xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Ik
weet dat er vóór dag en dauw heel wat geschreven wordt, dat nooit, of dan toch
uiterst zelden, het licht zal zien, en is het niet vroeg in de morgen het zal
laat in de nacht gebeuren. Zo heeft hij die schrijft in een etmaal twee
momenten die hij koestert en waaruit hij kiezen kan, omdat die - hij het licht
schuwend soms - vruchtbaar zijn.
Want
voor het witte blad gezeten, sluit zich de wereld en stapt hij een totaal andere
wereld binnen, zoals de reiziger in de woestijn die een oase betreedt en
neerzit onder de palmen om te schrijven; of iemand in de bergen, aan een klein
bergmeer ik ken er zo een - om de weerspiegeling te zien van de besneeuwde
bergen aan de overkant, tot er een steen in rolt die losgekomen is, zodat hij
zich aan het schrijven zet om te verhalen over hoe het vroeger was, op een
andere plaats en in een andere tijd.
En
rust kent hij niet, zelfs al lijkt hij vermoeid, rust kent hij niet, zijn pen
houdt hem in leven en hij onderwerpt zich aan het woord dat blijft komen, dat
hem opjaagt.
Wie
is het die hem zegt dat hij op 85 niet mag stoppen, zijn schop afkuisen zoals hij hoorde
van zijn vader op het einde van de dag, zijn boeken gesloten houden en laten
vergaan onder het stof?
Hij
vertelde het al, of heeft hij het maar gedacht, maar wat maakt het uit een boek
minder of een boek meer, een boek met zijn naam er op of zonder zijn naam, als
het er geen tien zijn?
En
toch, hij blijft opstaan in het midden van de nacht om te volbrengen wat moet
worden volbracht.
|