xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Komende uit de berghut en haar
hand houdende, daalden ze de steile helling af naar de gletsjer toe. De grond
was een mengeling van ijs en aarde en losse stenen die wegschoven onder hun
voeten zodat het moeilijk was hun evenwicht te houden, en dit over een lange
afstand, tot ze op het ijs van de gletsjer kwamen en hij haar hand, haar fijne
warme hand, losliet.
Hij kende haar amper, wist
alleen dat ze gescheiden was, dat ze binnenhuisarchitecte was, zeker twintig
jaar jonger dan hij maar uit zijn regio. Zo kende hij haar meer dan voldoende.
Hun samenzijn in de namiddag, het avondmaal en het uur dat ze, gezeten op de
bank voor de cabane, de vorige avond samen waren geweest, kijkend naar de
sterren die verschoven, kijkend naar een planeet in het zuiden, hij dacht dat
het Jupiter was, maar het kon ook Saturnus of Mars geweest zijn, of Venus had
ze gezegd, maar dit kon niet, waren voldoende geweest opdat nu, haar hand in de
zijne, zij bij momenten afhankelijk van hem, al een vorm van groeiende affectie
zou kennen.
Hij had haar gesproken over
dingen die diep in hem lagen. Hij had haar ook gezegd dat haar naam een naam als
een gezang was, waar haalde hij het?
Spreek eens mijn naam had
ze gevraagd. Hij had haar aangekeken en haar naam klaar en duidelijk
uitgesproken, Anja, terwijl hij dacht aan het gedicht op de postkaart met de
afbeelding van Akhnaton.
Hij zegde haar dat het
gevaarlijk was iemands naam zo maar uit te spreken. Had haar ook gezegd dat er
een vreemd gedicht was van een zekere Carl Sandburg:
You and a ring of stars
may mention my name
and then forget me.
Love is a fool star.
Het is inderdaad een vreemd gedicht, had ze gezegd, denk
jij er ook zo over? Neen, had hij geantwoord, love is a wonderful star.
Ze zaten toen naast elkaar op de bank voor de berghut,
bij momenten haar schouder die even zijn schouder raakte. Voor hen uit, boven
de besneeuwde toppen van de La Pointe de
Zinal met le Col Durand, een hemel vol sterren en achter
hen, het rumoer en gezang van wat binnen in de berghut zich afspeelde.
Maar voor jou, vroeg hij dan, is liefde a fool star voor jou? En vroeg hij
nog, en zijn stem had een voor hem omfloerste klank, do I have to forget you?
Jij, had ze geantwoord, jij, helemaal niet,
helemaal niet.
Dit was hun avond geweest en heel wat meer nog dat
gezegd was geweest en nu, op de gletsjer, bekende hij haar dat dit de heerlijkste
plaats was die hij hier kende, deze lange afdaling over de gletsjer naar le Plan des Lettres.
Deze tocht over de gletsjer moet hij gezegd hebben, heeft
me een altijd een heerlijk gevoel gegeven en vandaag, nu met jou, zijn het
momenten om te houden. Hij wist dat hij dit open en vrij kon zeggen, omdat hij
de vorige nacht na hun afscheid, het gevoel had dat er iets was gegroeid tussen
hen en dat hij het nu wou laten blijken, want haar woorden begreep hij als een
respons aan gevoelens bij haar. De ganse omgeving droeg er toe bij: twee
stippen in een immensiteit van bergen, in een totaal andere realiteit van zijn
en waarnemen mijn wankel hart had hij gedacht het lichte kraken van het ijs
als je er over loopt, het vloeien van water in de kloven, en het alles
overheersende, alles penetrerende wonder van het licht. Hij moet haar zo iets ook
gezegd hebben en iets over de bergen om hen heen.
Ze was blijven staan, Ugo,
jij houdt van dit land.
Ja, dit hier is de plaats
die ik verkies van al mijn tochten, deze afdaling over de gletsjer.
- Het was toen dat de helikopter
met zijn twee vrienden, plots met groot lawaai over hen vloog en in een zwaai
verdween langsheen de flank van de Besso.
Ik ook zegde ze, ik ook
vind het heerlijk hier te zijn en het lichte kraken van de korrels ijs te horen
onder mijn voeten omdat het met jou is, omdat je mijn eenzaamheid van de
laatste jaren, plots doorbroken hebt, jij, Ugo, jij vreemde man die ik al jaren
ken, al is het pas van gisteren.
Ja, jij vreemde man die
mijn eenzaamheid doorbreekt had ze gezegd.
*
Hij lag zo oneindig goed en
totaal ontspannen op de sofa. Het was alsof ze in de kamer aanwezig was, of was
het zijn overleden vrouw en was het tot haar dat hij sprak?
En hij moet haar toen
nogmaals herhaald hebben dat er niets aangenamer is, dan het ijs van de
gletsjer, in het midden van de namiddag, na de inspanning van de klim, en dit
in het grote licht van augustus.
*
Hij stond stil voor haar,
ze hield haar zonnebril in de handen en duwde een haarlok weg, haar ogen
lichtend grijs, haar lippen, haar mond, haar hemd open op haar hals. Hij zag
alles van haar, hij zag dwars door haar, en zij voelde het. Ze stond daar, een
vrouw om te kussen, om in de armen te nemen. Ze stond daar voor de man, die
haar verteld had dat hij de Bijbel las, dat hij Fabre dOlivet gelezen had en dat
deze vertelde dat we niet van stof zijn maar van geest, en dat hij geloofde in
het eeuwig leven. Onderwerpen waar hij niet kon over zwijgen en die hij haar
zeker moet verteld hebben onder de sterren.
Jij, vreemde man zegde ze
nog eens, en het was alsof ze zong. En hij zag dat haar ogen donkerder werden.
Dat er iets onmetelijks was aan het ontstaan tussen hen, een gevoel van
oneindigheid en tevens een lichtheid om het hart.
Dwaas, had hij gedacht, zeg
niet wat op je lippen ligt, roep het niet uit wat je voelt, houd het, houd het.
Ze waren gekomen op het
einde van de gletsjer waar de kloven heel breed zijn en verraderlijk diep en
waar het pad is gemerkt met hoopjes stenen, Steinmänner noemen de alpinisten ze. Hier bereikten ze vaste
grond, de plaats die genoemd wordt le
Plan des Lettres.
De dag dat ze vertrokken, had
Gustave er een fles Johannisberg
weggeborgen. Hij wou haar verrassen nu en hij had haar gevraagd eens te gaan
kijken achter een rotsblok, onder een steen in het water. Ze had een schreeuw
gelaten toen ze de fles vond. Hij had deze geopend en twee bekers vol
geschonken. Een schitterende wijn was het, cest
un délice, had ze gezegd. Hij vertelde haar niet, hoe die fles er gekomen
was en zij stelde geen vragen alsof ze het normaal vond dat er in een stroompje
water een fles wijn lag te wachten. Ze had enkel nog gevraagd of hij nog van
dergelijke plaatsen kende.
Daarna waren ze verder
gegaan en kruisten ze de lage bedding van een stroom, waar hij terug haar hand
vasthield, en later een hoge aluminium ladder op, die vast zat aan de rotswand,
om dan na een lange wandeling over de morene tot de lager gelegen berghut du petit Mountet aan te komen. Het afscheid was toen al heel dichtbij.
In de brede vallei
aangekomen die over kilometers afstand door liep tot de eerste huizen van
Zinal, stopten ze bij haar wagen, geparkeerd op enkele plaatsen van zijn wagen.
Het geluid van de sterk stromende rivier, de Navizence, vulde de ganse ruimte.
Ze stonden er in het volle
zonlicht. Er waren parels zweet op haar voorhoofd, in haar hals, haar gelaat zo
dicht bij hem, een groot levend iemand, waarvan hij, een dag geleden, nog niet wist
dat ze bestond. En hij, staande voor haar, een lang ogenblik staande voor haar,
oog in oog met haar, hij twintig jaar ouder dan zij, wachtend. En hij haar niet
kuste. Hij haar niet kuste, iets dat hem weerhield, iets dat sterker was om het
niet te doen. Hij reikte haar de hand en haalde haar even naar hem toe. Maar
hij kuste haar niet, hij raakte niet haar mond. Stelde haar zelfs niet voor om
in het dorp iets te gaan eten of drinken.
Wat hij zich al vele malen heeft
verweten en blijft verwijten, tot hier in deze schemerkamer, hij had haar moeten
houden die dag, die namiddag, die uren samen op de wereld. Twee levende wezens,
naar elkaar toegezogen door de bergen, door al wat er is tussen man en vrouw,
klaar om open te barsten, klaar om elkaar te benaderen in het diepste van het
zijn. Het kon, het was, het gebeurde.
Maar er gebeurde helemaal
niets. Ze had haar rugzak in de koffer van de wagen gelegd en was weggereden,
haar blote arm door het raam. Hij keek haar na. Een paar meter reed ze, dan
stopte ze en kwam naar hem terug. Ze bleef staan op een meter van hem alsof ze
schrik had hem aan te raken.
Onze ontmoeting was geen
toeval, Ugo, geen toeval, het was een bestemming. Ik zie je terug, morgen,
overmorgen, toekomend jaar, maar dit is geen afscheid tussen ons, geen
afscheid, ik weet het. De bergen schreeuwen het uit, hoor je het, hoor je het?
Tranen sprongen in zijn
ogen. Ze had zich omgekeerd en was weggereden, slalommend over de weg tussen de
stroom en de grasvlakte, de weg met bulten en putten. Hij zag haar nog even
over de brug rijden, daarna verdween ze tussen de andere wagens op de weg naar
het dorp.
Zeker was dat hij verliefd
was op haar, dat hij van het ogenblik dat hij haar zag zitten in de schemer van
de kleine ruimte van de berghut die eerste morgen, voor haar glas thee, dat hij
voelde dat het een speciaal iemand was, hij voelde dat ze een bestemming was en
hij wist toen al dat er weinig nodig was opdat gebeuren zou wat gebeurd was.
Nachten erna dat hij wakker
lag, en zich voortdurend verweet niets te hebben ondernomen, helemaal niet wat
zij van hem verwachtte en als er niets gebeurd was, zij wellicht denken zou dat
hij haar niet goed genoeg vond, wat een vloek was zo iets te denken.
Maar aan de kinderen heeft
hij dit nimmer verteld, zelfs aan Robert en Gustave niet, hoewel zij het hadden
kunnen vermoeden.
Zo waarom had Robert, pech
gehad toen ze op weg waren om de Besso te beklimmen, hij een geroutineerde
bergbeklimmer die van rots naar rots sprong, zoals een gems. Waarom?
Het was omdat het zo
geschreven stond dat hij, dankzij het ongeval van Robert, hij die namiddag
alleen zou geweest zijn op de gletsjer met Anja. En wat was het nut ervan
geweest, het grote spijt dat hij kende nu, haar niet te hebben gezegd wat hij
voelde, wat ook haar antwoord mocht geweest zijn.
Kundera zou dit verhaal
helemaal anders geschreven hebben, hij zou van de realiteit van de feiten
afgeweken zijn en verteld hebben wat er had kunnen gebeuren indien hij gesproken had. Maar hij is Kundera niet en
heeft ook geen nood het te zijn.
De dagen, weken erna was ze
niet meer uit zijn gedachten. Hij wist dat ze in Saint-Luc was, het dorp boven
Vissoie, aan de overkant van de vallei, het dorp dat hij zien kon als hij even maar
de weg opliep. Hij zat neer op de bank met een boek, tot laat in de avond, als in
Grimentz het licht al aan het tanen was en haar dorp nog leefde in de zon. Lang
bleef hij er zitten, soms tot de nacht inviel, soms tot de kinderen hem kwamen
halen om te avondmalen, zich nog steeds afvragend welke planeet hij zag tussen
de vele sterren.
Hij had schromelijk gefaald.
Staande voor haar was het ogenblik van het beslissen geweest en hij had niet
beslist. Hij kende weinig meer dan haar naam, wist zelfs niet of hij haar naam correct
las, maar het zal wel, want ze had hem niet verbeterd toen hij haar naam
uitsprak - Shostakovitch op de radio, of is het Dvorak, of Yanacek, wat belang heeft
het nog?
*
Hij heeft de nacht doorgebracht op de sofa en hij
wordt wakker, het ogenblik tussen nacht en dag, het punt dat door de Romeinen le silencium genoemd werd, cette heure trouble qui est celle des morts
et des naissances.
Dit is waar hij zich thans bevindt, precies tussen
duisternis en licht, het silencium, het ogenblik dat noch nacht noch dag is. Hij
heeft niet de kracht op te staan maar hij heeft een boek te schrijven over zijn
zoektocht naar de zin van het leven, alsof het nodig was dat hierover
geschreven werd.
|