 |
|
 |
|
|
 |
11-12-2022 |
Begoocheling? |
Achteraf naar de avond toe, heb ik altijd de indruk dat de dag tergend vlug is voorbijgegaan en dat ik niets, totaal niets gedaan heb - ik reken mijn blog niet als werk maar als een normale bezigheid – dat ik geen krant heb geopend, geen boek, geen geschrift van vroeger heb herzien, dat ik er maar was om er te zijn, rondgaande van de living naar de keuken en van de keuken naar de veranda waar ik schrijf en waar ik weet dat ik leef. Op de andere plaatsen weet ik het amper.
Vandaag echter is mijn leven een moeilijk geval geworden. De griep kroop vorige zaterdag op de uitvaart van mijn broer, binnen in mij en heerst nog altijd met een zelden gekende hevigheid en blijft aanhouden, al voel ik wel, maar het is nog vroeg in de morgen, een lichte verbetering, wellicht dankzij de ‘Amoxiclav Sandos’ die ik slik om de twaalf uur; Met nog twaalf pillen te gaan misschien red ik het wel, misschien?
Maar gezien ik nu veel neerlig, doe ik nog minder en schijnt mijn dag me nog leger toe, ontdaan van elke verrassing ware KLARA er niet. KLARA mijn geliefde, of wat me nog rest, buiten de liefde van de kinderen en de zorg van de vrienden de me bezoeken willen en die ik voorlopig afhoud.
In een zekere zin is het vreemd te spreken over de leegheid in mijn dagen, maar het is het gevoel dat ik er aan overhoud nu meer dan anders. Want ik heb geen tijd meer te verspillen.
Dit is de hoofdgedachte geweest toen ik aan deze blog begonnen ben. Al schrijvend kom ik tot het besluit, dat verspilling of niet, ik er niet meer toe komen zal te doen wat ik me in betere tijden voorgenomen had nog te doen. Ik maak me dus zorgen over het onmogelijke. Op mijn leeftijd is dit een hoofdzonde, het is een niet-aanvaarden van de toestand waarin ik me, nu meer dan anders, bevind.
Ik denk een Übermensch te zijn, deze waarover Friedrich Nietzsche sprak. We denken het misschien allemaal over ons zelf de ene met wat meer mate dan de andere, maar ik overdrijf als ik schrijf dat mijn dagen leeg gelopen zijn.
Eerlijkheidshalve, ze zijn het niet want neerliggend op de sofa schrijf ik in gedachten mijn blog, ben ik werkende aan mijn toekomst.
Een toekomst die ik meen er nog te zijn voor mij.
Begoocheling?
11-12-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-12-2022 |
Droom in realiteit: Spiegel im Spiegel |
Wat had hij in meer met zijn boeken en zijn geschriften, met zijn tekeningen die uit hem vloeiden in lijnen en volumes en vreemde vormen alsof het vlekken mos waren op steen of stengel, en nu hij neerzat naast haar op het stuk muur en hij haar aanraakte en hij niet wist wat te zeggen en zij naar hem toe neeg alsof ze elkaar lang, o zo lang reeds kenden van uit een vorig leven misschien of van uit vele vorige levens, met woorden die onnodig waren omdat alles zo eenvoudig, zo vanzelfsprekend, al was het niet vanzelfsprekend.
De drang van de ‘ik’ in hem die verder wil gaan in wat hij schrijft en de andere ‘ik’ die ertegen opziet te schrijven over hoe het was. En nog een andere ‘ik’ die de droom niet verlaten wou, - ook Kundera, ook Singer lieten hun droom niet los - al wist hij wel hoe het te schrijven en eens begonnen, hoe hij zijn gevoelens en beelden vrije loop zou laten en niet aarzelen zou de woorden te nemen die hem bestormen, hem overrompelen zouden.
Hij verder wou gaan met zijn schrijven.
Er kwam een naam op zijn lippen maar hij sprak niet het woord dat hij zeggen wou. Ze schoof dicht tegen hem aan, zijn hand was ver haar vochtig gelaat, was over haar lippen en geen woorden, man en vrouw door het lichaam naar elkaar toe gedreven, gekleefd aan elkaar en geen vragen.
Ik houd je dacht hij, en het was geen droom maar het was ook hij niet meer, het waren de ruïnes die hij wist van een abdij misschien, het waren de geuren van cipressen, van bramen, van heide, van netels. Hij was dat alles en hij was de luchten en het lichtroze van bergtoppen, hij was verleden en toekomst samen vermengd, verwisseld, hij was dat alles en ook niets, enkel dat hij haar kuste.
Hij kuste haar heel lang, haar mond opende zich en haar tong was over zijn lippen als smaakte ze zijn levensadem. Hij voelde het zwellen. Hij hoorde het bonzen van zijn hart, het stuwen van zijn bloed. Hij zocht naar woorden die hij spreken kon maar haar mond bleef op zijn mond, haar handen in zijn hals onder zijn te lange haren.
‘Uirapuru’, wou hij, maar ze antwoordde met haar ganse lichaam tegen hem aangedrukt. Ik droom dacht hij, maar het was geen droom, maar het was ook hij niet meer, hij stond in de wildste geuren van harsen en heide en wou verder niets weten dan alles weten van haar.
Zo, mijn God en mijn leven, zijn hand was in haar hals onder haar haren, was over haar borsten, was onder haar bloes, de geur van haar lichaam zich mengend met de geuren van de stenen, en de lucht bevrucht met sporen en pollen.
Dit gebeuren, of het nu droom was of realiteit, kan niemand hem ontnemen, dit plotse verlangen naar een spiegelbeeld een afdruk van dit oneindig grote, een hunker naar, gegleden in die hunker elkaar te bezitten.
Hij legde haar neer over de struiken heide, de wilde salie, de mossen met de kevers en de spinnen, over de grassen, over de stukken steen. Hij rook de kampernoelie en de geuren van de aarde, hij hoorde de echo van de gezangen van de monniken en hij drong binnen in haar schoot, in haar heiligdom, in het heetste van haar wezen om er in weg te schuiven heel diep en erin open te barsten. Hij hoorde haar en ze bezat hem zoals hij haar bezat met een onvermoede ongekende intensiteit.
En alles vloeide weg uit hem, zijn geest en zijn ganse wezen in de heerlijkste plaats van haar lichaam, en dit open bloeien een grote verrukking, een grote verlossing in een groot mens zijn, man in vrouw verenigd zoals het immer was in alle tijden der tijden
Oneindig.
10-12-2022, 08:20 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-12-2022 |
César Franck (1822-1890) in de morgen. |
Zoals, uit een aarzeling in de aanzet van de piano de viool fantasierijk binnenkomt in de Sonate van César Franck zo wou ik
deze morgen binnenkomen bij jou. Een open bloeien in woorden, lijk César Franck open bloeit in een ruiker ranke klanken, in een simpele opening die even hangen blijft om dan uit te waaien in een zin die een impact zal hebben op wat erna komen zal. Het is op deze wijze dat ik mijn blog beginnen wil in de meest zuivere, meest klankrijke woorden, gericht aan jullie die me lezen zullen.
Kan ik dit, is het me gegeven een Franck César te zijn in woorden, even teder, even sprankelend; beelden oproepend die verrassend zijn en je in een bepaalde sfeer zullen brengen die jullie meedragen zullen in jullie doen van vandaag, zodat ik allen gezelschap houdt, een tijd lang, om ‘mijn’ eenzaam-zijn te breken?
Ik ben een vreemde eend die over dingen schrijft waar weinig over gezegd wordt, waar niemand over schrijft, laat staan over denkt. Kan ik jullie er mee paaien, ermee rustig houden, én vooral wat voedsel meegeven voor de denker in jullie.?
Ik weet dat ik me keer op keer laat gaan, eerder in metafysische contreien dan in meer toegankelijke, maar het is sterker dan mezelf Ik kom er niet van los. Het zijn trouwens de enige contreien waar ik me – de leeftijd helpende – als een stukje filosoof kan ophouden, en het zijn juist deze die ik opzoek.
En wat is het nut ervan, eens ik daar vertoef, hoe bereiken, mijn gedachten jullie; hoe worden ze geïnterpreteerd en verwerkt of, wat nimmer mijn bedoeling is, schrikken ze niet af, zijn ze niet als getrokken messen, want, volgen jullie me op de van touwen gemaakte hangbrug over het ravijn, betrouw je me voldoende om me te volgen?
Dit zijn gedachten die, in plaats van lijk bij de Luikenaar, witte parels te zijn vallend in arabesken en voluten op een zwarte vloer, of hangen blijven in de snaren en zich eindeloos herhalen, telkens in andere vormen en modaliteiten, kleine of grotere vluchtheuvels die je bestijgen kunt even, even maar om te ontkomen aan het dagelijkse, het oergewone, dat slechts zijdelings het leven raakt.
Het is altijd zo geweest bij mij, het is ook, zoals ik het nu zie, een gemiste kans geweest. Wat ik nu schrijf had ik vijftig jaar geleden moeten schrijven om er nu op terug te blikken, maar toen was de wereld niet zoals hij nu ervaren wordt. Ik denk dat hij toen eenvoudiger te begrijpen was; dat de macht en de invloed van de sociale media bijna onbestaande was vergeleken bij nu. Vandaag heb ik dus het gevoel te vroeg geboren te zijn.
Maar ik ben gevormd door deze laatste vijftig jaar, het is mijn leven geweest. Toen ik veertig was, zou ik het boek geschreven hebben, dat nu allang vergeten zou geweest zijn, zoals het boek van een vriend van vroeger, Frans Sierens, ‘Een sterke geur van Terpentijn’.
Ik heb dus, in feite, heel weinig gemist. Ik heb het, zo verklaar ik het, allemaal opgespaard om nu, elke dag uit te komen met mijn blog van vijfhonderd woorden.
Eens geschreven voel ik me er telkens goed bij.
09-12-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-12-2022 |
Verder de tijd in: Sprankels uit mijn jeugd. |
Enkele dagen reeds dat hij zich verloor in de ‘Short Stories’ van Isaac Bashevis Singer[1] en deze morgen voelde hij de rust van het landschap die binnensloop in hem als hij het slot las van’The yearning Heifer’* :
‘The night rained meteors… The sky like the earth could not rest. I yearned with a cosmic yearning for something which would take myriads of light-years to achieve. Sylvia took my hand…’
Hij dacht hetgeen hij altijd bewust had geweten, dat een schrijver, een binding hebben moest met de kosmos en dat deze binding een religieus gebeuren was, dat in dit domein elke creativiteit limietloos was. Dat alles kan gezegd worden, kan geschreven worden, zelfs wat niet onmiddellijk te begrijpen valt. Het is een spiegelbeeld van de gevoelens die bij het schrijven plots opduiken en die niet precies in woorden te vatten zijn, ook omdat ze niet ontvankelijk zijn in woorden.
Zo, Singer :
‘I yearned with a cosmic yearning for something which would take myriads of light years to achieve. Of het gevoel dat hem overweldigt, vertaald als a cosmic yearning.’
Dit gevoel, deze hunker naar wat niet te noemen is heeft hem, o zo dikwijls overvallen. Het begon bij Gilliams misschien, in zijn Elias,
Of toen hij Hamsun las en Gullbransen, Hemingway en Faulkner en Steinbeck, toen hij Proust en Stendhal las, en T.S. Eliot ontdekte en zovele, zovele anderen.
Hen te lezen was een grote weelde en liet hem telkens met een nasmaak ook te willen schrijven maar dan, zoals Pasternak een boek waar hij zijn ganse leven aan werken zou, om het dan af te leveren de dag van zijn dood.
En in hem lagen de vele zaden die hij had opgeslagen, die hij nu maar te zaaien had in de vochtige, vruchtbare aarde opdat ze kiemen zouden en er bomen uit oprijzen zouden, hoog en statig. Al kon het ook en dit vreesde hij dat het bomen zouden zijn die niet meer zouden thuishoren in het landschap van de Letteren.
Maar nog Singer:
‘I truly felt the earth cruising around the sun, running a sure course through the milky way for some divine purpose. Don’t be in despair I said to myself. God cannot be so mute, so deaf and amoral as the materialists profess.
Hoe moeilijk het wel is om toch nog iets nieuws te kunnen schrijven, iets dat nog niet werd gezegd of geschreven, al was het slechts een oud begrip in nieuwe woorden. Want hij geloofde in een ‘divine purpose’, of het nu goddelijk in oorsprong was of niet, het was het bestaan van een spiritueel organisme, als zo iets zou kunnen bestaan, dat diepte, bestemming en bezinning gaf aan elke handeling die de mens kan stellen.
Hij denkt, Singer volgend zit ik eens te meer op mijn droomtrein die me naar Vladivostok voert en oneindig verder nog, tot binnenin het onnoembare, dat my yearning is.
[1] Isaac Bashevis Singer: Short Stories. Ed. Penguin Books
*Heifer: jonge koe, kalf.
08-12-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-12-2022 |
De Nagloed van het Woord. |
De nagloed in het westen van wat de dag is geweest, ook, uitzondeerlijk zo opgedoken, de nagloed van de woorden die ik ooit schreef op dagen van creativiteit en van innerlijke verbazing; op ogenblikken die van het leven waren, van de geuren van gedoofde kaarsen en van appels, donkerrood gerimpeld op een brede schaal in blauw van Delft. Stilleven uit de tijd geknipt.
En even stil, ook uit de nagloed komende, Ezra Pound over dat kind van hem:
Tree you are, moss you are You are violets with wind above them A child – so high – you are And all this is folly to the world.
Hij dacht aan de viooltjes op de Lona-alp, trillend, tussen gentiaan en edelweiss, in het grote wondere licht van de bergen erover en de wolken die schaduwvlekken tekenden op de alpenweide. Hij dacht aan de viooltjes toen het plots sneeuwen ging in augustus :
You, dacht hij, you and violets, and all this is folly to the world, Te teer, te licht, te gezocht om te vermelden. En dan, hoe komt hij erbij?
Moeder vertelde hem ooit over haar broer, Stefan, een oud-strijder van de eerste wereldoorlog dat hij, heel jong, geen snippertje papier ongelezen liet, dat hij alles wat ook maar letters droeg lezen wilde. En voegde ze eraan toe, bij ons thuis was er niet veel om te lezen. Haar woorden vielen op toen hij tussen een hoop vergeelde bladen de tekst terugvond van een knipsel uit Le Monde van 11 en 12 december 1960, met de toespraak die Saint-John Perse hield naar aanleiding van zijn in ontvangstneming van de Nobelprijs voor literatuur.
Hij had, zonder hem goed te begrijpen altijd de poëzie van Saint-John Perse bewonderd, een rijkdom aan woorden, aan opgeroepen beelden, warmte, muzikaliteit, grote zeggingskracht.
En hij herlas wat hij destijds in het artikel onderlijnd had:’
Lorsque les philosophes eux-mêmes désertent le seuil métaphysique il advient au poète de relever là le physicien et c’est la poésie alors, non la philosophie, que se réveille la vraie fille de l’étonnement’.
En dan, zoals hijzelf het soms doet, de hoge vlucht van Saint-John Perse:
‘Et c’est d’une même étreinte, comme d’une seule grande strophe vivante qu’elle embrasse au présent tout le passé et l’avenir, l’humain et le surhumain et tout l’espace planétaire avec l’espace universel.’
Mag hij dit niet vertalen als de rol die de poëzie vervult, om in een grote levende beweging op te nemen, verleden en toekomst, het menselijke en het bovenmenselijke, de ruimte en de geordende beweging van het ganse Universum, over ons en in ons.
Is het voldoende om ons even te verstillen. Even terug te gaan tot het kind dat we waren, verbaasd door de sneeuw in augustus en de vlokken die hangen bleven in het bosje viooltjes rillend in de kille wind, hoog op die Alp waar je nog van dromen durft dat je er ooit waart, zelfs dat je er ooit keren zult.
07-12-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-12-2022 |
In het ijle geschreven. |
Er is geen Sinterklaas mee gemoeid, geen Sinte-Maarten, geen blijheid of ontgoocheling op het gelaat van kinderen, niets van dat alles, enkel het licht dat winters is, koud en grijs, en wat sneeuw, de eerste, over het land.
Zo zijn we opgestaan zo zullen we slapen gaan, onze gedachten meenemend in de slaap, wat woorden eruit nagelaten als een bundel planten die we drogen lieten om later te bewaren onder glas tot ze hun kleur verliezen. Een kader bleef over van de vele die het kind in mij achterliet, een furie van mij die er maanden is geweest, onnodig eigenlijk, om maar niet te vergeten de schoonheid die ze ooit hielden in hun leven als bloem en plant of als minuscule zwam of schelp, of wat ook.
Tijden in een leven die van ons vergeten kind-zijn waren, met ingetogenheid samengebracht, geschikt en ingekleefd zoals woorden in een zin.
Hoe verbaasd we staan bij het herontdekken alsof het kunst zou zijn om te bewaren, in een verborgen hoek van de kamer er tijdloos neergezet voor andere tijden die we verwachten, tijden die alhoewel ze niet meer komen zullen zoals we dagelijks ondervinden, we toch nog mogelijk achten want te moeilijk om definitief achter te laten.
Je kunt het als overbodig zien, gemaakt gekunsteld om te vergeten maar voorlopig nog te houden tot het blijvend weggedoken verpulveren zal in atomen.
Wat ik zeggen wil is miniem, is wat tijd, deze van het schrijven, die werd neergezet hier, maar ditmaal om te bewaren, hoe we droomden nog op een leeftijd die geen dromen meer toelaat omdat de realiteit alles overheerst van wat we doen of laten willen.
We ons vasthouden aan een strohalm om toch ons blad te vullen als we verkeerd - gedachten gehuld in lompen - zijn opgestaan, onze schoen, geplaatst voor de schouw, leeg gebleven, de wortel erin onaangeroerd gebleven.
Hoe moet ik verder dan met mijn verhalen over het schone van het achterblijven als anderen sterven gaan en zovele anderen blijven leven, wat weet ik dat ik nog zeggen wil alvorens heen te gaan.
Vandaag is er geen jota van overgebleven. We zien wel hoe het morgen zijn zal als de sneeuw zal komen zoals ik hoorde en met de sneeuw de woorden komen zullen zoals ze komen met de regen en met de winden van overzee.
Woorden die nog komen zullen uit de dorre aarde als allerlaatste vruchten opgestaan om verwondering te zijn en verwarring op te wekken voor een lange tijd. Een tijd die blijven zal, zoals een vage geur die hangen blijft na wat er gebeurde totaal onverwacht. Hopen we bestand te zijn tegen elke verandering die vandaag nog komen zou of de dagen erna.
Dit alles in het ijle van de dag geschreven, er geen bodem was om op te staan, we vlotten bleven in ons woorden die ons meenamen en we elk houvast misten, elke redelijkheid ons ontnomen om anders te zijn dan we ooit waren.
Ogenblikken lang losgeslagen, totaal verloren voor een tijd, maar niet met angst gevuld. Integendeel, met een losheid die verbaast.
Ga ik dit nog eens herlezen of laten zoals het er staat. Je kiest maar om te trachten te begrijpen.
Ik echter, ik zal het laten.
06-12-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-12-2022 |
Soms. |
Wat ik achterliet, gisteren, was eerder een gegoochel met het woord dan met de tijd, zo voel ik het aan als ik het waag te herlezen wat er geschreven staat. In elk geval mijn woorden waren in gedachten omkleed met een lijkwade, die er nog altijd is na wat Rumi - https://youtu.be/COAAvcpocU4 - erover denkt en velen met hem.
Een goede vriend, bezorgd om mijn geestelijk evenwicht, herinnerde me eraan deze morgen wanneer ik in dit huis nog rondliep in slaapkledij, die ik niet afleggen wil, omdat , omdat…
Omdat ik droefheid ben, geladen met droefheid ben, de muziek van KLARA naar de middag toe té passend opdat er aan mijn gevoelens zich iets wijzigen zou.
En ik vraag me af, droefheid om wat? En ik weet het niet of ik weet het wel maar zeg het niet.
Laat gedekt wat is, niets hoeft hierover nog gezegd. Je hebt, schreef ik, je deel geleden van wat er te lijden is en het is dit gevoel dat je meedragen wilt in de dagen die er nog zullen zijn want je gevoelens mengen zich met het dagelijkse gebeuren en eigenlijk worden ze overtroffen door het positieve van je alleen-zijn, dat geen zijn is van een eenzame maar een ‘zijn’ van volheid als je neerzit zoals nu om woorden neer te zetten voor de tijden na jou, wat je al lang aan het doen bent.
Het je vult, het bedekt de droefheid en verheft het droef-zijn tot een geruis op de achtergrond, nauwelijks hoorbaar nog.
Laat het dus. Het wordt overheerst door ons geloof in een soort van eeuwigheid waarvan we, heden ten dage, de ware draagwijdte nog niet vatten kunnen, maar we houden, zoals Rumi een Perzische mysticus van de 13de eeuw het wist, de zekerheid dat de dood absoluut niet het einde is, en dit weten is ons voldoende.
Dit zijn de eerste dagen van de laatste maand, dit is hoe ik ze beleef in zijn essentiële lijnen, dit is de diepgang ervan, de sporen nagelaten als voren in de aarde. Ik denk dat dit mijn bestemming was: een simpel mens met simpele behoeften in een simpele omgeving van wat boeken en wat schrijfgerief en wat concerten op tv, en soms, soms het bezoek of de mail van een vriend. Heb ik nog nood aan meer?
Zo speelt alles zich af waar het zich afspelen moest, de perfectie voor de laatste dagen zoals ik het nu, na het zich voltrekken van wat is van de dood, zie tot stand komen.
En dit terwijl het leven stokt in de bomen en de aarde zich sluit op de winter en ik me open houdt op wat me nog overkomen kan als onverwacht, als niet voorzien. Zoals ik het al zegde het gegoochel dat van de woorden is, opgevangen en neergezet in voluten en acanthuskapitelen, zoals de middeleeuwse meester het deed, zijn hamer op de beitel, gedragen en gevoed door zijn geest.
We doen hem na, al weten we dat we hem niet evenaren zullen, het is dan toch in dezelfde geest dat we optreden en beitelen in woorden wat we zeggen willen over wat uit ons opstijgt van onder het kleurenrijk doek van afgevallen bladeren; of hoe we ons uitdrukken willen in deze dagen van hoog beleven.
Dit gebeurt maar sporadisch, neem het met het nodige respect, de ogen half gesloten.
05-12-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |