 |
|
 |
|
|
 |
14-02-2013 |
Vermoeid op 85 |
Ik
weet dat er vóór dag en dauw heel wat geschreven wordt, dat nooit, of dan toch
uiterst zelden, het licht zal zien, en is het niet vroeg in de morgen het zal
laat in de nacht gebeuren. Zo heeft hij die schrijft in een etmaal twee
momenten die hij koestert en waaruit hij kiezen kan, omdat die - hij het licht
schuwend soms - vruchtbaar zijn.
Want
voor het witte blad gezeten, sluit zich de wereld en stapt hij een totaal andere
wereld binnen, zoals de reiziger in de woestijn die een oase betreedt en
neerzit onder de palmen om te schrijven; of iemand in de bergen, aan een klein
bergmeer ik ken er zo een - om de weerspiegeling te zien van de besneeuwde
bergen aan de overkant, tot er een steen in rolt die losgekomen is, zodat hij
zich aan het schrijven zet om te verhalen over hoe het vroeger was, op een
andere plaats en in een andere tijd.
En
rust kent hij niet, zelfs al lijkt hij vermoeid, rust kent hij niet, zijn pen
houdt hem in leven en hij onderwerpt zich aan het woord dat blijft komen, dat
hem opjaagt.
Wie
is het die hem zegt dat hij op 85 niet mag stoppen, zijn schop afkuisen zoals hij hoorde
van zijn vader op het einde van de dag, zijn boeken gesloten houden en laten
vergaan onder het stof?
Hij
vertelde het al, of heeft hij het maar gedacht, maar wat maakt het uit een boek
minder of een boek meer, een boek met zijn naam er op of zonder zijn naam, als
het er geen tien zijn?
En
toch, hij blijft opstaan in het midden van de nacht om te volbrengen wat moet
worden volbracht.
14-02-2013, 03:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-02-2013 |
Waar ik sta. |
Waar
ik sta, sta ik nergens, alles moet nog gebeuren. Maar dit gebeuren kan even goed
naar binnen als naar buiten, dit was het geval in mijn blog van gisteren, de
inhoud ervan was totaal nieuw en strookte niet met wat er aan vooraf ging, het
was alsof deze plots opstond uit, ja waarom niet, uit de nog smeulende as van mijn
geest. Deze maakte een vreemde sprong, maar de stroom van gedachten was niet te
stuiten.
Zo,
als deze passage 16, haaks staat op de rest van wat vooraf ging, dan is het
omdat al deze delen, laat me ze Fragmenten noemen, later van plaats verschuiven
kunnen; is het omdat, zoals ik thans begonnen ben aan mijn driehonderd paginas
ik heb er amper veertig vandaag op het einde zal bestaan uit vele van dergelijke
Fragmenten die ik dan, bij de afwerking, ofwel zal laten zoals ze gekomen zijn,
ofwel herschikken zal als het me nodig lijkt.
In
elk geval, al deze Fragmenten ontstaan uit de gedachtenwereld van Ugo en hebben
dan toch dit gemeen met elkaar. Misschien ook wijzig ik de titel ervan in Fragmenten
uit wat voorbij is.
Dit wou ik
toevoegen aan de vreemde stroom waarop mijn woorden soms drijven. Weet dat
gemakkelijk anders is, en ook dat wat geschreven staat deel uitmaakt van mijn zoeken
naar vaste grond om op te staan.
13-02-2013, 06:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-02-2013 |
De Adem van de Dagen (16) |
Tussen het pak Lps,
onderaan de Luikse bollenkast, dat nog altijd geen andere plaats gevonden had -
Lps die hij weg wou maar het dan toch niet over zijn hart kreeg ze weg te doen
die hij nu klaarlegde om te verhuizen naar de zolder, Schuberts opus 959, een pianosonate met Christoph
Eichenbach, een Lp die hij lange tijd geleden ten geschenke had gekregen van Guy
O., een vriend, die op de cover ervan een dedicatie geschreven had: to the man with the esoteric talk.
Waarom Guy dit toen had geschreven wist hij niet,
wellicht omdat hij over dingen sprak waar anderen het nooit over hadden. Maar het
gebeurde naar aanleiding van een recital in de stad, met een Russische pianist,
waarvan hij zich de naam niet meer herinnerde. En toen het Andante kwam, zittend
naast Guy, schoten plots zijn ogen vol tranen, en toen hij even later in het
geniep, de tranen wegveegde zag hij dat ook Guy, in een zelfde mate geroerd was
geweest.
Achteraf waren ze een glas gaan drinken in een bar,
de plaats to be in die tijd, waar hij
ooit een kort gesprek had gehad over De val van Icarus, het schilderij van
Brueghel, met niemand minder dan Hugo Claus, en waar hij diezelfde avond of
nacht geschaakt had met een jonge dame, een vriendin van Guy.
Het leven is een aaneenschakeling van kleine
gebeurtenissen die grote gevolgen kunnen hebben, niet te voorziene gevolgen
kunnen hebben en die schaakpartij had gevolgen want enkele tijd later bezocht
hij met haar de floraliën en deelde hij met haar het bed.
Maar het was dit niet dat hij nu vertellen wou. Hij
wou enkel zeggen dat je, op een bepaald ogenblik in je leven, op een bepaalde
plaats, verkerend in een bepaalde emotionele toestand, een blik ontmoet, een
lach, een mond om te kussen en dat je zes maand later, of een jaar later gehuwd
bent met die blik en die lippen, voor het leven.
Dit gebeurde nu precies niet met die schakende
dame, maar het gebeurt elke dag, elk ogenblik en het is op deze wijze dat zijn
huwelijk was tot stand gekomen. Maar ook hierover vertelt hij niet verder. Maar
je hebt je appartement in de stad, een klein ingesloten ding en op een morgen
neem je de trein naar de hoofdstad en op die trein heeft een reiziger voor jou,
een dagblad achtergelaten op de plaats waar je gaat neerzitten en op het
ogenblik dat je het opneemt valt je oog op een openbare verkoop van een oude
hoeve in je geboortestreek en het gebeurt dat je zes maanden later eigenaar
geworden bent van die hoeve én met een grote open haard én met een zware Luikse
bollenkast, én met een schuur met ploeg en kar en wanmolen, zaken die de vorige
eigenaar ter plaatse heeft achtergelaten, én met een ovenhuisje.
En het gebeurt ook, en dit is misschien een
achterlaten te veel geweest of een ruggensteun van het lot - dat onderaan in
die kast, juist boven de bollen waar de kast op steunt een vooruitstekende rand
is, waarvan je op een dwaas ogenblik vaststelt dat het een schuif is, een geheime
bergplaats, een eigenschap van vele oude kasten, waar je tot je verbazing een
boek ontdekt met zwart couvert en je leest: Fabre-dOlivet, La Langue Hébraïque restituée, Delphica.
LAge dHomme.
Er
zijn boeken en boeken, en boeken over boeken maar die dag, staande voor die kast,
heeft hij het boek geopend en is hij beginnen bladeren. En dit werd een
ontmoeting, niet met een vriend of een vrouw maar een ontmoeting met een boek,
een boek dat in zekere mate zijn leven veranderen zou, in die zin dat het hem
een andere kijk zou geven op het ontstaan van het Universum.
Hoe leest men een boek dat geen
roman, geen levensverhaal is; hoe wordt men geleid doorheen een boek dat je
overhoop haalt geschreven door een subtiele en sublieme geest, bijna
tweehonderd jaar geleden.
En je leest het 'Bereshit bara elohim', je leest het in den beginne schiep God, de eerste woorden van Genesis, van de
eerste tien hoofdstukken van Genesis,
ook nog de Kosmogonie van Mozes genoemd,
in een totaal nieuwe Franse én Engelse vertaling uit het Hebreeuws.
Deze versie was intrigerend voor
hem. Hij kon wel niet oordelen over de preciesheid van Fabres vertaling maar
het verwonderde hem, in deze vertaling van het begin van de XIXde
eeuw, elementen te vinden die dicht aansloten bij de Big Bang-theorie, en hem
daarenboven steunde in zijn geloof dat alles uit het Woord herkomstig was.
Het was niet de vertaling als
dusdanig die hem interesseerde maar wel de vraag die onvermijdelijk gesteld
moet worden, wat was er vóór de Big Bang,
wat was er vóór het ontstaan van het Universum?
Fabre-dOlivet heeft geen nood aan
een antwoord op deze vraag maar merkwaardig is wel dat we in zijn vertaling
lezen dat het scheppingswerk zich in allereerste instantie situeerde in de
geest van Elohim waarbij deze begint met het opmaken van een soort van
blauwdruk van wat hij denkt te doen om dan, de zevende dag en niet vroeger,
uit te voeren wat hij gepland had.
Lezen we trouwens niet in de
Willibrordus-bijbel: Op de zevende dag
bracht God het werk dat hij verricht(!) had tot voltooiing.(Genesis 2, 2).
Volgens Fabre dOlivet en later
zou hij de bevestiging hiervan lezen bij Paul Nothomb - heeft Elohim zes
dagen lang over alles nagedacht en heeft hij de schepping pas de zevende dag
in gang gezet.
Gezien - maar dit voegt hij, Ugo,
eraan toe - de schepping van het Universum nog steeds aan gang is, loopt deze zevende dag nog altijd door.
Met dien verstande dat Elohim zich heeft teruggetrokken omdat, eens het
startsein gegeven, elke tussenkomst van Hem, elke bijsturing van Hem, overbodig
werd: het Alfa-punt van het Universum doorlopend in een lang gerekte evolutie
naar het Omega-punt dat door Hem, in potentie al bereikt is.
Als Ugo zich de vraag stelt wat er
was vóór de Big Bang dan is er maar
één antwoord dat hij halen kan uit het werk van Fabre, dat er, van in den
beginne een Universum in potentie was, zijnde de blauwdruk van Elohim - zoals
ook in potentie aanwezig zijn, de gebeurtenissen die zijn leven zullen uitmaken
in de dagen die komen.
En hij weet deze visie bevestigd
door Ilya Prigogine die in een interview verklaarde:
Pour moi, la transition entre le pré-univers et
lunivers est avant tout un problème de passage du vide, qui contient déjà des
particules en puissance, à des particules réelles.
Of, de overgang tussen het
pre-Universum en het Universum van nu, is voor alles, het probleem van de
overgang van de leegte, die reeds potentiële deeltjes bevat, naar reële
deeltjes.
Er zou dus, als hij Prigogine volgt
geen schepping hebben plaatsgehad, enkel een overgang van een Universum in
potentie, de blauwdruk van Elohim - Prigogine noemt dit le vide(potentiel) - naar het reële Universum.
Hijzelf kan hierbij nog bedenken dat
in een fractie van tijd vóór de Big Bang (die nog geen tijd was), onwrikbaar,
alle verwevenheden, alle evolutieprocessen, alle wetten, onveranderbaar, in
deze blauwdruk aanwezig waren en dat het Universum voor eens en voor altijd
ontstaan moet zijn op het ogenblik van de
bevruchting - of was het een zelf-bevruchting - waarbij het Woord, zich
voor het eerst openlijk gemanifesteerd heeft.
Hoort dit nu wel thuis in het boek
dat hij schrijven wil. Hij denkt het. Het verhaal maakt deel uit van zijn ontdekkingen
van boeken even belangrijk als de ontmoeting met mensen - die hij gedaan
heeft; maakt deel uit van de spirituele, religieuze weg die hij bewandeld
heeft, veel meer dan het verhaal van gebeurtenissen uit zijn leven. Zo ervaart
hij het toch.
En nog, wat de Bijbel betreft en de
eerste Latijnse vertaling ervan heeft hij niet de indruk dat deze geschreven
werd, noch vertaald voor de mens die meer dan twee millennia later leven zou. Voor
die mens is er nu, of men het aanvaardt of niet, de Bijbel van de New Physics
die zich situeert op de grens van de metafysica.
En Christian de Duve
zegt ons duidelijk que la nouvelle physique nous dit quil faut
dématérialiser la matière of, dat
de nieuwe fysica ons leert dat de materie van haar stoffelijkheid moet worden
ontdaan.
Dit
betekent dat de idee als zouden we van stof zijn, een beeld is uit onze
zichtbare wereld, een beeld dat verschrompeld wordt door de onzichtbare wereld
van het elektron en andere, niet te bepalen, niet te beschrijven, meer dan mini-minimale
deeltjes Higgs misschien de stoffelijke deeltjes van de geest.
En
meer nog, als we thans weten, dat de om haar as roterende aarde met een
onvoorstelbare snelheid in haar ellipsbaan om de zon, de zon gegrepen tussen de
miljarden zonnen van een wentelende Melkweg, en deze wegschietend tussen
miljarden andere melkwegstelsels, dat dit imago te overrompelend is opdat we de
aarde nog kunnen aanvaarden als het centrale punt ervan, met, zoals ons geleerd
werd, een aandachtig toeziende, controlerende God erboven.
De
Nieuwe Fysica suggereert ons dat, in het Woord, in het begin aanwezig, het op
komst zijnde Universum verscholen lag, dat deze aanwezigheid in potentie, zich materialiseerde.
Het
grote wonder is dat het gematerialiseerde Universum in beweging is en in
beweging blijft, samengehouden in een immens Krachtenveld, dat het Veld van het
Woord is en dat de beweging erin, het
duidelijke bewijs is dat het Woord IS en levend is.
Dit
zijn zaken die weinigen aanbelangen, maar hoe kan hij anders dit gesprek met
zichzelf gaan inleiden. Want aangekomen waar hij zich thans bevindt, is zijn
leven een lange monoloog geworden, een queeste naar de reden en het doel van
zijn mens-zijn.
Het
is en het wordt een voorbereiding op het ogenblik van zijn dood. Is het immers
niet het weten dat ons lichaam sterven moet dat ons kenmerkt als mens, en dat
ons sterven een nog grotere vraag oproept, of er, après avoir rendu lâme, of na de teruggave van onze ziel, onze
wankele ziel onze spirituele binding met het Al - nog iets in meer is?
12-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-02-2013 |
Overzicht |
Je
hebt meer dan dertig jaar lang het gesprek met jezelf opgetekend in een
dagboek. Je leefde, hoofdzakelijk in en met boeken. Je legde de gegevens die je
ontmoette naast en over elkaar en vond openingen naar eigen structuren waarvan
je meende dat deze dichter de Waarheid benaderden al wist je niet wat deze
Waarheid wel zijn kon.
Je
las over de New Physics en je aanzag
dit als een nieuwe Bijbel ditmaal geschreven in beelden in plaats van in
woorden. Beelden die uiteindelijk nog moeilijker te lezen waren, maar het waren
beelden in de diepte die de vinger legden op het mysterie van het Zijn.
Je
las over het ontstaan van een nieuw sterrenstelsel in de Orionnevel en je oordeelde
dat dergelijk gebeuren beter paste bij een God die de structuur van atomen
bedacht en uitbouwde, dan heel wat optredens van Hem in de Bijbel.
Je
vond dat de onbehouwen stenen van Stonehenge ook het altaar uit de Bijbel
moest uit onbehouwen steen - en de wijze waarop deze geplaatst werden, qua
functie heel wat gemeen hadden met de functie van onze eerste gotische
kathedralen die je als kosmische kathedralen zag.
Je
las Freeman Dyson en je las Fritjof Capra en Richard Feynman, en Paul Davies,
en vele, vele anderen. En je las Maurice Gilliams en T.S.Eliot, en het gebeurde
dat de totaliteit van dat alles en van nog heel wat meer, tot osmose kwam,
zoals God, Mens en Kosmos, één alles innemende osmose is.
En
je las de encycliek over de Schittering van de Waarheid en in de brieven van
Paulus dat hij, na door de bliksem te zijn getroffen onmiddellijk is afgereisd
naar Arabië, om er drie jaren te verblijven en pas daarna Petrus en Jacobus, de
broer van Christus, op te zoeken in Jerusalem.
En
je las Borges en je dacht met hem dat het de omstandigheden zijn die de
richting bepalen van de wegen die je inslaat en je concludeerde dat de vrijheid
van handelen waarover je beschikken sterk begrensd wordt door deze
omstandigheden.
Maar
het gebeurde ook dat je bij dit alles, de realiteit der dingen om je heen
vergat.
En
al wat was en is, aanwezig lijk de ceder in het cederzaad, tracht je
nu, hoe gek het ook moge zijn, samen te brengen in een boek, om je deze morgen
af te vragen welk nut het heeft één boek te schrijven als je de tijd niet meer hebt er tien of dan toch, minstens, er meerdere te schrijven. En, zoals ik je ken, toch zul je verder gaan.
11-02-2013, 03:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-02-2013 |
Vrienden |
Een
vriend antwoordt op een vraag die ik me stelde, over de zin van het schrijven.
Hij verwijst me naar het voorbeeld van Ivo Michiels. Het is de wil die door
alles heen intact bleef tot de laatste dag, zegt hij, maar een zin is er niet
behalve de zin die je er zelf aan geeft. Hij verwijst ook naar het boek van
Rüdiger Safranski over Schiller, de artsen begrepen niet hoe hij had kunnen
verder leven; het kon alleen die ijzersterke wil tot schrijven zijn geweest.
De
wil tot verder leven op een zinnige wijze, niet uitgedoofd, niet uitdovend,
maar uitkijkende naar het woord dat hem levend houdt.
Mijn
vriend schreef ook nog andere, heel mooie dingen mais de mon frère, le poète, on a eu des nouvelles
- maar er was
één zin waarvan de diepere ondergrond pas later tot mij is doorgedrongen, nl.
waar hij het had over Gloed van Sandor Marai dat hij ervaart als
voedsel voor de altijd wankele ziel
Bij
een eerste lezing had ik enkel zijn enorme literaire kennis bewonderd, keek ik
op, zoals ik hem ken, naar de kracht die
er in zijn woorden lag. Nu, bij een derde lezing van zijn antwoord, ontdek ik
plots de mens in hem en verrijst hij uit het woord, zie ik hem met zijn wankele
ziel, zoals die ziel of dat hart van mij.
Zie
ik mijn, en wellicht ook zijn, onvermogen door te dringen tot de essentie van
de dingen. De dingen die ons omringen en de gebeurtenissen die ons vasthouden
en ons meenemen, zoals een tak op de Leie.
Ons
onvermogen te zeggen wat niet te zeggen is, zoals ik trachtte te tekenen wat
niet te tekenen is.
Het
onvermogen, zelfs hoog klimmend, om steeds een iets te kort te komen, zoals ik
het trachtte te zeggen in mijn Goldberg
Variaties, een gedicht van een paar dagen terug, of zeg ik van drie duizend
woorden terug.
We
willen altijd meer en beter, verder en tezelfdertijd dichterbij komen, we
willen de hoogte in en er hangen blijven zoals Mahler, zoals Bach en Beethoven,
Mozart en Schubert, Ravel en Shostakovitch, en noem maar op.
En
het bevreemdende voor mij is dat ik soms de indruk heb dat zij er in slagen de
hoogste sferen te bereiken, omdat klanken uit het niets afkomen op ons, omdat
klanken uit andere regionen komen, anders zijn dan woorden die beelden zijn, en
beelden die woorden zijn, omdat klanken vrijheid zijn, zich nestelen in de
ruimte van de geest. Klanken zijn. Muziek is.
Mijn
wankele ziel weet dit maar al te goed, en mijn andere vriend, de organist in de ziel, die
ik een paar dagen terug, ontmoette en aanvoelt wanneer de gelovigen in zijn
kerk luisteren naar zijn Buxtehude, weet dit nog heel wat beter.
10-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-02-2013 |
De Adem van de Dagen (15) |
Komende uit de berghut en haar
hand houdende, daalden ze de steile helling af naar de gletsjer toe. De grond
was een mengeling van ijs en aarde en losse stenen die wegschoven onder hun
voeten zodat het moeilijk was hun evenwicht te houden, en dit over een lange
afstand, tot ze op het ijs van de gletsjer kwamen en hij haar hand, haar fijne
warme hand, losliet.
Hij kende haar amper, wist
alleen dat ze gescheiden was, dat ze binnenhuisarchitecte was, zeker twintig
jaar jonger dan hij maar uit zijn regio. Zo kende hij haar meer dan voldoende.
Hun samenzijn in de namiddag, het avondmaal en het uur dat ze, gezeten op de
bank voor de cabane, de vorige avond samen waren geweest, kijkend naar de
sterren die verschoven, kijkend naar een planeet in het zuiden, hij dacht dat
het Jupiter was, maar het kon ook Saturnus of Mars geweest zijn, of Venus had
ze gezegd, maar dit kon niet, waren voldoende geweest opdat nu, haar hand in de
zijne, zij bij momenten afhankelijk van hem, al een vorm van groeiende affectie
zou kennen.
Hij had haar gesproken over
dingen die diep in hem lagen. Hij had haar ook gezegd dat haar naam een naam als
een gezang was, waar haalde hij het?
Spreek eens mijn naam had
ze gevraagd. Hij had haar aangekeken en haar naam klaar en duidelijk
uitgesproken, Anja, terwijl hij dacht aan het gedicht op de postkaart met de
afbeelding van Akhnaton.
Hij zegde haar dat het
gevaarlijk was iemands naam zo maar uit te spreken. Had haar ook gezegd dat er
een vreemd gedicht was van een zekere Carl Sandburg:
You and a ring of stars
may mention my name
and then forget me.
Love is a fool star.
Het is inderdaad een vreemd gedicht, had ze gezegd, denk
jij er ook zo over? Neen, had hij geantwoord, love is a wonderful star.
Ze zaten toen naast elkaar op de bank voor de berghut,
bij momenten haar schouder die even zijn schouder raakte. Voor hen uit, boven
de besneeuwde toppen van de La Pointe de
Zinal met le Col Durand, een hemel vol sterren en achter
hen, het rumoer en gezang van wat binnen in de berghut zich afspeelde.
Maar voor jou, vroeg hij dan, is liefde a fool star voor jou? En vroeg hij
nog, en zijn stem had een voor hem omfloerste klank, do I have to forget you?
Jij, had ze geantwoord, jij, helemaal niet,
helemaal niet.
Dit was hun avond geweest en heel wat meer nog dat
gezegd was geweest en nu, op de gletsjer, bekende hij haar dat dit de heerlijkste
plaats was die hij hier kende, deze lange afdaling over de gletsjer naar le Plan des Lettres.
Deze tocht over de gletsjer moet hij gezegd hebben, heeft
me een altijd een heerlijk gevoel gegeven en vandaag, nu met jou, zijn het
momenten om te houden. Hij wist dat hij dit open en vrij kon zeggen, omdat hij
de vorige nacht na hun afscheid, het gevoel had dat er iets was gegroeid tussen
hen en dat hij het nu wou laten blijken, want haar woorden begreep hij als een
respons aan gevoelens bij haar. De ganse omgeving droeg er toe bij: twee
stippen in een immensiteit van bergen, in een totaal andere realiteit van zijn
en waarnemen mijn wankel hart had hij gedacht het lichte kraken van het ijs
als je er over loopt, het vloeien van water in de kloven, en het alles
overheersende, alles penetrerende wonder van het licht. Hij moet haar zo iets ook
gezegd hebben en iets over de bergen om hen heen.
Ze was blijven staan, Ugo,
jij houdt van dit land.
Ja, dit hier is de plaats
die ik verkies van al mijn tochten, deze afdaling over de gletsjer.
- Het was toen dat de helikopter
met zijn twee vrienden, plots met groot lawaai over hen vloog en in een zwaai
verdween langsheen de flank van de Besso.
Ik ook zegde ze, ik ook
vind het heerlijk hier te zijn en het lichte kraken van de korrels ijs te horen
onder mijn voeten omdat het met jou is, omdat je mijn eenzaamheid van de
laatste jaren, plots doorbroken hebt, jij, Ugo, jij vreemde man die ik al jaren
ken, al is het pas van gisteren.
Ja, jij vreemde man die
mijn eenzaamheid doorbreekt had ze gezegd.
*
Hij lag zo oneindig goed en
totaal ontspannen op de sofa. Het was alsof ze in de kamer aanwezig was, of was
het zijn overleden vrouw en was het tot haar dat hij sprak?
En hij moet haar toen
nogmaals herhaald hebben dat er niets aangenamer is, dan het ijs van de
gletsjer, in het midden van de namiddag, na de inspanning van de klim, en dit
in het grote licht van augustus.
*
Hij stond stil voor haar,
ze hield haar zonnebril in de handen en duwde een haarlok weg, haar ogen
lichtend grijs, haar lippen, haar mond, haar hemd open op haar hals. Hij zag
alles van haar, hij zag dwars door haar, en zij voelde het. Ze stond daar, een
vrouw om te kussen, om in de armen te nemen. Ze stond daar voor de man, die
haar verteld had dat hij de Bijbel las, dat hij Fabre dOlivet gelezen had en dat
deze vertelde dat we niet van stof zijn maar van geest, en dat hij geloofde in
het eeuwig leven. Onderwerpen waar hij niet kon over zwijgen en die hij haar
zeker moet verteld hebben onder de sterren.
Jij, vreemde man zegde ze
nog eens, en het was alsof ze zong. En hij zag dat haar ogen donkerder werden.
Dat er iets onmetelijks was aan het ontstaan tussen hen, een gevoel van
oneindigheid en tevens een lichtheid om het hart.
Dwaas, had hij gedacht, zeg
niet wat op je lippen ligt, roep het niet uit wat je voelt, houd het, houd het.
Ze waren gekomen op het
einde van de gletsjer waar de kloven heel breed zijn en verraderlijk diep en
waar het pad is gemerkt met hoopjes stenen, Steinmänner noemen de alpinisten ze. Hier bereikten ze vaste
grond, de plaats die genoemd wordt le
Plan des Lettres.
De dag dat ze vertrokken, had
Gustave er een fles Johannisberg
weggeborgen. Hij wou haar verrassen nu en hij had haar gevraagd eens te gaan
kijken achter een rotsblok, onder een steen in het water. Ze had een schreeuw
gelaten toen ze de fles vond. Hij had deze geopend en twee bekers vol
geschonken. Een schitterende wijn was het, cest
un délice, had ze gezegd. Hij vertelde haar niet, hoe die fles er gekomen
was en zij stelde geen vragen alsof ze het normaal vond dat er in een stroompje
water een fles wijn lag te wachten. Ze had enkel nog gevraagd of hij nog van
dergelijke plaatsen kende.
Daarna waren ze verder
gegaan en kruisten ze de lage bedding van een stroom, waar hij terug haar hand
vasthield, en later een hoge aluminium ladder op, die vast zat aan de rotswand,
om dan na een lange wandeling over de morene tot de lager gelegen berghut du petit Mountet aan te komen. Het afscheid was toen al heel dichtbij.
In de brede vallei
aangekomen die over kilometers afstand door liep tot de eerste huizen van
Zinal, stopten ze bij haar wagen, geparkeerd op enkele plaatsen van zijn wagen.
Het geluid van de sterk stromende rivier, de Navizence, vulde de ganse ruimte.
Ze stonden er in het volle
zonlicht. Er waren parels zweet op haar voorhoofd, in haar hals, haar gelaat zo
dicht bij hem, een groot levend iemand, waarvan hij, een dag geleden, nog niet wist
dat ze bestond. En hij, staande voor haar, een lang ogenblik staande voor haar,
oog in oog met haar, hij twintig jaar ouder dan zij, wachtend. En hij haar niet
kuste. Hij haar niet kuste, iets dat hem weerhield, iets dat sterker was om het
niet te doen. Hij reikte haar de hand en haalde haar even naar hem toe. Maar
hij kuste haar niet, hij raakte niet haar mond. Stelde haar zelfs niet voor om
in het dorp iets te gaan eten of drinken.
Wat hij zich al vele malen heeft
verweten en blijft verwijten, tot hier in deze schemerkamer, hij had haar moeten
houden die dag, die namiddag, die uren samen op de wereld. Twee levende wezens,
naar elkaar toegezogen door de bergen, door al wat er is tussen man en vrouw,
klaar om open te barsten, klaar om elkaar te benaderen in het diepste van het
zijn. Het kon, het was, het gebeurde.
Maar er gebeurde helemaal
niets. Ze had haar rugzak in de koffer van de wagen gelegd en was weggereden,
haar blote arm door het raam. Hij keek haar na. Een paar meter reed ze, dan
stopte ze en kwam naar hem terug. Ze bleef staan op een meter van hem alsof ze
schrik had hem aan te raken.
Onze ontmoeting was geen
toeval, Ugo, geen toeval, het was een bestemming. Ik zie je terug, morgen,
overmorgen, toekomend jaar, maar dit is geen afscheid tussen ons, geen
afscheid, ik weet het. De bergen schreeuwen het uit, hoor je het, hoor je het?
Tranen sprongen in zijn
ogen. Ze had zich omgekeerd en was weggereden, slalommend over de weg tussen de
stroom en de grasvlakte, de weg met bulten en putten. Hij zag haar nog even
over de brug rijden, daarna verdween ze tussen de andere wagens op de weg naar
het dorp.
Zeker was dat hij verliefd
was op haar, dat hij van het ogenblik dat hij haar zag zitten in de schemer van
de kleine ruimte van de berghut die eerste morgen, voor haar glas thee, dat hij
voelde dat het een speciaal iemand was, hij voelde dat ze een bestemming was en
hij wist toen al dat er weinig nodig was opdat gebeuren zou wat gebeurd was.
Nachten erna dat hij wakker
lag, en zich voortdurend verweet niets te hebben ondernomen, helemaal niet wat
zij van hem verwachtte en als er niets gebeurd was, zij wellicht denken zou dat
hij haar niet goed genoeg vond, wat een vloek was zo iets te denken.
Maar aan de kinderen heeft
hij dit nimmer verteld, zelfs aan Robert en Gustave niet, hoewel zij het hadden
kunnen vermoeden.
Zo waarom had Robert, pech
gehad toen ze op weg waren om de Besso te beklimmen, hij een geroutineerde
bergbeklimmer die van rots naar rots sprong, zoals een gems. Waarom?
Het was omdat het zo
geschreven stond dat hij, dankzij het ongeval van Robert, hij die namiddag
alleen zou geweest zijn op de gletsjer met Anja. En wat was het nut ervan
geweest, het grote spijt dat hij kende nu, haar niet te hebben gezegd wat hij
voelde, wat ook haar antwoord mocht geweest zijn.
Kundera zou dit verhaal
helemaal anders geschreven hebben, hij zou van de realiteit van de feiten
afgeweken zijn en verteld hebben wat er had kunnen gebeuren indien hij gesproken had. Maar hij is Kundera niet en
heeft ook geen nood het te zijn.
De dagen, weken erna was ze
niet meer uit zijn gedachten. Hij wist dat ze in Saint-Luc was, het dorp boven
Vissoie, aan de overkant van de vallei, het dorp dat hij zien kon als hij even maar
de weg opliep. Hij zat neer op de bank met een boek, tot laat in de avond, als in
Grimentz het licht al aan het tanen was en haar dorp nog leefde in de zon. Lang
bleef hij er zitten, soms tot de nacht inviel, soms tot de kinderen hem kwamen
halen om te avondmalen, zich nog steeds afvragend welke planeet hij zag tussen
de vele sterren.
Hij had schromelijk gefaald.
Staande voor haar was het ogenblik van het beslissen geweest en hij had niet
beslist. Hij kende weinig meer dan haar naam, wist zelfs niet of hij haar naam correct
las, maar het zal wel, want ze had hem niet verbeterd toen hij haar naam
uitsprak - Shostakovitch op de radio, of is het Dvorak, of Yanacek, wat belang heeft
het nog?
*
Hij heeft de nacht doorgebracht op de sofa en hij
wordt wakker, het ogenblik tussen nacht en dag, het punt dat door de Romeinen le silencium genoemd werd, cette heure trouble qui est celle des morts
et des naissances.
Dit is waar hij zich thans bevindt, precies tussen
duisternis en licht, het silencium, het ogenblik dat noch nacht noch dag is. Hij
heeft niet de kracht op te staan maar hij heeft een boek te schrijven over zijn
zoektocht naar de zin van het leven, alsof het nodig was dat hierover
geschreven werd.
09-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-02-2013 |
Leie gedicht |
Was ik deze
middag ik, vreemd en wankel - waardig genoeg
om de Leie
te begroeten, zoals ze zich, vol en lichtdronken,
meanderend
door de beemden, toonde aan de wereld:
een prinses
van overmoed;
waardig
genoeg om haar te betrekken, met meerkoeten
en eenden
erin vermengd, en vrienden van ver en dichterbij,
in mijn geschriften
van vandaag;
waardig
genoeg om het allereerste, schuchtere groen
te speuren
in de wilgen en het nog veel schuchtere begin
van geel al
in de canadas, met de oude kleuren van kerk
en slapende
huizen aan de overkant.
En, jij die
me lezen zult, ben ik mondig genoeg
om de
allereerste tekenen van de nieuwe lente te beleven
met in mij, een
even grote schuchterheid,
niet
wetende, niet beseffende hoe van ver en dichterbij
nieuwe
krachten woekeren in de oeverkant.
En schuchterheid
mijn wapen om te schrijven
hoe het
tinnen licht, alsof het uit mijn woorden kwam, plots
over de
weiden kantelt in een verrukkelijke oase van groen:
De Leie,
moeiteloze lijn in de handpalm van de aarde.
08-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-02-2013 |
Vers 3,19 uit Genesis |
Zo
zal je nimmer vooraf weten wat je hand
zal
schrijven als je zitten gaat en de roep er is
van
oude bijbels op de tafel en van stenen
die
je raapte, gebeeldhouwd door de regen.
En
het nacht weer is, zo vlug de morgen
weggeschoven,
de deemstering gekomen,
en
in Jobs vergeelde woorden weer gelezen
dat
de adem van de Almachtige ons het leven gaf.
Al
zegt ons niets of niemand ook met zekerheid
wie
die Almachtige is, een immanentie toch
in
ons gegleden, een oorsprong die bestemming is,
een
bron van leven, een verheerlijking.
En
zo geweten, al is het maar een ogenblik,
dat
ons de eeuwigheid is toegemeten.
Kap
dan, zoals je netels kapt, het stupide vers,
je bent uit stof en tot stof keer
je terug,
uit
Genesis weg, want het hoefde niet, voldoende
is
geweten dat dit lichaam sterven zal. En ook
als
er gelezen moet, zo leerden we en zo geloven we:
"je bent uit geest en tot
geest keer je terug."
Het
enige wat zinnig is.
07-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-02-2013 |
De Adem van de Dagen (14) |
Japprends
aussi longtemps que je vis,
schreef de Gentenaar, wijlen Louis Pauwels, tientallen jaren terug, maar hij,
Ugo gaat verder, hij kan optekenen: ik lees, ik leer, ik schrijf zo lang ik leef.
des te meer omdat zijn boek een werk van lange adem wordt.
En hij wil het verhaal van die maand augustus volledig
kwijt. Want er was wel Anja geweest maar enkele dagen ervoor had hij met zijn
twee vrienden het graf van Rainer Maria Rilke bezocht, hoog
boven de Rhone-vallei in het dorpje Raron,
gelegen aan de voet van een Romaans kerkje dat op zichzelf al gebed was, waar
hij voor het eerst Rilkes versregels las op zijn witmarmeren grafsteen.
Het was hij die zijn vrienden
had meegevraagd. Gewoonlijk was het andersom. Met hen had hij heel wat
bergtoppen beklommen en heel wat bergtochten gedaan. Beiden kenden zijn
mogelijkheden en beiden wisten ze dat de Zinal
Rothorn, boven zijn mogelijkheden lag, al liet hij herhaaldelijk
uitschijnen dat het een droom was die hij realiseren wou. Met hen voelde hij zich rustig,
klimmend tegen om het even welke rotswand, in om het even welke omstandigheden.
Zo herinnerde hij zich de dag
dat ze de top hadden bereikt van de Couronne de Breyonnaz, genietend van het majestueuze uitzicht en van hun sobere lunch,
toen Robert ineens aandrong om af te dalen. Hij vertrouwde de wind niet. En het
gebeurde dat kort daarna tijdens de afdaling de lucht zich sloot boven hen en
ze verrast werden door een stortregen van fijne stukjes ijs (du grésil, zegde Robert) die tot binnen
hun dicht toegehaalde windjak drongen.
Hij was bij het dalen altijd de
eerste van de cordée, en toen hij aan
een passage kwam waar de bergkam bijna loodrecht naar beneden liep, over een te
lange afstand om er gerust in te zijn en dan nog met slechts enkele, met
ijskorrels bedekte steunpunten, had hij niet geaarzeld, had hij even opgekeken
naar Robert boven hem die knikte en zegde: vas-y,
je tassure! en deze woorden waren voor hem voldoende om af te
dalen tot een klein platform waar hij wachten kon op hen om verder te gaan.
Alleen dit kleine detail om te
zeggen hoe groot de verbondenheid is tussen de gids en zijn cordée, wier veiligheid hij letterlijk en
figuurlijk in zijn handen houdt. Als er daarenboven tussen hen een grote
vriendschap is gegroeid, na tal van tochten, tal van dagen en avonden samen, na
tal van degustaties van oude en jonge wijnen uit de streek, dan is er via het
touw nog een band van samenhorigheid en groter veiligheid is er niet als je
samen klimt of daalt.
Het was in die geest van
verbondenheid dat ze de bergwegel waren opgegaan die stijgt vanuit het dorp, Rarogne,
naar de hoger gelegen Romaanse kerk. En hij die de kerk betreedt wordt stil in
de stilte, wetende dat deze ruimte een roep is tot de God, die kosmos is, en hoe
het eeuwige ervan in steen geschreven staat, nu ook Rilke er heeft gestaan en hij gezocht
moet hebben naar de woorden van een gebed die gedicht werden. En buiten zijn ze lang blijven staan voor
de witmarmeren, met mos begroeide grafsteen onder de struik witte rozen en hebben
ze gelezen:
Rose, oh reiner Widerspruch. Lust,
Niemandes schlaf zu sein unter
soviel
Lidern.
Wie is hij, die bij deze verzen
van Rilke niet stil is gebleven, die niet getracht heeft de betekenis van
Rilkes laatste boodschap te doorgronden. (Later zal hij lezen dat Anton van
Wilderode er zich had vanaf gemaakt door ze als sibillijns te betitelen.)
Het Duits was een vreemde taal
voor zijn vrienden en hij twijfelde aan de vertaling van sommige woorden, zodat
Rilkes raadsel bleef komen en keren in hem. Was het misschien dit blijvend
bewegen van de woorden, dit blijvend trachten te begrijpen dat Rilke beoogd had.
En ook, was het plaatsen van Lidern
op een derde lijn, gewild door Rilke, of was het een noodzaak voor de
steenhouwer geweest omdat het woord niet op dezelfde lijn kon gebeiteld?
En die avond - en hij vindt
deze woorden terug in zijn dagboek - toen hij terug was in de eenzaamheid van
zijn kamer met de boeken van Titus Burckhardt en La Kabbale van Serouya uit de kleine exquise bibliotheek van de
chalet open op de schrijftafel, was het alsof zijn gevoelens voor zijn
overleden vrouw terugkwamen, en kwam ook terug, lijk een gulp warmte, wat zo
dikwijls was geweest, dat hij binnengleed in haar, haar houdend, haar
bezittend, haar alles gevend en ze hem trillend ontving in haar schoot.
Hoe ver dit alles achter hem
ligt, alsof het een gebeuren was dat hij gelezen had en niet zelf beleefd, een
gebeuren dat betrekking had op een totaal andere persoon dan wie hij nu was. En hij begreep het symbool van
de roos van Rilke, de roos die niet zonder doornen is, de liefde die niet
zonder pijn en het leven dat niet zonder de dood is. En meende in het
grafschrift te mogen lezen dat hij, Rilke, die slapende is voor de levenden,
thans levend is onder de slapenden. En zeker niet te zijn, en nimmer geweest is,
slapend met degenen die door het leven gaan met gesloten oogleden.
Was dit de betekenis van Rilkes
woorden? Wellicht niet helemaal, maar het voldeed hem. Hij was ervan overtuigd
dat Rilke geloofde in het eeuwig leven. En hij was er nog meer van overtuigd
omdat hij thans, zoals zovele anderen die het grafschrift lazen, begaan zal
blijven met de zin ervan, wat al op zichzelf een bewijs is van de eeuwigheid
die Rilke omgeeft.
Het is een week later dat hij Anja zou ontmoeten.
*
06-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-02-2013 |
Fragmenten uit een dagboek |
Jaren
geleden heb ik getracht uit mijn dagboeken de meest sprekende fragmenten samen
te brengen tot een bundel van ruim 300 paginas. Had er best 500 paginas
kunnen van maken. Die poging van toen herwerk ik tussendoor omdat ik vaststel
dat, ondanks de jaren die er overheen zijn gegaan, mijn woorden in vele
fragmenten, tijdloos zijn geweest.
Ik
zou ook, wat ik ooit schreef over het Inferno
van Dante, kunnen herzien en inkorten, maar ik denk dat ik me zou overbelasten
en dat ik nergens zou uitkomen.
Zo
zit ik opgeschept met een massa geschriften en gedichten, gespreid over teksten
op memosticks en op vaste schijf. Ik denk aan hen die hiermede geconfronteerd
gaan worden na mijn vertrek, want ikzelf geraak er niet meer wijs uit omdat ik
ook maar niets verwijderen wil.
Dit
is ook waar voor de massas geprinte teksten die overal opgestapeld liggen. Ik
moet dus ook gaan denken aan een autodafe en eerder vroeg dan laat, maar dit
zal dan iets zijn dat ik in mijn boek zal opnemen.
Mijn schrijven echter kent geen
resultaat. Het
is niet zoals bij Burgess die 24 romans, waaronder A Clockwork Orange schreef
(zegt Wikipedia, die ik niet verder raadpleeg, omdat ik niet wil dat men me het
verwijt toestuurt dat men toestuurde aan Houellebecq in zijn 'La Carte et le Territoire') plus dan nog een studie
over de Engelse literatuur, plus een musical over de Ulysses van Joyce, plus
vertalingen, reisgidsen en biografieën - hij schreef zoveel dat hij meer dan
één naam nodig had van hem kan men zeggen dat hij schreef met overleg en dat
hij niet alleen een productieve maar ook een succesvolle schrijver was.
Heb,
om eerlijk te zijn, geen enkel boek van hem, al kijk ik uit naar zijn boek King Oedipus, zoals ik ook uitkijk
naar Gloed het werk van de
Hongaarse schrijver Sandor Marai, waar zoveel goeds werd over verteld.
We
zien wel.
05-02-2013, 00:38 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-02-2013 |
Gustave Mahler |
Hoe
Mahler ons beroert, hoe een snoer van klankkoralen
door
het venster weggedreven, de Leie over, de beemden
en
de landerijen, de torens over, de luchten in, het zog
van
daarde omheen de zon gewonnen en verder nog
de
klanken door verteld tot in het geruis van planeten,
sterren
en galaxiën, tot in het centrale, potentiële punt,
Foucaults
ene vaste punt dat van alle punten is
van
alle plaatsen en van alle ogenblikken, over alles heen,
en
in zijn grijploosheid God ook niet genoemd, al kon het wel
al
hoorden we van al degenen die de dingen aangeraakt
er
binnendrongen, en in klanken en in woorden weergegeven
het
ene punt bezaten en in de ban ervan gebleven.
En
God ook niet genoemd, al mocht het wel, al kon het wel
met
alle letters, alle vormen, alle elektronen van de kosmos
wel.
Aanvulling:
Hubert
Reeves
uit het rek halend lezen we:
"Le pendule de
Foucault, conscient de la hiérarchie des masses cosmiques, 'ignore' la présence
de notre petite planète, pourtant à proximité, pour aligner son comportement
sur la confrérie des galaxies qui renferment la majorité de la matière
universelle."
En
Umberto Eco noemde dit het ene vaste punt waaraan de slinger van Foucault is
opgehangen.
04-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-02-2013 |
De Adem van de Dagen (13) |
Een meer intiem samenzijn ware
er niet gekomen indien Anja niet had beslist in de berghut te overnachten en
pas de volgende dag terug te gaan en ook indien ze die avond, na hun korte
kennismaking niet samen hadden doorgebracht, kijkend naar het wondere effect
van de ondergaande zon op de besneeuwde bergtoppen. Geen van beiden, hij zeker
niet, besefte toen dat, naarmate de sterren een voor een, op het laken van de
nacht tevoorschijn kwamen, de geul van hun gevoelens breder en breder werd.
Maar al dit verklaarde slechts
hun ontmoeting. Echter welke andere feiten gingen niet vooraf aan haar
beslissing om op die dag, die uiteindelijk een belangrijke dag werd in zijn
leven, de tocht naar die berghut van de Grand
Mountet te doen?
Dan ook was er nog zijn
verhaal. Vooreerst, zijn aanwezigheid daar, nadat hij lang geaarzeld had,
omwille van de kinderen en het mogelijke gevaar verbonden aan een beklimming,
Robert en Gustave te vergezellen.
En als het een ontmoeting in een
bepaald punt en op een bepaald ogenblik betreft, kan tot in het oneindige
worden teruggegaan, tot de dag van zijn geboorte, tot de dag dat zijn vader
inging op zijn moeder en nog veel verder in de tijd, wat even betekenisvol zou
zijn, allemaal gegevens die maakten dat hij was wie hij was en dat hij was waar
hij was en dat ze er nu aanwezig waren, enkel en alleen opdat hij, zo zag hij
het nu, Anja zou ontmoeten.
We spreken dan van toeval maar
met Borges wist hij dat toeval geen woord is om uit te spreken, dat het slechts
een samenvloeien is van talloze, zo kleine als belangrijke feiten in het leven.
Ze had hem verbaasd toen hij
hoorde wie ze was. Ze verbleef met haar moeder in Saint-Luc, het dorp aan de
overkant van Grimentz, met enkel de vallei tussen hen en vertelde dat ze de cabane al bezocht had, vroeger, jaren
geleden toen haar vader nog leefde. Ze, hadden er toen overnacht en gezien er
nu nog plaats was, ze van gedacht was veranderd en besloten had pas de volgende
dag terug te gaan.
Waarom was ze eigenlijk
gebleven, misschien was ze te vermoeid na een klim van vier uren van 1600 naar 2886 meter, misschien was het,
hoopte hij, omwille van hem?
In de namiddag had hij zijn
vrienden niet vergezeld naar een plaats die ze hun jardin de génépi noemden en hij was in de zon gaan zitten om te
lezen of te schrijven. Het was daar dat ze hem was komen opzoeken en dat de
realiteit zich vormde tot verbeelden en de woorden die ze spraken, een kleur
hadden, een warme ondergrond. Zo had hij aangevoeld toen, dat ze een open
iemand was met een diepe zin voor literatuur en kunst en vooral een vrouw - hij
dacht dicht bij de veertig - bewogen, gegrepen door de bergen en de levende
natuur.
Hij herinnerde zich nog min of meer waarover ze toen gesproken hadden, hij vond het trouwens in zijn dagboek.
Het was lijk een aftasten van wie ze waren en wat ze wisten en hij herinnerde
zich even goed nog de stemmen van de cordée
van vier knapen, in de wand van de mamouth
die steeds maar hoger en hoger opschoof naar de top, hun stemmen duidelijk
leesbaar in de ijle lucht.
Later namen ze, samen met
Robert en Gustave, het avondmaal en bleef hij alleen met haar, buiten in de de
vrieslucht met een hemel die plots vol sterren stond.
Nam zij al een deel in van de
plaats die was vrijgekomen toen ze afscheid namen en zij haar slaapstede
opzocht en hij die van hem naast deze van zijn vrienden in een ander
slaapvertrek?
Lang nog had hij wakker gelegen
die nacht, denkend aan haar, hun gesprek voortzettend. Zij luisterend naar hem,
zij opkijkend naar die rijpere man met heel wat ondervinding over het leven,
met heel wat meer boeken gelezen dan zij en met een totaal andere kijk op God.
Je bedelft me onder woorden had
ze gezegd, en toen ze afscheid namen was haar gelaat heel dicht bij het zijne
alsof ze hem kussen wilde.
*
Ze stonden met hun drieën, in
de scherpte van de morgen aan de rand van een ijs- en sneeuwvlakte die ze
kruisen moesten om de bergkam te bereiken vanwaar ze en cordée naar de top
van de Besso konden. Maar het gebeurde dat Robert, de gids, bij het betreden
van het ijs, plots uitgleed en bij een misstap, zijn ligamenten scheurde zodat
ze verplicht waren, hem zo goed mogelijk ondersteunend, terug te keren naar de cabane.
Er werd een helikopter gevraagd
en Robert samen met Gustave waren ingestapt. Was er nog een plaats voor hem,
hij wist het niet meer, hij had waarschijnlijk gewild gewacht op Anja en in de
namiddag waren ze samen afgedaald over de gletsjer naar Zinal.
Hij had dit in een ruk
neergeschreven, alsof hij een lange brief aan het schrijven was, denkend aan de
te vele toevalligheden die er aan te pas kwamen; hij had zelfs gedacht in die
dagen dat het misschien zijn overleden vrouw was geweest die zich manifesteerde
in de persoon van zij, die zich Anja noemde, die zo maar was opgedoken uit het
niets om even vlug als ze gekomen was, weg te rijden van hem in het even grote
niets.
Dit alles was van de maand
augustus, van het jaar na haar overlijden. Tot en met zijn ontmoeting van Anja was
het een maand van innerlijke stilte geweest, en la chambre des preux waar hij verbleef, een kamer van de geest die
hem gekneld hield in een groot verlangen om te schrijven; een verlangen dat van
dan af, een noodzaak werd en hem niet meer verlaten zou om hem te brengen op
het punt in de tijd en de ruimte waar hij zich thans bevond.
Anja echter zou hij niet meer
terugzien, al wist ze heel goed waar hij
met de kinderen verbleef.
Hij was een paar jaren later
terug in dat dorp in de bergen. De oude chalet, nog donkerder getint door de
tijd, was er nog. De bomen waren uitgegroeid. Het licht was erover, de wind, de
regen, de jonge maan. In de late dagen van augustus zwermden de zaden van het
wilgenroosje (épilobe) erover uit, kleine schermpjes, voorbeelden van het
bruisende leven.
Vandaag is zijn hart ouder geworden, stiller, er zit een
beven in zijn handen. En in zijn gedachten, de stemmen van spelende kinderen
die verstoppertje spelen. En hij overweldigd door wat
was, grijpend naar een zin van T.S.Eliot:
Go, said the bird, for the leaves were full of
children, Hidden exitedly, containing laughter.
Hij heeft de nacht doorgebracht op de sofa en werd
wakker, het ogenblik tussen nacht en dag, het punt dat door de Romeinen le silencium genoemd werd, cette heure trouble qui est celle des morts et
des naissances.
Dit is waar hij zich thans bevindt, precies tussen
duisternis en licht, het silencium, het ogenblik dat noch nacht noch dag is.
Hij heeft niet de kracht op te staan maar hij heeft een boek te schrijven al
was het maar over de zin van dat alles, al was het maar over de zin van het
leven. Alsof het nodig was dat hierover geschreven werd.
03-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-02-2013 |
Anthony Burgess |
Als ik een artikel in een oude El País mag geloven zou Anthony
Burgess het aangedurfd hebben te schrijven: schrijvers zijn
lieden zonder belang, ze hebben hun innerlijk leven omgezet in wat ze reeds
publiceerden en hun uiterlijk leven beperkt tot het zich neerzetten om te
schrijven. Veel aantrekkelijker is het leven van een taxibestuurder.
Hij
was een wijs man, een veelschrijver, er zal dus wel een deel van waarheid in
zitten. Dag in dag uit, ben ik bezig met wat terecht komt in mijn blogs. Veel,
om niet te zeggen alles, is er op afgestemd, ook de dingen die ik nog doe
worden er door ontregeld en zeker mijn belangstelling
voor het dagelijkse, zelfs - zoals ik reeds zegde - voor het lezen.
Burgess,
die de dood van dichtbij heeft gezien op 42 jarige leeftijd werd bij hem een
hersentumor vastgesteld zegde ook dat hij denkend aan de dood schreef over
het leven.
Ik
herken me in beperkte mate in zijn woorden. Bij hem was het, zoals nu bij mij,
een vlucht in woorden, maar hij was enorm productief hij schreef vijf boeken
in het jaar dat de dokters hem nog gegeven hadden terwijl mijn productiviteit
te laag ligt, opdat ik er nog tijdig komen zou, en al weet ik niet waar ik
aankomen wil, ik blijf maar schrijven zodat het eindpunt zich maar blijft
verwijderen in de tijd, zelfs al komt het dichter en dichter.
Pero los
novelistas, son gente sin interés: han vertido su vida interior en lo ya
publicado y su vida exterior se limita a sentarse a escribir. Mucho màs
attractiva es la vida de un taxista. (El País van 27 oktober 2012))
02-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-02-2013 |
Bezinning |
Hoe
komt het dat velen onder ons zich tevreden stellen te eindigen in het Niets.
Dat ze aanvaarden van stof te zijn en tot stof terug te keren. En hoe komt het
dat ik er me met de moed der wanhoop tegen verzet, dat ik dit absoluut niet
aanvaard; dat ik een totaal andere zekerheid uitdragen wil die me brengt op de
rand van wat, als ik luister en lees, de maatschappij van vandaag erover denkt?
Wat
gebeurde er met mij, wie was ik als kind van mijn ouders - eenvoudige, werkende
mensen - opgegroeid in een landelijke omgeving tussen weiden met bloemen en
bossen zonder paden, en abelen in de beemden en weegbree en smeerwortel en ereprijs en sint-janskruid en
zovele andere bloemen en planten.
Heb
dit allemaal in mij opgeslagen: en vlinders en bijen, en eksters in de bomen en
merels in de hagen en lijsters en meesjes, en eieren in de nesten, en kastanjes
en hazelnoten en de geur van de meidoorn in de lente, en meikevers op de
bladeren van de eik.
Een
wereld van wonderen. En ik zou moeten geloven dat er niets was, niets is. Dat
dit alles er zo maar gekomen is, zo maar, zonder reden van bestaan, dat het
geen dingen zijn om ons de ogen te openen?
Zeker
is dat ik meer een kind van de natuur was dan een kind van mijn ouders, dat het
de natuur is waarin ik ben opgegroeid die mijn wereldbeeld heeft gevormd,
ondersteund door bepaalde boeken die mijn wegen hebben gekruist, om
uiteindelijk aan te komen waar ik me nu bevind en te verkondigen met fluiten en
trommels des fifres et tambours - dat er Iets in meer moet zijn, Iets dat enorm
is, onoverzichtelijk is, onverklaarbaar is. Maar dat IS.
01-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-01-2013 |
Goldberg Variaties |
Aan Anna Enquist
Haar
vingertoppen naar
de
toetsen toe getogen,
in
totale intimiteit
met
Johan Sebastian Bach.
Van
wie het componeren was,
van
wie het in elkaar verweven
van spiralen,
van voluten was.
Van wie in
kloostergangen
overspoeld,
naar boven,
naar beneden,
witte parels,
over donkere
tegels
uitgestrooid,
gemeten tot lang erna.
Hoorden toen
het
onvermogen
op te
stijgen, al wilde ze,
al wilden
allen die er waren,
alsof
mogelijk
dichter nog
te komen,
hoger te
geraken
In geest op
geest geënt,
een overgang
van eeuwen.
Overrompeling
van regenbogen,
verwondering
te leven
en het leven
uit te schrijven
in
runentekens.
En,
gekluisterd
in de
balken, wat we zagen,
vlinders
uitgedroogd
in
spinnenwebben
Ook wij
die avond
met
Bach
geconverseerd,
wij
allen die er waren.
Niet meer
wetende
hoe Bach de
klanken was.
31-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-01-2013 |
De Adem van de Dagen (12) |
En dan, wat hij niet zo
dikwijls deed, bladerend in zijn dagboeken, valt hij op enkele regels uit een
gedicht van Rilke die hij overgeschreven had en van uit het licht van de bergen,
komen de herinneringen aan Anja terug:
Einmal
wenn ich dich verlier,
wirst
du schlafen können, ohne
dasz
ich wie eine Lindenkrone
mich
verflüstre über dir?
Hij had dit geschreven toen
Rilke een toevlucht was voor zijn gevoelens van een beginnend verliefd zijn. En
hij de pijn die zwol in hem, onderdrukken wou omdat hij wist dat het verschil
in ouderdom met haar, en de levensomstandigheden van hen beiden, te groot waren,
te onoverkomelijk.
En zijn dagboek open voor hem:
Zal
je wel slapen kunnen als ik je verlies en me niet meer lijk een krans van
lindebloesems verfluister over jou?
Kort was hun ontmoeting
geweest, maar achteraf als hij naging hoeveel gebeurtenissen nodig waren
geweest opdat hij haar ontmoeten zou, op weg naar een berghut, op meer dan
2.800 meter hoogte in de Alpen, dan zag hij er, maar al te graag, elementen in
die vooraf - door het lot, dacht hij - vastgelegd waren opdat hij haar
ontmoeten zou.
Het was vroeg in de morgen dat
hij met zijn twee vrienden Robert en Gustave, enkele dagen na hun bezoek aan het
graf van Rilke, op weg waren om de beklimming van de Besso te doen en even
gestopt waren in de Cabane du Petit
Mountet, en ze haar ontmoetten waar ze neerzat, in de schemer en alleen,
aan een tafeltje, met een tas thee voor zich.
Dit was het begin geweest. Later,
aan een moeilijke passage over een stroom die langs de bergwand naar beneden
stortte, had ze schijnbaar gewacht op hen, ze zou hen vragen hoe het verder
moest en Robert die haar uitnodigde hen gezelschap te houden, over de gletsjer
tot in de Cabane du Grand Mountet.
Het begon als een totaal
onschuldige kennismaking, waarbij hij vernam dat haar naam Anja was en dat ze
een landgenote was, een streekgenote bijna. Ze wou de cabane bezoeken waar ze jaren geleden geweest was met haar vader en
was zinnens nog die zelfde namiddag terug te keren naar Zinal. Robert zegde
haar dat ze beter de nacht in de cabane
doorbracht en pas morgen, in de namiddag, als ze terug waren van de Besso, met
hen terug kon gaan, quen pensestu, Ugo? had hij gevraagd.
Hij wist, als hij verder
bladerde dat zijn dagboek van die maand augustus de echo droeg van hun ontmoeting
en vooral van zijn lange afdaling met haar over de gletsjer naar Zinal toe. Hij
hoefde het niet te herlezen, niet over te nemen. Hij wist dat de woorden komen
zouden zoals ze nog, na de vele jaren die erover waren, woonden in hem.
Maar hij aarzelde. Hij aarzelde
open te breken wat nog smeulde, omdat hij wist dat het een gebeuren was geweest
met een te groot impact aan mogelijkheden, die hij toen, de dagen na hun
afscheid van elkaar, had uitgeschreven om zijn gevoelens te onderdrukken.
*
Pas een paar dagen later zou
hij het verhaal verder openen. Hij zou gaan neerzitten in de tuin, de laatste
mooie dag van de herfst, aan de tafel onder de bomen, met het vallen van de
bladeren over hem zoals de vallende bladeren in het boek, en Zhivago toen een
ogenblik dacht dat het de schaduw van vogels was en het was in het gekir van
de tortels en het ruisen van de wind in de bomen dat hij begon aan het verhaal waarin
alle elementen aanwezig waren opdat in de bergen omheen de cabane du Grand
Mountet, zijn leven voor een tijd stil zou staan en zij binnen komen zou in
hem, om er tot deze dag in de herfst, en tot lang nog erna, te wonen, wat hij
ook deed om haar te vergeten.
*
30-01-2013, 00:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-01-2013 |
Identiteit |
Wie is het die schrijft en in welke mate is wat
hij schrijft realiteit of fictie? Weet ik het zelf wel, eens het geschreven
staat? Vroeg ik me gisteren af.
Ik weet enkel dat wat ik schrijf het product is
van mijn gesprek met mezelf, en ook dat de oude man, zoals ik me gisteren, meer
dan de andere dagen, voelde, zal blijven pogen creatief te zijn in woorden,
zoals hij bezig was in het voorbije, se
innanzi tempo, grazia a sé nol chiama.
Maar ik of hij, Ugo, bekennen ootmoedig dat er
op dagen, zoals dagen met sneeuw of dooi, grote verwarring bestaat en dat ze
beiden niet weten hoe de toekomst, vooral dan de nabije er zal uitzien.
En toch wordt er morgen een vervolg geschreven
dat voor het ogenblik nog woekert in hun hoofd.
Heel duidelijk en zeker toepasselijk is wat hij
leest in Le Monde:
toute littérature joue avec la notion
didentité: qui écrit? qui parle ? qui invente ? qui se souvient ?,
cest le je de la fiction et de la réalité,
Verwachtende, dat wat geschreven wordt wel degelijk
als literatuur mag gezien worden, want beiden kennen alleen de hoop dat het
antwoord positief is, niemand heeft het hen ooit gezegd.
Indien voor die tijd, de genade (la grazia di Dio)hem niet tot zich roept.
(Inferno
XXXI, 129).
29-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-01-2013 |
De andere oever (2) |
Je tijd is daar om in je fameuze boek te zeggen, wat je te zeggen hebt. Herlees wat Bernardus
hierover vertelt, je hebt het wel ergens opgetekend in een van je dagboeken, toen
Bernardus je aanzette tot schrijven, en je hem opzocht, niet in de kerk van
Vézelay waar hij de kruistocht predikte, dat was een andere Bernardus, maar in de
abdijkerk van Fontenaye waar je hem ontmoette in de schemerstilte, toen je de
kapiteelversiering zag op de eerste kolommen, links bij het binnenkomen in die
groot donkere ruimte met het lichtpunt in het oosten. Je hebt toen begrepen dat
daar waar de versiering van de kapitelen ophield, met de tekening van de halve
cirkel nog klaar gegrift om te worden uitgebeiteld, Bernardus is langs gekomen
en gezegd moet hebben aan de beeldhouwer die het kapiteel een meer speelse vorm
wou geven:
Stop ermee, geen versieringen die ons gebed kunnen
storen, de ruimte hier is van Hij die is, van Hij die de totaliteit is van het
Zijn, van Hij die ons levend houdt en het is in zijn geest dat we ons verliezen
moeten.
Jij ook heb geen nood aan versieringen, geen
nood aan boeiende gebeurtenissen, er zijn er trouwens geen geweest in je leven, die buiten het normale vielen - de dood eigen aan het leven zijnde -
en je wenst er geen dramatische aan toe te voegen, zoals het meermaals gebeurt;
teken op wat je te binnen valt of het nu echt is of fictief, van het ogenblik
dat het geschreven staat zal het geweest zijn.
28-01-2013, 07:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-01-2013 |
De Adem van de Dagen (11) |
Er was een boek dat ze elk jaar mee
nam naar de Valais. En hij vond haar soms als hij terugkwam van een tocht met
de vrienden, gezeten op de bank voor de chalet met het boek gesloten op haar
schoot. Ze had hem eens verteld dat het volstond het boek te openen op om het
even welke bladzijde, om verder te lezen, ze wist wat eraan voorafging zoals ze
wist wat er komen zou. Herhaaldelijk had ze hem gevraagd het te lezen, maar hij
was nooit begonnen aan Dokter Zhivago.
Het leest zoals de bijbel had ze hem
gezegd. Eens had ze hem verteld over de passage waar Zhivago opgebaard ligt
tussen massas bloemen en Lara hem een laatste groet bracht. Ze vertelde het
alsof het zijn lichaam was, bedolven onder de witte bloemen en zij, Lara
zijnde, haar geliefde, haar Zhivago, een laatste groet kwam brengen. Zo
beleefde hij het toch toen ze het hem vertelde.
Was ze verliefd geworden op die
Zhivago? Het kon. In elk geval was ze verliefd op het verhaal. Ze vond het, o
zo machtig, dat de jonge Zhivago staande voor een boom, de bladeren verbood
verder te trillen en de boom verplichtte roerloos te blijven, en de boom bleef
roerloos, zegde ze.
Het is Zhivago geweest die de
laatste jaren van haar leven heeft gevuld als boek. Elk jaar, in het verlof, op
die ene plaats die ze haar plaats noemde, in het dorp dat ze haar dorp noemde,
en zegde ze, waar ze begraven wilde worden. Weinig scheelde het of haar wens
was werkelijkheid geworden.
Daarna heeft hij Zhivago gelezen en is
het boek ook in hem gegroeid, zodat er na Zhivago nog weinig boeken van een
dergelijk gehalte zijn opgedoken. Weinig of geen. Pasternak was voor hem ook
Mahler, de twee waren onafscheidelijk verbonden, het waren kunstenaars die de
kosmos inkeken, die kosmisch gebonden waren, die woorden schreven en noten
plaatsten om de eeuwigheid in te gaan.
Hij schrijft dit bij het wondere
lied uit Ariodante van Händel.
En maar al te dikwijls worden zijn ogen vochtig, de minste emotie is voldoende.
Een slecht voorteken dacht hij.
27-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-01-2013 |
De andere oever (1) |
Je weet, dacht ik deze morgen, dat de andere
oever niet ver meer af is, maak je klaar voor de overtocht. Weet dat je niets
van al wat je vergaarde, van al waaraan je gehecht bent: je boeken, je
tekeningen, de stenen en stukken wortels die je meebracht van je reizen, dat je
niets van dat alles meenemen kunt, dat alles wordt achtergelaten, en verspreid
zal worden in andere handen, in andere kamers.
Weet dat na jou, de wereld even vol zal zijn,
maar leeg van jou, van je schrijven, van je dromen, van je kijken naar de
bomen, van je loeren naar de meesjes en vinken die met tientallen afkomen op de
bollen zaad die je ophing in de magnolia voor het raam. Enkel je woorden, je
tekeningen, je etsen zullen zwijgend vertellen over jou.
Aldus, onthecht je van al wat je bezit en
schrijf, schrijf; dit is het enige dat je bezitten kunt, totaal bezitten kunt,
en waaruit je nu bestaat. Dit is van jou en van jou alleen. Al hebben vele
anderen bijgedragen om te schrijven wat je schrijft de vormgeving, de wijze van
denken en uitdrukken ben jij.
Daarna, na het gelui van de kerkklok over de
velden en de Leie zal er de stilte zijn, de grote bevreemdende stilte, de
stilte in klanken van licht waarin je werd opgenomen.
Maar schrijf nooit dat de andere oever nog ver
af is en dat je nog een groot pak dagen hebt. Schrijf dus en laat niets je
ontmoedigen, laat niets je in verwarring brengen.
26-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |