 |
|
 |
|
|
 |
10-01-2021 |
Franz Schubert : Pianosonate 959 |
Gezien er weinig nog wordt aan toegevoegd, is hij aangewezen op wat was en hoe het was: hij leeft nu op zijn herinneringen. Hij denkt soms zelfs, na jaren KLARA, alle muziek al ettelijke malen gehoord te hebben, maar hier vergist hij zich natuurlijk, er is zodanig veel muziek te horen dat er geen einde aan is. Hij blijft dus luisteren, niet om iets nieuws te horen, dat ook wel, maar om te horen of hij iets anders hoort in wat hij zo dikwijls al beluisterde, een andere visie, een andere interpretatie, om dan een oneindigheid aan voorstellingen te ontdekken. En oneindig is het juiste woord, zo voor de muziek als voor de literatuur, als voor elke vorm van kunst, een oneindigheid aan inzichten en contexten, telkens aanvullend, telkens vernieuwend.
Hij luistert naar het oneindige in Schuberts sonate 959. Hij hoort het Andantino. Hij zinkt weg in een wolk van gedachten, in een plotse oneindigheid van klanken die zijn, fraseringen waarmede Schubert het tijdloze, weet binnen te dringen met de spitsen van de geest.
Het is het thema van het irreële, van het er niet meer zijn en het er toch nog zijn, de rode roos tegen een blank gelaat gehouden, het smeulen van een blok eikenhout in de haard, het eerste licht in de morgen en, in de nacht, het schuiven van de wolken voor de volle maan, en ook bij hem - omdat het ook in ons - de eerste tekenen bij hem die neigen naar de dood.
Wat Schubert vertelt is voor hem bijzaak, het is wat hij hoort en ziet en wat hij interpreteert, en nu hij neerzit om hierover te schrijven, hoopt hij, zoals altijd, dat de woorden die hij nog niet kent, komen zullen, woorden doordrenkt, zoals de boodschap die Schubert brengt, alsof, denkt hij, bij hem de dood ook leven zou zijn.
Bevrijd van alles, gegrepen door het woord, de wereld beperkt tot zijn blad, in het nog onbekende dat hij straks, bij het herlezen, ontdekken zal in de woorden die hij vlotweg schrijft, die hij een fractie ervoor nog niet kende, terwijl deze nochtans buiten hem of binnen in hem aanwezig moeten geweest zijn.
Aldus is elk schrijven, een ontdekking van wat ervoor nog niet was, in een betrachten alles te omvatten, alles te beleven, de geluiden van de straat, het gefluister van de boeken in de kamer en, de vertelling die de pianist of pianiste brengt speels en toch met ernst uitgesponnen. Dit alles en veel meer nog dat geborgen blijft, aanwezig in de woorden die hij schrijft. Of wat Schubert schreef op late avonden of heldere morgens in de voluten en de kapitelen van het grote ‘Dasein’ waarin hij alles omgrijpt, de tederheid en de onbegrensdheid in het gewemel van de klanken over hem, uitdeinend en voorbijgaand om te keren terug, stiller wordend en terug breed uitvallend.
Klanken waarin hij zich keer op keer verliest zich vermengend, tastend naar wat is, naar van wie hij is, en hem omhullen als in een wolk van rozengeur en ambrozijn. Klanken die naar elkaar toe komen en uit elkaar gaan in een mengeling van beelden, zo simpel en zo teer; die elkaar omhelzen en aanbotsen in een helderheid die hij kent van vroeger en een donkerte waar hij naartoe gezogen wordt al wil hij niet, het zit in hem, hij ontkomt er niet aan.
Je zoekt erin wat er niet te vinden is, maar je oordeelt niet, je ondergaat de handen over de toetsen uitgespreid, bewegend al de tijd, spel van vingers die niet te houden zijn noch te verklaren het bewegen ervan naar de klanken toe.
Waarom het zo is, en hoe de vingers het weten kunnen, hij het niet beseffen zal. Het is wat is, zijn vingers tonen het, zijn geest verweven in woorden die geen vorm hebben geen lettertekens maar toch te nemen zijn, te begrijpen zonder te weten wat de betekenis ervan is. Schubert zijn, en duizend herinneringen in een handgreep neergezet, zich oplossend in hun echo’s.
De dood niet vrezend.
10-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-01-2021 |
Zo hebben we de avond |
Zo hebben we de avond, zo hebben we de nacht, hebben we van tijd tot tijd de wenteling van sterren en planeten, gewikkeld in wat woorden.
Hebben we waarheden verkondigd en andere verbrijzeld om uit te komen waar we staan, verzekerd dat er geen tijd meer over is om weer te keren, enkel in onze dromen nog.
Hebben we dagen doorgebracht in een vortex van gedachten om van het kleine en het grote te zijn er te wonen tussenin, en toch te reiken tot in het verste van het Zijn.
Te weten uit het Higgs boson gekomen dat we uit de geest geboren zijn en tot de geest we keren zullen, osmose van het hier in alle geledingen uitgedrukt ook in de ongekende,
alle weemoed bijster.
*
Wat we eraan toevoegen willen - de bomen bladerloos terwijl het gisteren nog zomer was – dat het vele dat jarenlang werd omgezet in woorden, een strook maar is van het vele dat we zeggen wilden.
En wat meer is, lijk de omgeving van de vijver typerend voor het landschap is, zo zijn deze woorden hier typerend voor het landschap van de geest waarin we telkens binnendringen willen tot voorbij de avonden, de nachten.
Vandaag, hebben we ons blad gekroond met bijbelarabesken:
1, 2. Let him kiss me with the kisses of his mouth for thy love is better than wine. 1, 3. Because of the savour of thy good ointments thy name is an ointment poured forth, therefore do the virgins love thee.
Of het Hooglied opgezocht dat is van alle tijden, dat is van de mens het verhaal is van zijn beminnen. Duizendmaal beleefd, openbarstend telkens, in duizend splinters, of zijn vuurwerk van vervoering de ruimte in geslingerd, het herbeleven ervan opgetekend in duizend boeken. En toegevoegd aan al wat was, aan al wat niet was maar had kunnen zijn.
Maar dit alles, we weten het, is slechts een smalle strook tekst, vergeten na enkele tijd, al werden de woorden ervan opgetekend, keer op keer, voor de eeuwigheid. Luttele ogenblikken die reiken naar het Schone: de blik van Maria Moreel als de Sibylla Sambetha - mooier en echter dan de Mona Lisa - in het Brugs Sint-Janshospitaal.
09-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-01-2021 |
Samuel Beckett: Gedicht 'Neither' |
Ik herhaal me, niet uit armoede aan gedachten maar omdat ik ten allen prijs vermijden wil dat zaken van vroeger, die - zoals bij Nooteboom, wellicht zoals bij elk van ons - regelmatig opduiken, definitief verloren zouden gaan. Dergelijke herinneringen komen en gaan. Achteraf vraag je je af of ze gebleven zijn bij gedachten ofwel, of ze de weg gevonden hebben naar je blogs, wat je moeilijk kunt nagaan gezien het pak geschriften ongeordend, zijnde zonder namenlijst, zijn achtergebleven.
Een van die regelmatige terugkomers is een gedicht van Samuel Beckett, dat me destijds in de Standaard der Letteren werd aangereikt door Stefan Hertmans en dat ik erna terug ontmoette in zijn ‘Het Putje van Milete’[1], met de geschiedenis ervan en de bestemming die het kreeg.
Ik kopieer helemaal niet wat ik er in 2013 over schreef, misschien sprak ik er ook over ervoor of erna. Maar ik wil het gedicht zeker niet verliezen. Zelfs al zegt het weinig, het is enig in zijn woorden en de schikking ervan tot een caleidoscoop van beelden die ons op de een of andere wijze raken, zonder diep te reiken, omdat we zoeken naar een betekenis. Hier gaat de tekst ervan:
NEITHER
to and fro in shadow from inner to outershadow
from impenetrable self to imprene- trable unself by way of neither
as between two lit refuges whose doors once? gently close, once turned away from gently part again
beckoned back and forth and turned away
heedless of the way, intent on the one gleam or the other
unheard footfalls only sounds
till at last halt for good, absent for good from self and other
then no sound
then gently light unfading on that unheeded neither
unspeakable home.
For Morton Feldman 1962
Stefan Hertmans heeft in zijn ‘Putje van Milete’, ‘Neither’ vertaald door ‘Evenmin’, ik heb het woord behouden in zijn Engelse vorm Eigenlijk wou ik ‘Niettegenstaande’ gebruiken.
Maar geïnspireerd door het gedicht en door Hertmans, schreef ik mijn versie ervan. De woorden in italiek in mijn gedicht zijn de weergave van de drie laatste lijnen in het gedicht van Beckett:
We zullen wel nooit een neither-gedicht schrijven zoals Beckett het on-verwoorde te verwoorden wist, niet te begrijpen omwille van zo alles zeggend in niets betekenende zinnen, alsof het Universum erin verscholen en toch ook niet weergalmend.
We zullen wel nooit een neither-gedicht schrijven, al wilden we om het ontzaglijke van dit leven dat ons omkneld hier houdt en toch bewegen laat in een eigen eigenzinnigheid, zo menen we.
Geen neither-gedicht om op te vallen, om er naar uit te kijken, om er slapen mee te gaan, onverlet, onverlaten, on-overeenstemmend, en toch zoekend naar de zin van sterren en planeten, beangstigend oneindig alles is.
Innerlijk enorm nochtans omdat we alles beluisteren, bekijken kunnen, opentrekken, verzegelen en dichter brengen tot ons binnenste en begrijpen wat niet is te begrijpen al wilden we.
Dan o zo teder, zo losjes het licht wegdeemsterend op dat achteloos niettegenstaande
niet uit te spreken thuis.
Maar een neither-gedicht zullen we wel nooit schrijven, al wilden we opstijgen kunnen om ons te verliezen in een nimmer te vergeten ogenblik.
*
Ik probeerde te vertalen wat ik zag staan, schrijft Stefan Hertmans, pag232:
EVENMIN
heen en weer in schaduw van binnen naar buitenschaduw
van ondoordringbaar zelf naar ondoor- dringbaar on-zelf via geen van beide
als tussen twee verlichte nissen waarvan deuren? ooit zacht gesloten, ooit weg- draaiden van, en zacht terugkeerden
heen en weer wenkten en zich afwendden
ongeacht de richting, gespitst op de een of andere glimp
ongehoorde voetstap enkel geluid
tot ze tenslotte voor goed stil blijven, voor goed afgewend van zelf en ander
waarna geen geluid
dan zachtjes onverwelkend licht op dat ongeachte en al evenmin
onuitsprekelijke thuis.
Voor de componist Morton Feldman, 1962
[1] Stefan Hertmans: ‘Het Putje van Milete’, Meulenhoff, 2002.
08-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-01-2021 |
Cees Nooteboom: sa 'mémoire involontaire'. |
Ik blijf maar Blogs presteren maar heb ik wel iets waardevols te zeggen?
Blijkbaar wel want men leest me en blijft me lezen. De ene dag zijn er wat meer dan de andere. Ik hoop erop. Ik hoop op een zeker succes in wat ik doe. En wat ik doe of, waar het op aan komt is niet zo zeer wat ik schrijf maar hoe ik schrijf. En daar gaat het om bij mij. Ik heb niet zoveel te vertellen maar wat ik te zeggen heb, zelfs als ik niets te zeggen heb, wil ik verwoorden op een aangename, duurzame, het liefst nog op een literaire wijze.
Wat niet evident is, ikzelf kan maar pogen het te doen en het te blijven pogen. En wat het weten van zaken betreft is het maar al te juist dat hoe meer kennis je verworven hebt hoe meer je weet wat je niet weet. Karl Popper was hiervan op de hoogte.
Nu, vanmorgen verliep het anders dan anders: uit wat Cees Nooteboom noemt ‘sa mémoire involontaire’, dook een zin op die maar bleef terugkomen: ‘le Nôtre, je vous veux pour Versailles’.
Het is Lodewijk XIV die deze woorden richt aan André Le Nôtre, Hij heeft de tuinen gezien van Vaux-le-Vicomte door Le Nôtre aangelegd en hij, le Roi Soleil, wil er nog mooiere, il lui veut pour les jardins de Versailles.[1]
Mijn verhaal komt uit het boek van EriK Orsenna (°1947): ‘Portrait d’un homme heureux, André Le Nôtre 1613-1700’, (Librairie Arthène Fayard, 2000). Mijn verdienste als ik erover schrijf is dus heel, heel beperkt en ook, ik deed het verhaal al eens in een blog ver in het verleden. Maar mijn herinnering eraan is zo dringend dat ik kost wat kost eraan wil voldoen - ce ne sont donc pas des souvenirs involontaires, mais des souvenirs qui s’imposent.
Le Nôtre was nog geen 30 jaar als hij aan de tuinen van Versailles begon, hij zal er zijn verder leven actief, tot de dag van zijn dood in 1700, mee begaan zijn. Wie hij was lezen we bij Orsenna ( pseudoniem van Erik Arnoult). Typerend voor de mens André Le Nôtre, is wel volgend verhaal dat we jullie niet onthouden willen/kunnen.
Het is het verhaal van Le Nôtre in audiëntie bij Paus Innocentius XI, een groot liefhebber van tuinen en nu hij gehoord heeft dat Le Nôtre in Rome verblijft nodigt hij hem uit in het Vaticaan, en schrijft Orsenna:
‘Le souverain pontife veut tout savoir de Versailles. Les eaux d’abord, l’étonnent. Par quel miracle peut-on alimenter tant de canaux, de fontaines, de cascades ?
Le Nôtre explique, dessine, s’enflamme: ‘je ne me soucie plus de mourir, j’ai vu les deux plus grands hommes du monde, Votre Sainteté et le roi mon maître’. Innocent XI secoue lentement sa vieille main fatiguée: ‘Le roi est un grand victorieux; je suis un pauvre prêtre, serviteur des serviteurs de Dieu.’ A ces mots, Le Nôtre ne contrôle plus son émotion… Il prend le pape dans ses bras et l’embrasse.
Le Nôtre kan niet nalaten dit gebeuren, in een brief te vertellen aan zijn vriend Bontemps, premier valet de chambre du roi. Deze geeft de brief door aan de omgeving van de koning.
Et la cour adorant le jeu, l’on commence d’engager des sommes sur la réalité de la scene. De brief wordt bij zijn ontwaken voorgelezen aan zijne majesteit:‘Ne pariez pas, dit Louis XIV, chaque fois que je reviens de campagne, Le Nôtre m’embrasse aussi’[2].
Maar, waar zwerven we uit als we de ruime kamers van het kasteel van Versailles in ons oproepen; als we terug gaan naar de tuin, geconcipieerd door Le Nôtre, als we kijken naar de goden en godinnen, de machtige en de minder machtige, en luisteren naar hun verhalen in marmer uitgedrukt, half weerspiegeld door de fonteinen in het water. En nu ook, zoekend naar beelden die in ons versplinterd liggen, tastend naar impressies, gevoelens, gedachten van toen, al waren het maar de los liggende haren van de juffrouw die ons rondleidde,, draden als van zilver in het tegenlicht.
Beelden die bewaard zijn gebleven en nu worden teruggehaald met behulp van het boek van Orsenna. En we weten dat dit alles van het grote leven is dat ons dooreen haalt, ons opneemt en meevoert naar einders achter de einder gelegen, in de oneindigheid van het Zijn.
Wat was er de aanleiding toe, hoe kwam het dat ik wakker werd met de zin van Lodewijk XIV op de lippen?
Er zal onvermijdelijk hoe klein ook een reden geweest zijn, iets dat bewoog in het oneindige web van ontmoetingen en gebeurtenissen die in ons liggen gestapeld, waaruit dan plots en totaal onverwacht er een gebeuren is dat de kop opsteekt en ik opnam in mijn blog. Sommigen bedreven de liefde op dat ogenblik, andere dronken zich dronken, andere hakten brandhout, andere lazen een boek of schreven een gedicht, maar welke handelingen het ook moge geweest zijn, dagen, maanden, jaren, erna zullen ze ergens terug opduiken, zo maar, zo maar, want de wegen van het web zijn ondoorgrondelijk.
‘Le Nôtre, je vous veux pour Versailles’, mémorabele woorden ooit uitgesproken door le Roi Soleil, vertelt ons Eric Orsenna. Woorden die ik overnam - ik werd ertoe verplicht - van hem.
Maar ik in dit alles, wie ben ik wel?
[1] Eraan gaat vooraf, de geschiedenis van de inauguratie op 17 augustus 1661 van het kasteel en de tuinen van Vaux-le-Vicomte gebouwd en aangelegd in opdracht van Nicolas Fouquet, le surintendant des finances de Louis XIV. De koning die hierop uitgenodigd werd, barstte van jaloezie bij het zien van zoveel pracht, jaloezie die leidde tot de arrestatie van Fouquet. Une histoire invraisemblable, mais vraie d’une façon ou d’une autre.(Google weet er heel wat over).
[2]Orsenna zal het me wel niet kwalijk nemen als ik deze prachtige passages overneem uit zijn boek en het aldus terug in de belangstelling breng, de uitgave ervan dateert van het jaar 2000.
07-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-01-2021 |
Pavane van Maurice Ravel |
Ik tast elke morgen elke zin af die me te binnenvalt. Of er iets uit groeien zal een honderdtal woorden verder valt af te wachten. Gisteren was het raak, dacht ik toch, ik eindigde met ‘We worden geschapen door de Kosmos’
Is het zo of is het zo niet. Ik had ‘geschapen’ kunnen vervangen door ‘gevormd”, maar geschapen reikt dieper, reikt tot de geest, en het was die, die ik bereiken wou, zoals altijd, omdat ik denk dat dit de kern is in ons die de Kosmos bereiken wil. Hij wil onze geest rijker, voller opdat we het essentiële zouden zien en begrijpen. Het zijn maar arme woorden die ik gebruiken kan om te zeggen wat ik zeggen wil, maar ik denk dat ze voldoende zijn om een licht te zijn naar de toekomst toe.
Ik zou hier kunnen stoppen, wat ik nalaat heeft draagkracht en inhoud genoeg om een morgen te vullen, maar er was ook van Ravel zijn ‘Pavane pour une infante défunte’ en de klanken ervan zijn blijven hangen terwijl ik dit schrijf. Het ene heeft niets te maken met het andere en toch passen ze wonderlijk bij elkaar, de kracht van de klanken van Ravel en de betekenis van de woorden die ik schreef want voor mij is zijn Pavane, de achtergrond, het landschap waarop mijn woorden worden geprojecteerd, deze staan dus niet meer alleen, ze worden ingedekt met de muziek van Ravel, Ravel die me duurbaar is, al is het maar om het adagio in zijn Pianoconcerto. Aldus, vrienden aan wie ik dit uitzonderlijk vertel, mijn zin, ‘we worden geschapen door de Kosmos’, heeft zijn echo bij Ravel, want de muziek die hij schrijft komt ook uit de Kosmos, zoals ook deze woorden.
Niets is van mij noch van hem, we staan beiden in dienst van de Kosmos, die ons inspireerde om iets voort te brengen dat er nog niet was voorheen; om een stap - een stapje - verder te zetten op de weg die we bewandelen, de ene wat meer met die zaken bezig dan de andere.
Zo ben ik eens te meer een gelukkig man die zijn dagtaak heeft vervuld. Ik had niet gedacht dat het zo vlug zou gebeurd zijn, maar er zijn van die dagen dat je, als bevoorrechte, inzage krijgt in het Boek van psalm 139.
Ik voel me deze morgen als een bevoorrechte geschreven te hebben wat ik hier nalaat, sta me toe te zeggen, voor de eeuwigheid.
Het enige dat er nog kan aan toegevoegd is dat het er op aan komt, bewust te zijn van wat het is hier rond te lopen, te zien en te horen wat er te zien en te horen valt en er conclusies uit te trekken. Conclusies die je, heel voorzichtig zijnde voor je houdt, of in het andere, mogelijks onvoorzichtige geval, uit te bazuinen wat je gevonden hebt.
Het is het risico dat ik altijd genomen heb, vanmorgen, want de dag moet nog beginnen, is het niet anders.
06-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-01-2021 |
De kracht die uitgaat van de Kosmos |
Het is een droom van me geweest, ooit een gedicht te schrijven dat de essentie bevatten zou van al wat licht kan werpen op het leven in deze wereld, in deze Kosmos én, deze essentie te bezingen in volzinnen à la Karel Van De Woestijne, maar dan in een meer moderne versie ervan.
In feite bestaat het lang gedicht al, ik schreef dit, in het jaar 2000. ik schreef toen mijn ‘Genesis’. Het is dus geen droom meer. Echter ik weet dat dergelijke gedichten niet meer geschreven/gelezen worden, het heeft dus geen zin meer er nog aandacht aan te schenken, zeker nu niet, nu dit leven, hier op aarde, overschaduwd wordt door Covid 19. Dus ik laat de woorden van 2000 waar ze zijn en hoe ze er zijn.
Mijn opdracht nu - aan mezelf - is, Covid 19 niet binnen te laten in mijn geschriften, ik wil niet dat ook deze er door besmet zouden worden. Ik zal dus mijn oude, vertrouwde wereld niet verlaten, ik zal me houden in het licht van vroegere dagen en de schaduw van de virus, achter mij laten alsof die er niet zou zijn. Ik wil aldus niet geheim gaan doen over de roerselen van voorheen.
De droefheid die me, enkele dagen terug, overviel heeft zich ondertussen min of meer opgelost, maar de echo ervan is nog latent, er is nog de schemer van een wolkje aanwezig. Er zijn nog dergelijke momenten in mijn leven geweest. Ik denk dat het een soort van wanhoopgevoelens zijn die ons nu en dan overmeesteren. Gewoonlijk wordt dit nergens vermeld, alleen in een dagboek en deze blogs zijn mijn dagboeken geworden. Tussen haakjes, ooit las ik dat droefheid in de middeleeuwen, een zonde was, wellicht nog vandaag.
Maar, al laat ik ‘Genesis’ in de schuif, ik word toch telkens getroffen door bepaalde vergaande documentaires ons aangeboden op het scherm. Want er kan een belangrijk besluit uit afgeleid worden, niet zo zeer wat de opnames zelf betreffen, deze zijn van een uitzonderlijke kwaliteit, maar het sensationele schuilt in de vaststelling hoe planten en dieren zich ontwikkeld moeten hebben om te zijn wat ze zijn en vooral hoe ze er zijn.
Dit is niet in één oogwenk tot stand gekomen, de evolutie die ze hebben gekend is er een van zeer lange duur. Geen vraag wat er eerst was: kip of ei, eikel of eik; hier is niet gezegd zo moet het en zo is het, neen, het fenomenale is dat het bij elke plant en elk dier geleidelijk is gekomen, dat het, het werk is van miljoenen, misschien miljarden jaren, én dat het wellicht geen evolutie is geweest van elk dier of elke plant afzonderlijk, uitgaande van elk dier of elke plant maar, dat er van buiten uit - zegge vanuit de Kosmos - een globale beweging moet geweest zijn, een onzichtbare kracht, een wil zelfs, die inwerkte op alle levende wezens op aarde, de mens met grote zekerheid incluis.
Ik geloof niet dat deze kracht is stil gevallen of kan stil vallen, maar het effect ervan is zo minimaal dat het onzichtbaar is. Ik denk dus dat die blijvende aanpassing aan de levensomstandigheden, want dit is het, doorloopt, dat er nimmer een einde zal aan komen. En dan vooral wat de mens aangaat, is het niet in zijn materiële vorm, het zal zijn in zijn geest het belangrijkste center van de mens.
Maar ik had het over die kracht die heerst over het leven. Ze is er duidelijk aanwezig en ze werkt in een zelfde richting in alles en nog wat, ze duwt alles vooruit naar een steeds maar groeiende complexiteit. Ze heerst over de aarde, ze heerst over de kosmos, ze is het kloppend hart ervan.
Het heeft geen zin meer dat te ontkennen, niet de minste zin, we worden er te diep mee geconfronteerd. We zitten vast in de greep van de evolutieve krachten van de Kosmos. We worden door de Kosmos geschapen !!!
De vraag is nu, wie is die Kosmos, wat is dit Universum?
05-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-01-2021 |
Gestaag schrijvend. |
Een vriend herinnerde me, in zijn beschouwingen over mijn geschriften, aan deze inleidend verzen van vroeger:
We waren niet oud, Al waren we van jaren. De zee daarentegen, de zee, Ze was van eeuwigheid, onaangeroerd, almachtig, En wij, bijwijlen erin opgenomen, Meegesleurd in overmoed Om jong te zijn En intenser te gaan leven.
Hoe overmoedig ik toen was en hoe jong ik me voelde, dit was van een gouden tijd aan zee, de zee waar Ulysses met zijn gezellen voorbij zeilde om door te varen, zoals Dante ons verhaalt in zijn Inferno, tussen Ceuta en Gibraltar, de wijde wereld in.
Ik volgde hem in mijn woorden. Mijn leven was toen breed en de ruimte lag voor het grijpen. Vandaag is er een schuchterheid in mijn dromen, ken ik niet meer de drang die Ulysses kende om uit te varen in het onbekende van plaats en tijd om kennis op te doen.
Ik heb het gevoel niet meer de persoon te zijn die ik toen was, de jaren hebben me gefnuikt in mijn uitstappen, in mijn vergezichten. Ik dacht zelfs niet meer aan de woorden die ik toen geschreven heb, het was in 2012, gezeten op de hoogste rots in het grote licht, de zee onder mij, maar de golfslag ervan tot in mijn aderen.
Hoe ver ben ik nu, lijk een verloren meeuw afgedwaald, waar is mijn vreugde van toen, mijn overmoed?
Ik las Auster ondertussen, ik las Hertmans, ik las Nooteboom. Waren er anderen die hun stempel drukten op mijn geschriften? Het zal wel, ik ben nooit alleen geweest als ik schreef, ik had altijd gezellen om me heen, zoals er altijd de zee was of de bergen waren, zoals er altijd de beelden waren uit mijn, nu al, te verre jeugd. Alsof ik met de jaarwisseling een duw had gekregen een andere leeftijd in. Zodat de resonantie ervan van té ver komen moet om voldoende draagkracht te kennen.
Het schijnt me toe alsof de oergrond die ik altijd heb gekend om te schrijven, weggeschoven is onder mij en er een barheid is in de plaats gekomen. Noteer dat ik het woord ‘bar’ dat ik voorheen niet kende nu al driemaal in mijn laatste geschriften heb gebruikt. Ik zie het als een duidelijk teken van iets dat zich wijzigde.
En dan is er ook de echo van wat destijds Paul Auster me schrijven deed:
Versteend vandaag de woorden uitgerafeld, die ik draag van wat nog komen kan,
te onzeker om zekerheid te zijn.
Oneffen het wachten op de dagen, de tijding, ongelezen, weleer onwetend uitgezet,
hoogstens.
Teruggegaan naar waar ik voorheen het kind was, lachend in zijn ogen, vergeten, het ooit was.
De dingen stilte nu, mijn dovend hart de witte kamer over mij gebogen.
schemerig de dag.
Dit ook is van de dagen erna, of hoe we bestaan in dit ons leven. We blijven schrijven van morgen tot avond, tot diep in de nacht, onze woorden niet tellend, niet altijd vreugdevol, niet altijd inspirerend, ook soms hooguit opgewekt.
Gestadig.
04-01-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |