van die knaap van toen, maar hij weet wel dat het uitzicht van park en landgoed totaal verwilderd was, de gracht er omheen, dichtgegroeid met els en struikgewas, met varens en mossen, met waterplanten en salomonszegel terwijl verdorde takken en omgewaaide bomen het nog verder in de tijd duwden. Er hing een sfeer van geheimzinnigheid over erf en park nu nog als hij eraan terugdenkt - mede doordat de bewoners ervan leefden als kluizenaars, scheen het alsof het geheel gestold lag in de greep van de tijd; was het alsof de geest van de geslachten die er geleefd hadden nog tussen de bomen hing en het landgoed als een eiland boven de aarde dreef. Als knaap werd hij er als het ware naar toe gezogen en op een namiddag was de roep ervan zo groot dat hij het gewaagd had, over de uitgedroogde gracht die rook naar modder en rottende bladeren, die rook naar de kamperfoelie aan zijn mond, het park binnen te dringen tot de witgekalkte muren van een prieeltje, in wat eens de achtertuin van het vroegere kasteel dat er stond, zal geweest zijn. Hij had binnengekeken door het raam om een fractie lang te staren in de wijd open ogen van een halfnaakte vrouw met donkere haren in slierten over haar bezweet gelaat, en over haar gebogen de rug van een man. Wat hij nog wist was dat hij toen hals over kop was weggerend, de handen voor zich uit, zijn adem schreeuwend in zijn borst en dat hij was blijven lopen tot de eerste huizen van het dorp, om dan in een brede zwaai, langs een veldweg terug te keren over de boomgaard naar het ouderhuis. Moeder dacht dat hij gevochten had toen ze de klonter bloed zag op zijn wang, maar hij vertelde dat hij in de bramen was blijven hangen. Van het koppel repte hij met geen woord en zeker niet wie hij gemeend had te herkennen.
Nu vraagt hij zich af of dit voorval geen inbeelding is geweest, of tal van feiten die hij zich herinnert wel werkelijk hebben plaatsgevonden; of het wel zo is geweest dat er, toen ze op een avond aan het spelen waren op de weide, een man voorbijkwam op de fiets die hen toeriep dat drie mannen verdronken waren in een waterput die ze wilden reinigen; of het wel echt was dat hij op een dag aan de rand van het bos een vuursalamander had gedood - er werd verteld dat een beet ervan giftig was - en dat hij daarna de moed had gehad zijn vinger te plaatsen op het roerloze, koude, geel-zwarte vel.
Maar werkelijkheid of niet, deze beelden en vele andere blijven hem bezoeken, krijgen een nieuwe omkleding, een lossere inhoud en vervagen, en van de vrouw en de man die de liefde bedreven in het prieel gaat nu geen verwarring meer uit zoals dit vroeger, heel lang het geval was geweest. Ook omdat hij heeft liefgehad op vele plaatsen: in het rijpend koren, waar hij Knut Hamsun las; in het wilde gras, tussen de bloeiende brem die woekerde rond dolmen en menhirs en op zovele andere plaatsen, getuigen van het leven dat opspringt, onhoudbaar, herdacht en herschreven. Alles verstrengeld in alles, of de knaap die hij geweest is en de man die hij is elk ogenblik samengebald in die ene, zich steeds hernieuwende herinneringen. En als hij een beeld aanraakt daagt een ander beeld op, wordt het een snoer van herinneringen die elk hun beurt willen krijgen. Echter hoe komt het dat er gebeurtenissen zijn die verder zijn doorgedrongen en zich dieper in hem hebben vastgehecht en andere die totaal vervaagden en zich oplosten.
De aantrekking van het landgoed zou zich evenwel op een andere wijze gaan manifesteren.
02-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |