 |
|
 |
|
|
 |
29-09-2019 |
Jean d'Ormesson et l' histoire de la pensée |
Jean d'Ormesson: ‘Le guide des égarés’, p. 43 :
‘Le lent mûrissement de la pensée chez un nombre restreint de primates qui ont tiré le gros lot, et qui, de génération en génération deviendront peu à peu le fameux genre humain est le phénomène le plus stupéfiant de la longue histoire de l’univers. Presque aussi sidérant, oui, aussi sidérant que l’expansion primordiale.'
We volgen hem hierin heel graag. Het tot stand komen van een zelfbewustzijn, van een denkend vermogen in de mens, is het effect van een tweede Big Bang. D’Ormesson voegt er aan toe, en hij heeft voorzeker zijn woorden goed overwogen:
‘Quel sens auraient pris les formes, les couleurs, la lumière, le temps, si la pensée n’était pas apparue? Aucun. Il est permis de soutenir que seule la pensée donne au monde son existence.’
Dit is een uiterst belangrijke vaststelling die d’Ormesson hier maakt. Ik leid hier uit af - wat ik herhaaldelijk al heb geschreven - het Universum, ‘le monde de d’Ormesson’ had nood aan de mens om er te ‘zijn’, zonder de denkende mens, was het er, zonder er te zijn, want er was niemand, totaal niemand, om er over te getuigen.
Ik herhaal me en blijf me herhalen, het Universum had nood aan de mens, en deze nood was er van in den beginne, is niet later gekomen, toevallig of ineens gewild; hij was van in den beginne een noodzakelijkheid, hij zat verweven in alle wetmatigheden, hij was een belangrijke factor, hij was DE factor in de blauwdruk van het Universum, want een blauwdruk was er.
Of, hou je vast. Het Universum is er omdat de mens er moest zijn, de mens was het doel van het Universum, neem die weg en er is nada, er is niets dat IS en zich openbaart.
Dit is de belangrijkste zin die ik ooit geschreven heb of ooit schrijven zal. De meest compromitterende, de bron, het vertrekpunt van ons aller beschouwingen over het bestaan van een Geest, die we in het westen niet God durven noemen, omdat de Kerk die naam heeft geconfisqueerd, en omdat de Kerk zichzelf hiermee uit onze gedachten heeft verbannen, de naam ‘God’ incluis.
D’Ormesson, met zijn: ‘Il est permis de soutenir que seule la pensée donne au monde son existence’, is halfweg uit zijn redenering gestapt, hij had een stap verder moeten zetten; hij had er moeten aan toe voegen, ‘sans la pensée, le monde n’avait aucun sens d’exister’
Ik weet en ik besef ten volle de draagwijdte van mijn woorden, haak ze vast in je geest, zuig ze op en denkt erover na in je beschouwingen over het leven en vooral over de dood. Ik heb deze niet zonder een lang overleg met mezelf neergepend - letterlijk te nemen want ik heb een klad geschreven wat heden nog zelden voorkomt bij mij - ik ben er dus verantwoordelijk voor. Ik weet zeker dat ik niet de enige ben die zulks heeft gedacht, dat het algemeen geweten is in de wereld, maar dat geaarzeld wordt om het uitbundig te verkondigen, wat ik wel heb gedaan.
Maar denkt nu niet dat ik gedaan heb met d’Ormesson’s boek, zeker niet over wat hij meent te weten over la matière et l’esprit.
Ik vertel het je later wel, later, si l’Univers-Dieu me prête vie.
29-09-2019, 06:48 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-09-2019 |
Verhalend |
Woorden zijn wispelturig, zijn soms goedschiks, soms omslachtig. Elke dag, gaat het verschillend met de woorden. Soms staan ze er, klaar om genomen te worden, soms zitten ze verborgen en weigeren ze zich te tonen of dan toch niet zoals ik het wensen zou; zit ik er hulpeloos bij, armtierig, gesloten.
Ooit schreef ik, en ik vond het passend dit te schrijven, hoe verhalen in de Bijbel me bekoorden op avonden, als ik het boek in de handen hield of dicht bij mij wist in de schemer van de vlammen in de haard of, op dagen in de zon gezeten in een groot verwachten van wat de dagen toen nog waren of nog, en meestal, als ik erover sprak met vrienden en ik mezelf verbaasde over de wijze waarop ik er over sprak. Ja er was een tijd dat ik leefde in de ban ervan.
Ik schreef toen:
Er hangt over de verhalen van de Bijbel, een parfum van thymus en laurier, van eucalyptus en engelenwortel, van salie en absint; een tijdloosheid van geuren die zich mengen met de kleur van het zand in de woestijn, en het licht van de sterren. En ook, - oh, droom die je bent, met het aanhoudend geruis van de aanrollende golven op het strand: een beeld eeuwigheid.
Het waren toen de dagen van het boek naast mij op de tafel. Ik kon er mijn hand opleggen, ik kon er in bladeren, ik kon lezen en herlezen wat ik nodig had te lezen. En het boek lag er voor een lange tijd, niet omdat ik zo godvruchtig was, niet omdat ik er nood aan had, maar als een aanwezigheid van iets dat was in verre tijden, tijden waaruit ik was opgestaan. Ik dacht eraan dat dit een regel was die bewaard moest blijven.
Vandaag is het geen feestdag wat woorden betreft, gisteren ook aarzelden ze, maar er was de gedachte aan ‘l’homme en devenir’ die me ter hulp kwam. Zo blijft de spanning tot het ogenblik dat ik mijn tekst goed genoeg acht om hem in te loggen.
Het is het belangrijkste deel van de dag: het schrijven en het me verlossen ervan.Het valt voor dat ik een spoor volg in de hoop uit te komen waar ik nog niet was. Dit is de indruk die ik dan heb: ogenblikken dat ik in het ijle schrijf om dan weer op beide voeten terecht te komen . Het ongeluk wil - of is het een geluk? - dat ik geen verhalen schrijf, zelfs geen poging doe om er een te schrijven. Ik zou het nochtans kunnen, maar ik kom er niet toe, omdat ik altijd verzeil in lossere aarde, in drijfzand soms.
Trouwens ik ben onkundig in het vak wat een roman schrijven aangaat. Toch heb ik de indruk dat de lezer verwacht dat ik iets schrijven ga dat verhalend is. Dat ik bijvoorbeeld schrijven zou dat op een avond in de winter, en het sneeuwde, Ugo, een ‘Four Roses’ is gaan drinken in een café in de stad, een literair café, waar schrijvers en kunstenaars van alle slag samen komen. Dat hij er een jonge vrouw ontmoet die daar eenzaam, wachtend is op iemand, op hem misschien denkt hij, en hij naar haar toegaat, zoals het gebeuren kan en hij haar ook een ‘bourbon’ aanbiedt die ze aanvaardt en hij met haar een spel schaak begint, en dat ze daarna, ja, wat doet men na schaak te hebben gespeeld als je je laat gaan als schrijver zonder enige belemmering, het is schaken tot onder de lakens.
Ik zou dat wel kunnen verhalen, want wat Ugo betreft is mijn vrijheid totaal. Trouwens, het schijnt me toe dat het er zo aan toegaat in alle romans, dat het schaken uitgeschreven kan, met veel meer sprekende details à la Brusselmans of, om de verbeelding van de lezer het werk te laten doen, met een zekere soberheid in de beschrijving van bepaalde handelingen. Wat me dan doet denken aan de wijze waarop Jacques Prévert dit probleem, als het er een zou zijn, oploste:
Ta robe sur le tapis, une orange sur la table / et toi dans mon lit. Doux présent du présent, / fraîcheur dans la nuit, chaleur de ma vie.
Terwijl ik, aangekomen waar ik sta, nog iets meer vertellen wou over Jean d’Ormesson, maar dit wordt dan voor morgen of overmorgen al naar gelang mijn gemoedstoestand. En wat het schaken betreft, het eindigt met een patstelling. Een paar dagen erna is hij terug gegaan naar dat café in de binnenstad, maar de jonge vrouw was er niet, ook niet de dag erna.
Hij dacht dat het beter zo was.
28-09-2019, 06:52 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-09-2019 |
Stolling |
Soms heeft hij het gevoel dat de tijd zich stolt omheen de dingen; is het alsof hij, in een vormloos iets terecht gekomen is waarin alles vermengd ligt en hij op punt staat het beeld te grijpen dat alles uitklaren zal, datgene wat niet te verwoorden is en toch, lijk het geruis van de wind in de bomen, aanwezig is in een donkere, wollen eenheid.
Hij leeft dan in de onbegrensde ruimte van de geest waar alles mogelijk is: droom die realiteit is en realiteit die droom kan zijn. Waarin hij zijn herinneren vervormen kan en aanvullen tot een nieuw herinneren, en wegwandelen kan in een landschap van schijnbaar onbenullige gebeurtenissen, die toch hun belang hebben of zullen hebben, vroeg of laat.
Zoals onze primitieve(!) schilders op de achtergrond van hun doeken, droom-landschappen wisten te schilderen om meer intensiteit te geven aan hun onderwerp aantonen wilden dat in hun verbeelden er ook een totaal andere wereld aanwezig was, zo ook wenst hij de voortdurende aanwezigheid van een niet te verwoorden Andere, te benadrukken.
Hij wil dus dit zeer conformistisch, kleinburgerlijk leven dat hij gekend heeft en in al zijn dagelijkse gebeuren nog kent, bemeubelen met de dingen die hij niet bezat, herbeleven wat geweest is en dit herbeleven schuiven in en over wat hij gewenst heeft dat het zou geweest zijn. Hij wil dat de muren van de woning die hij betrekt doordrongen zouden zijn van alle huizen die hij heeft bewoond, van alle plaatsen waar hij is geweest en van alle tijden die hij heeft gekend.
Zo wil hij thans alle blanke vlekken kunnen invullen, nu hij heel goed weet dat in zijn lichaam de krachten aan het minderen zijn, en dat deze afname enkel gecompenseerd kan worden door een grotere aanwezigheid van geest, want hij kent niet de tijd van ledigheid, hij zit volop in het proces van het er zijn dat bij hem overkomt als de stolling van de tijd over hem. Hij gegrepen zit - hij herhaalt zich, eindeloos - in de evolutie van het Universum. De tijd van ledigheid is niet zijn tijd.
Onderaan de titel van het tijdschrift ‘Le troisième Millénaire’, waarop hij van het eerste nummer af geabonneerd is geweest, tot jaren erna, staat er te lezen, gedrukt in kleine letters: ‘de l‘homme en devenir’, van de mens in wording. En zo is het ook, de wording van het Universum loopt dwars door de mens heen. wat hem immer verder moet voeren op de weg naar het meer zijn, de enige weg die er is.
En dan komt de vraag: is dit ingeschakeld zijn in de evolutie van het Universum een deel van de waarheid?
Is dit doordringen tot een verinnerlijking van het zijn, de weg die voor de mens is weggelegd en dit na het overschrijden van de drempel, millennia terug, tot een zelfbewustzijn en wacht ons, al hebben we millennia nog te gaan, een verder doordringen, ditmaal tot voorbij dit zelfbewustzijn, tot het punt waar dit van de mens samenvalt met het zelfbewustzijn van het Universum, is het dit, het Omega-punt?
27-09-2019, 06:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-09-2019 |
Ah, qui donc m'aimera? |
Ik schrijf voor een beperkt publiek, ik zoek elke wegel van mijn bestaan af om te kunnen schrijven over iets dat waard is geschreven te worden. In feite besta ik niet anders meer, wordt al het overige dat ik te doen heb, verwaarloosd aan de kant geschoven. En waarover handel ik, waar loop ik mee te koop,? Met dingen die irreëel zijn, die schemerig zijn. Ik tast het domein van de metafysica af en kom er niet buiten. Zoals Francis Jammes die het had over de poëzie die hij schreef, stel ik me zelfde vraag: ‘Ah, qui donc m’aimera?’
Wie is het die me dagelijks leest en hoe komt het dat ik na al die jaren, amper een twintigtal lezers weet te overtuigen me dagelijks te lezen, waarom zijn er niet meer?
Ik denk aan twee redenen, allereerst zijn er de onderwerpen die ik behandel die buiten het alledaagse liggen, en is de nood aan dergelijke verhalen heel miniem en anderzijds, is er zoveel te vernemen en te zien dat wat ik schrijf in de overtolligheid terecht komt, een artikel, een column teveel. IK vraag me trouwens af, als ik mijn dagblad binnen krijg, als ik al die teksten onder ogen krijg, die uren inspanning hebben gevergd om gedacht te worden, geschreven en in ‘lay out’ gebracht, wie onder ons in staat is om die allemaal te lezen? En ik, ik durf het aan, clandestien er nog een aan toe te voegen. Voor wie neem ik me wel?
En toch, volhard ik, toch blijf ik aandringen om toch maar gelezen te worden. Begrijpe dan dat ik me vereenzelvigen moet, niet met het alledaagse dat je vindt in de krant, in het nieuws op het scherm, maar dat ik genoodzaakt ben me enigszins op te stellen op de rand van het nieuws om een andere, een meer eigenzinnige wereld te betreden. Een d’Ormesson te zijn, een stuk filosoof, die ware hij het niet, ten dode stond opgeschreven.
IK ga dus verder op het pad dat ik ingeslagen ben van in het begin. Ik volg het om te gaan en volg het om te keren. Als ik terugblik op mei 2010 dan ben ik geen zier veranderd, ben ik zelden afgeweken van het pad en is het zeker niet vandaag dat ik er zou van afstappen en een andere richting inslaan.
Gisteren had ik het geluk d’Ormesson aan mijn zijde te hebben, vandaag heb ik alleen mezelf, is het meer dan ooit een alleenspraak geweest. Een trachten klaar te zien waar ik sta en hoe het verder kan. Ik stel me echter niet de vraag of ik nog verder ‘kan’, ik weet dat het moet zo lang ik het gevoel heb dingen te schrijven die zich situeren in het landschap van de geest, dingen waar de dood geen vat op heeft, dingen die de dood overstijgen.
Dit ook kunnen mijn laatste woorden zijn, mijn finaliteit, het bereiken van mijn einddoel. Al is er nimmer een zekerheid geweest, deze is nu wel flinterdun geworden, een blad in de wind, de stengel die aan het loskomen is, de stam die het blad nog niet loslaten wil.
26-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-09-2019 |
La seule réalité |
'Dieu, absent et présent, est notre unique espérance. Et, en vérité, dans la beauté, dans la joie, dans la justice, dans l’amour, la seule réalité. Jean d’Ormesson in ‘Guide des Egarés’, Gallimard, 2016.
Het is zijn laatste zin. Al wat er aan voorafgaat wordt hierdoor bestendigd, gekleurd en opgetild. Het boekje, 120 blz. een prachtig geschenk me opgestuurd door een broeder-vriend. ik vervang in die zin, God door Universum, zijn equivalent, en ik bekom een perfectie: het Universum, zoals het er is als materie en geest, is de enige realiteit.
En ik ga verder. Ik pluk een andere zin van d’Ormesson: ‘les nombres - comme tout le reste - ne prennent un sens qu’avec les hommes, chez les hommes, grâce aux hommes.’
Of, neem de mens weg, neemt de geest van de mens weg, en getallen of niet, hoe ze ook hun rol vervullen, heeft niet de minste betekenis. Alles:, het ganse Universum, melkwegstelsels, zwarte gaten, inbegrepen, is er maar omdat de mens er is en erover oordeelt.
Ik weet niet of d’Ormesson zo ver is gegaan in zijn besluitvorming, indirect wel, maar het is wat ik gemeend heb te mogen concluderen en ik voel me er goed bij. We zijn hier, niet als een ‘ik’, dit is maar inbeelding, we zijn hier als een bijzonder part van het Universum, deels materie en deels geest, het ene is sterfelijk, het andere is onsterfelijk. Dit is de realiteit van het zijn, al het overige is Spielerei en dit is moeilijk te aanvaarden, we denken ons heer en meester.
We zien de aarde als het centrum, we zien ons als het centrum van de aarde, alles draait en keert om ons heen, zoals we het menen te zien, maar we zien niet ver, niet diep genoeg, we zien niet dat het Universum van het ene uiteinde tot het andere, twee uiteinden zijn die elkaar tegemoet gaan en zich sluiten en al wat er binnenin is, is een eenheid is, - wij, de mens erin - in niets verschillend, materie en geest, meer zijn we niet.
En als de materie evolueert, evolueert ook de geest, dit is, dringt hij dieper door, neemt hij toe in inzicht en nadert hij de geest van het Universum; de allesomvattende geest, de alles begrijpende, de alles zijnde. ‘Il n’y a pas de formule de l’Univers mais, s’il y en avait une, elle serait mathématique’, schrijft d’Ormesson.
Een formule vastgezet eens en voor altijd; een formule waaraan niet meer kan getornd worden, waarvan we weten dat ze eeuwig was en eeuwig zijn zal.
Jean d’Ormesson, was, zoals een vriend van hem, Henri Vincenot (Les étoiles de Compostelle) twee broeders in de geest. Tenminste ik voelde me broederlijk verwant met wat ze zegden en schreven. Vincenot die me besproeide met zijn Keltische geest dateert van de jaren tachtig, maar d’Ormesson is later gekomen. Hij was van het jaar 1925, twee jaar ouder dan ik, hij overleed in 2017 op de ouderdom die ik nu heb. Ik spiegel me aan hem op elk gebied, en dat zijn ‘Guide des égarés’ me vandaag bereikt zie ik als een omen, een teken aan de wand.
Hij is heengegaan in alle sereniteit, zoals hij geleefd had, al schrijvend. Ik hoor de laatste woorden die hij schreef, ogenblikken voor zijn hart het begaf: ‘la mort elle-même, ne peut rien contre moi’.
Het is de zoveelste getuigenis: de dood die geen vat heeft op de geest.
25-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-09-2019 |
Poëzie, vroeger en nu. |
In zijn ‘The Sacred Wood’, een bundel essays ‘On poetry and criticism’, heeft T.S.Eliot[1] het over een essay van Paul Valéry waarin deze stelt – in ‘1920’ – dat de tijd van filosofische poëzie voorbij is en dat nu ‘le poète moderne essaie de produire en nous un état et de porter cet état exceptionnel au point d’une jouissance parfaite’.
Deze zin viel niet in goede aarde bij T.S.Eliot , hij repliceerde hierop dat ‘the philosophy is essential to the structure and that the structure is essential to the poetic beauty of the parts’.
In het gezelschap van Valéry en Eliot ben ik heel klein, word ik amper opgemerkt, maar ik ook vind het maar mager als zou poëzie enkel als doel mogen hebben, het voortbrengen van ‘un état’, ‘a state’, een toestand die als poëzie ervaren wordt. Ik wou altijd in meer, een filosofische achtergrond, ik wou altijd, zoals Eliot wat dieper graven, wat mijn poëzie meer geladen maakte.
Paul Auster leerde me dat het anders kan, dat Valéry een begin van waarheid betekende en dat de filosofische inslag schade berokkende aan het zuiver poëtische aspect van een gedicht.
Ik stel nu vast dat men veel verder nog mag en kan gaan, dat een dichter, in ons geval een dichteres, Liesbeth Lagemaat op een anarchistische wijze gebruik kan maken van wat in haar hoofd komt aangewaaid, ‘een beetje’, schrijft de recensent, Luuk Gruwez, ‘als de écriture automatique van de surrealisten’.
Het voorbeeld van gedicht dat hij overneem in de SdL van 13 september liegt er niet om: een opeenvolging van korte zinnen - min of meer gekapt stro - die bij herhaaldelijke lezing ervan, telkens nieuwe wegen inslaan. Gruwez zegt dit op zijn manier, als wil hij hiermede de poëzie van Lagemaat toedekken met een gedeelde goedkeuring van het procedé:
‘In die visie - opeenvolging van zinnen die weinig of niets met elkaar te maken hebben - krijgt de lezer een grotere vrijheid om het gedicht naar zijn hand te zetten en zo wordt het plots gemakkelijker om een invalshoek te vinden voor Lagemaats relatief ondoordringbare poëzie.’
Ik zelf heb hier niets op aan te merken - ‘niet meer’ iets op aan te merken, wat ik vroeger wel zou gedaan hebben - elke schrijver is verantwoordelijk voor de zinnen die hij op papier zet, voor de inhoud ervan als voor de presentatie ervan. Hij of zij is vrij te beschikken over die verantwoordelijkheid. Ik kan er over oordelen maar heb zeker niet het recht te veroordelen.
Integendeel ik kan er uit leren, en dat wil ik doen. Ik heb geleerd uit de zeer strakke poëzie van Paul Auster en ik leer nu uit de poëzie, hoe eigenaardig en anarchistisch - een woord van Gruwez - en hoe weinig zeggend het ook kan. Trouwens voor haar vorige bundel ‘Nachtopera’ heeft ze de Karel van de Woestijneprijs gekregen. Dus er zijn er nog die denken zoals ik en Gruwez, over haar dichtbundel ‘Abri’, Wereldbibliotheek, 96 blz. van nu.
Of ik ooit een gedicht op haar leest geschoeid zal schrijven betwijfel ik. Op mijn leeftijd produceer je geen vuurwerk meer, dan toch niet een vuurwerk van woorden als daar zijn de twe, eerste regels van het gedicht ‘Dance baby dance’, ik citeer:
Het eiland een schijf van zwart. Niet om te balanceren. Als een naald? / Haar benen gedraaid in een scherpe beweging, een tango die haakt, toch / verder gaat, een eindeloze route naar het eeuwigeenzaamenallene licht,
Wat kan ik hier over zeggen? Origineel is het zeker, en Poëzie dekt een grote lading. Gemakkelijke lectuur is het in geen geval, je moet het maar aandurven om je op deze wijze bloot te geven.
[1] T.S.Eliot: ‘The Sacred Wood’, Methuen, London, 1928, herdruk 1960.
24-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-09-2019 |
Wat wachtende is. |
De herfst die al enkele jaren de mijne is en die ik meedraag in de lente als in de zomer, tot alles dicht zal zijn, als uitgewist al wat ooit was. En nu is het eens te meer de morgen dat de aarde haar equinoxpunt is gepasseerd en dat de nieuwe astronomische herfst begonnen is, die andere herfst die op de zomer volgt en die ik te betreden heb, na wat ik las, met een zen-gevoel wil ik er iets van maken, wil ik er nog iets uithalen kunnen.
Want mijn zen-uur is gekomen, dit geldt zo voor de kleine als voor de grote dingen, dus zeker voor dit, mijn schrijven van elke dag. Dit moet zo volmaakt mogelijk qua vorm en inhoud, tenminste zo wil ik het, een middelmatigheid beantwoordt niet aan de wetten die Zen me stelt. Al ken ik mijn beperkingen maar al te goed, ik moet me keer op keer overtreffen; ik moet streven naar het (voor mij) volmaakte.
Zo behoor ik tot het zen-begrip, of dan toch de echo ervan, in het tijdloze van het Andantino van Schuberts sonate 959. Beluister ik bij hem het thema van de stilte van het zijn, met klonters tot in het ‘niet-meer-zijn’ of het ‘to be or not to be’. Beide over en in elkaar gevlochten: de geur van eikenhout en van vuren uitgedoofd, van vluchten wilde ganzen, van luchten geladen met de tekens van de herfst.
En als ik mijn pen opneem, hopende dat de woorden die komen zullen maar die ik nog niet ken, doordrenkt zullen zijn van de volheid van het zijn, zoals in Schuberts sonate, waarin zijn geest beweegt en heerst, en hij zijn boodschap brengt, die ook de mijne is, het leven dat in zich het naderen van de dood verbergt. Alsof de dood ook klank en leven zou zijn.
Ik, er zijnde, gebogen over het woord, de wereld beperkt tot mijn blad, glijd ik binnen in het onbekende dat ik straks ontdekken zal in de woorden die zullen geschreven staan en die ik een fractie ervoor nog niet kende. Woorden die binnen of buiten mij moeten aanwezig zijn, zoals de klanken bij Schubert. Keer op keer is het een pogen alles te omvatten en alles te beleven.
Te schrijven, te dromen, te denken, te lezen en te leven, een obsessie die niet stilvalt, die niet ophoudt maar groeien blijft. Het zwellen van gevoelens die smeken om te worden omgezet, opgetekend in kleur, in vlakken en in lijnen, in licht en in donker, neergezet in lettertekens of, zoals bij Schubert, in noten op een notenbalk, de oneindigheid opzoekend, tevergeefs of duidelijk afgelijnd.
Welke waren de gevoelens die leefden in Schubert toen hij zijn Andantino componeerde? En kijk ik verder, wat leefde in Hans Memling, toen hij zijn Sybila Sambetha - wellicht een dochter Moreel - schilderde, en wat was er van de Schreeuw die Edvard Munch teisterde.
Zo is alles vraag en uitdaging. Pogen, beginnen en herbeginnen tot de perfectie bekomen wordt van wat voorheen niet zichtbaar was, maar toch reeds aanwezig, somewhere in potentie, wachtend om gevonden te worden, zoals de Geest in het Universum, wachtende is.
Geen Zen is het geworden, geen Za-zen enkel wat tekens gekrast in de muren.
23-09-2019, 06:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |