 |
|
 |
|
|
 |
26-01-2013 |
De andere oever (1) |
Je weet, dacht ik deze morgen, dat de andere
oever niet ver meer af is, maak je klaar voor de overtocht. Weet dat je niets
van al wat je vergaarde, van al waaraan je gehecht bent: je boeken, je
tekeningen, de stenen en stukken wortels die je meebracht van je reizen, dat je
niets van dat alles meenemen kunt, dat alles wordt achtergelaten, en verspreid
zal worden in andere handen, in andere kamers.
Weet dat na jou, de wereld even vol zal zijn,
maar leeg van jou, van je schrijven, van je dromen, van je kijken naar de
bomen, van je loeren naar de meesjes en vinken die met tientallen afkomen op de
bollen zaad die je ophing in de magnolia voor het raam. Enkel je woorden, je
tekeningen, je etsen zullen zwijgend vertellen over jou.
Aldus, onthecht je van al wat je bezit en
schrijf, schrijf; dit is het enige dat je bezitten kunt, totaal bezitten kunt,
en waaruit je nu bestaat. Dit is van jou en van jou alleen. Al hebben vele
anderen bijgedragen om te schrijven wat je schrijft de vormgeving, de wijze van
denken en uitdrukken ben jij.
Daarna, na het gelui van de kerkklok over de
velden en de Leie zal er de stilte zijn, de grote bevreemdende stilte, de
stilte in klanken van licht waarin je werd opgenomen.
Maar schrijf nooit dat de andere oever nog ver
af is en dat je nog een groot pak dagen hebt. Schrijf dus en laat niets je
ontmoedigen, laat niets je in verwarring brengen.
26-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-01-2013 |
Lees nog heel weinig. |
Ik lees nog heel
weinig, het is alsof ik het lezen ontleerd ben. Ik die vroeger nooit zonder een
of meer boeken was heb nu nog moeite om iets anders te gaan lezen dan wat ik
zelf heb geschreven.
Ik lees nog amper
het dagblad en als ik het lees - doorblader is beter - dan is het in functie
van een passend onderwerp voor mijn blog dat ik schrijven moet. En dan nog, de
blogs zelf komen in de marge van het boek dat ik, met horten en stoten aan het
schrijven ben.
Wat dit boek in
wording betreft, dacht ik vanmorgen aan Boris Pasternak, aan zijn Dokter
Zhivago en dan vooral aan de verhaallijn er in die ik vergeleek met de
soberheid van het verhaal dat ik tracht te ontwikkelen.
Hoe boeit men zijn
lezer, is het met gebeurtenissen die in elkaar gehaakt, zich opvolgen om ergens
te eindigen of nooit te eindigen bij vele boeken is dit het geval - maar
verder te leven in de lezer?
En zo gebeurt het
ook dat je bij het lezen van de laatste bladzijde spijt hebt dat het de laatste
pagina is, en je je afvragen gaat hoe het nu verder moet, wat ik dan een goed
boek noem.
Wat ik schrijf
ontstaat uit mijn herinneringen, op vele plaatsen aangevuld met, of gewijzigd
tot, fictieve herinneringen, daarom ook is het autofictie die ik schrijf, want
mijn leven is niet meer geweest dan het leven van een doorsnee burger. Ik heb
wel geleefd, als knaap, in tijden van oorlog, maar buiten wat samengekoekt kruim
van het brood dat uit moeders oven kwam de aren van tarwe en rogge waren door
de regen gezwollen toen er geoogst werd - heb ik er in het dorp waar ik woonde,
niet veel van gemerkt, dan toch geen sensationele gebeurtenissen zoals er
zoveel te boek staan. En om totaal nieuwe levens op te roepen heb ik geen zin,
het leven zelf, zegde me een dame, vele decades geleden ze had de ouderdom
toen die ik nu heb is al meer dan roman genoeg. En ik blijf er bij.
Zo waarde lezer,
dit alles om je te zeggen, dat ik de laatste twee jaren weinig gelezen heb,
maar veel geschreven. Of het geschrevene en de inspanning die het vergde
opweegt tegen het negatieve van het niet lezen van Tom Lanoye, of Erwin
Mortier, of Luuk Gruwez, of Annemarie Ector, weet ik niet. Hoef ik ook niet te
weten. Ik ben nog altijd wie ik was en ben, en blijf het beste geven van wat in
mij is. Is het veel, is het weinig, het is over het leven dat ik gekend heb als
over het leven dat ik had kunnen geleefd hebben.
25-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-01-2013 |
De Adem van de Dagen (10) |
Zondagavond, na het vertrek van de kinderen, de
echo van hun stemmen die nog hangen blijft in de schemerruimte van zijn gedachten,
woorden die hij gehoord had en begrepen of niet begrepen. Maar één zin die heel
duidelijk was toen hij onverwacht in de keuken kwam waar de dochters aan de
afwas bezig waren.
Liggend op de sofa, in een deken gewikkeld, draagt
hij de moeheid van hun bezoek in zijn lichaam, tot in zijn geest. Hij heeft de
bevestiging nu dat het steeds moeilijker wordt hen allen samen uit te nodigen,
bij dergelijke gelegenheden ontbreekt hem houvast en ook hij weet het, hij moet
de wijn laten, hoogstens een glas, en water drinken, maar die flessen Pinot
Sainte Anne had hij al zo lang in de kelder en de wijn was prachtig in het
glas, lichtjes bruin naar de boorden toe. Begrijpelijk dat hij er een glas te
veel van gedronken had.
Hij had ook niet gereageerd toen de kleinkinderen
naar boven in de kamer waren geweest en evenmin toen ze met kadertjes van haar
naar beneden waren gekomen en gevraagd hadden of ze er enkele mochten behouden.
Neem maar, had hij gezegd, kies maar uit. Nu weet hij niet hoeveel er weg zijn,
maar dacht hij, zoals er lege plekken zijn in mijn herinneren, zullen er nu ook
lege plekken zijn op de muren. Maar, waar hij lag, in zijn deken op de sofa voor
de haard, voelde hij zich goed en voldaan omdat alles voorbij was. Hij dacht
aan Tony, zijn kleinzoon, die trouwen ging in juni, hij dacht aan Carla, zijn
meisje. Er was groot jolijt geweest toen Tony was binnengekomen met een fles
champagne in de hand, die hij hem aanreikte. Hij begreep er eerst niets van,
maar Tony zegde hem dat hij lezen moest wat op het etiket stond. Hij las de
naam van de champagne en er onder de woorden, Elle a dit oui. En hij had begrepen. Zijn ogen waren ze hadden
zo weinig nodig - vochtig geworden, en heel de kamer was beginnen roepen en
juichen. Elle a dit oui,
elle a dit oui.
Zijn trouwen was een groot
onderwerp geweest: toekomend jaar in juni. Toekomend jaar is nog ver af, dacht
hij, zou hij er nog zijn? Hij
had hen iets gezegd over de ernst van het huwelijk, en dat het ook betekende
samen oud worden. En er was innigheid in deze kamer, innigheid in de vlammen
van de haard en in de brandende kaarsen. Vergeet deze dag niet, had hij gezegd
toen ze vertrokken.
Hij lag roerloos,
ontspannen nu, uitgestrekt op de sofa, de tijd stond stil in de kamer, het was het
uur entre chien et loup. De tijd in de schemering is
niets, dacht hij, alleen de smeulende haard is, alleen de zware Luikse kast is,
de tafel en de stoelen, de rekken met de boeken zijn, en het vele gebeuren in
het land en de wereld is.
Maar hij lag hier heel
goed. Hij dacht aan wat er gezegd was toen hij onverwacht in de keuken was
gekomen: waarom papa alleen was gebleven.
Hij had gedaan alsof hij
niets had gehoord. Ofwel wisten ze dat er na de dood van hun moeder iemand
geweest was, ofwel waren ze in de waan dat er na hun moeder, niemand meer was
geweest bij hem.
De muziek in sourdine:
Haydn dacht hij, of Händel, het lichte knetteren van de haard en zijn vochtige
ogen. Herinneringen die kwamen en gingen. En hij in zijn deken gewikkeld, op de
sofa, voor de uitdovende haard.
24-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-01-2013 |
Terug in Toscane |
Bladerend in wat ik in 2012 schreef,
viel ik - zoals het ergens geschreven stond - terug op de dag van 9 mei, met
mijn verhaal van toen dat ik reeds totaal vergeten was. Ik vond het een goed verhaal
dat ik nu wijzigen mag en een nieuwe kans geven, want het gebeurde in Toscane,
het land van Dante.
Het was toen van vele dingen, het uur van Venus want daar
waar de zon was ondergegaan, schitterde nu de planeet, geankerd tussen de
sterren en de sterren geankerd in het Universum in een onverstoorbare orde,
niet te verschalken, niet te verbreken, niet om te keren of te verwisselen. En plots, waar ik
stond, als uit de bomen neergedaald, een gestalte naast mij, in een lange
mantel die tot op zijn voeten viel. En in het licht van Venus, een gelaat met scherpe
neus dat ik kende.
E Amor
que move el sol e le altre stelle, zegde een stem naast mij, die geen stem
was, geen articulatie van woorden was. Ik schrok niet want ik wist dat het
Alighieri Dante was. Een stem die van dichtbij
en van nergens kwam, geluidloos in de geluidloze takken van de bomen, gedragen
door vreemde winden op vreemde golven tot mij gekomen, gedachten en begrippen, komende
uit de massa geest, drijvend over het landschap, tussen de verre horizon en de
sterrenhemel.
'Sono Alighieri. sono scendito per ringrazarlei
voor wat je schreef over mij , omdat je geraden hebt waarom ik mijn Vita Nuova plots heb verlaten.
En ik, zijn arm op mijn
schouders: Alighieri, vertel me over de wereld van nu.
Er valt niet veel
meer te vertellen over de wereld, hij is op een keerpunt gekomen, de geest is
stervende, wordt verjaagd uit boek en beeld, het sacrale wordt bedolven onder
het materiële, de hemel is dicht, wat kan er erger nog gebeuren?
En toch Alighieri,
blijf ik hopen in de mens.'
Doe maar, geloof
maar. Ik ben eens hier en eens daar, ik zie wat ik zie en ik hoor wat ik hoor,
en ik weet wat ik weten moet.
Alighieri, ook
over God?
Over God is niets
te weten, Hij IS. En over wat IS valt niets te zeggen, het IS, zoals het
Universum is. En er is niets dat niet IS. Ook je vraag over God IS. En het
volstaat dat de vraag er is, opdat Hij er zijn zou, anders zou niemand vragen
naar Hem.
Het was
middernacht, ik keek naar de sterren omheen Venus geschaard, de sterren en
Venus waar ik deel van was. De arm nog steeds op mijn schouder. Ik waagde nog
altijd te denken, dat het Dante was naast mij.
Je weet, zegde de
stem, de stem van Dante: je bent reeds dichtbij waar je aankomen zult. En er
is maar één plaats voor jou weggelegd, het Arcadia van de verloren schrijvers.
Allen wachten er op jou, je bent al aangekondigd, alleen je naam is nog niet
bijgezet, maar we weten dat je er aankomt, en voor ons, in dat Arcadia, de tijd
is niet.
De bomen even
roerloos, Venus even schitterend en Dante naast mij. Een stem in het licht van de
open deur die vraagt met wie ik aan het spreken ben.
En ik: het is
met Dante, liefste!, wat ze vermoedde.
23-01-2013, 07:18 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-01-2013 |
Génépi |
Ik kreeg het bezoek van mijn
gebuur in de namiddag, altijd een aangenaam moment. Hij bracht me een
verrassing, een fotomontage gemaakt door zijn dochter, van het bezoek van Jan
Hoet en fotos van een andere gelegenheid. En, even duurbaar, een interview van
De Tijd met Jan Hoet verschenen in hun jaaroverzicht (12).
We dronken samen een klein
glaasje génépi. Klein omdat de namiddag nog lang was. Maar ook en vooral omdat
het voor ons beiden een drank was die met veel respect diende gedronken te
worden; een drank die ons herinnerde aan de vele wijnoogsten die we samen
beleefd hadden in de Valais, dans les
vignes de Gustave.
En om deze reden, hebben we er
een tweede gedronken, even klein maar nog meer geladen met herinneringen. Ik
vertelde hem over het plantje génépi,
te vinden hoog in de bergen, gezel van de edelweis. Ik vertelde hem hoe ik, in
een fles pomme een appeljenever enkele plantjes génépi had ingebracht, samen
met een soupçon de miel en dat, wat we dronken het product was van vorige zomer.
Hij wist dit wel, had het hem
al verteld bij vorige gelegenheden maar ik kende de vreugde het hem te herhalen
en hij de vreugde het product te smaken want het waren voor ons grote
herinneringen die we dronken.
Hij is ook een lezer van mijn
blogs. Hij sprak me over het verhaal dat ik beleefde met die dame aan het meer
van Genève (blog van 19 januari). Hij verraste me eens te meer toen hij me
erover sprak alsof het een gebeuren was dat ik zou beleefd hebben.
Heb ik hem ontgoocheld toen ik
hem zegde dat ik wel eens neer gezeten heb in het gras of op een bank aan het
meer van Genève, maar dat het overige louter beelden waren geïnspireerd door
het gedicht van Odysseus Elytis?
22-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-01-2013 |
De Adem van de Dagen (9) |
Er was ook een tijd
geweest dat ze met haar tekeningen, een poging deed zo zegde ze hem - haar
naam te verlengen in de tijd. Een periode waarin ze met sobere middelen
getracht had, op grote witte bladen Schoeller-papier, het wondere leven van de
natuur te benaderen met potloden van verschillende hardheid. Als hij haar naar
de betekenis ervan vroeg antwoordde ze dat het haar betrachten was de groei van
mossen op rotsen en stenen, de nervenstructuur van rottende bladeren, de stille
kracht van het bevruchten, aanwezig in meeldraden en stampers, weer te geven en
aldus het verborgene erin, tot in de fossielen ervan, te suggereren.
En ze slaagde erin
met de meest eenvoudige middelen, in een suggestieve, geheimzinnige opbouw, haar
betrachting over te brengen in potloodlijnen en -vlakken en er in te slagen, te
tekenen wat niet te tekenen was?
Voor haar was, als
oningewijde, enkel het tekenen van het onvatbare dat de moeite loonde en dit
hield haar uren weg uit de wereld, met enkel de muziek, immer Bach, als
zuurstof in de ruimte over haar.
Ooit zegde ze hem
voor ze insliep, dicht tegen hem aan, dat niemand vermoeden kon de innerlijke
vreugde die ze kende, de impuls van haar hand te volgen en te zien hoe op het
blad, geleidelijk aan, de sluimer van de levensenergie in lijnen en tekens werd
opgebouwd, om dan op het einde vast te stellen, dat eens voltooid, eens haar
naam eronder geplaatst, de tekening begon te leven en haar aanstaarde vanuit
haar eigenheid.
Jaren heeft dit
geduurd, zonder dat ze hierbij haar plichten als moeder en huisvrouw ook maar
in iets verwaarloosde. Maar dan met de groei van de ziekte in haar, vervaagden
haar pogingen tot tekenen en hield ze zich nog enkel bezig met het drogen van
bloemen en het inlijsten ervan in kleine kaders met een zekere diepte, bloemen die
hun kleur verloren hebben nu, maar zaden, stukjes hout of wortel, schelpen, die
de eeuwigheid zullen ingaan.
Dit was het grote leven
in haar, en terug in de keuken trachtte hij zich te herinneren op welke wijze
zij haar poulet à lEspagnole klaar
maakte. Hij had een groot glas witte wijn toe gevoegd, het was op het
nippertje, en de rijst opgezet in een lichte bouillon. Ondertussen had hij een
wortel, een aubergine en het wit van een prei versnipperd en helemaal op het
einde, als de rijst bijna gaar was, eraan toegevoegd. Dit was haar manier van
rijst koken geweest en hij hoopte dat hij er min of meer in geslaagd was haar
te evenaren.
Een auto stopte op de binnenkoer,
kinderen kwamen buiten gerend, luidruchtig roepend naar elkaar. Waarom was het dat zijn hart
bonsde tot in zijn keel het was toch niet de eerste maal dat hij kookte voor hen?
21-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-01-2013 |
Nominatie |
Ik
heb het over de vijf door de vakjury genomineerde gedichten voor de Herman de
Coninckprijs. Het is de poëzie van vandaag. De poëzie zit niet in wat gezegd
wordt maar in wat niet gezegd maar begrepen wordt, precies omdat het niet
verwoord werd. Het is niet de poëzie die ik schrijf, wel de poëzie die ik zou
willen kunnen schrijven, maar nooit leren zal. Heb al dikwijls geschreven dat
ik niet weet wat poëzie is. Ik heb er hier een staal van.
Mijn
poëzie zit dieper, is minder poëtisch misschien maar meer geladen, grijpt naar
de diepte, naar wat achter de dingen is, neigt naar het kosmische. En zelfs al
zou ik willen, het zal maar sporadisch zijn dat ik een gedicht zou of zal
schrijven dat aanleunt bij de poëten van vandaag. Nu ik zal geen keuze doen, ik
laat dit over aan zij die de nominatie hebben gedaan, zelfs al heb ik een
voorkeur voor het gedicht van Annemarie Ector.
En dan, ten bewijze, het
gedicht van lang geleden, toen ik nog dichten kon, met wat andere woorden hier
hernomen:
Wat indien ik nimmer
de Bijbel had gekend en God gezocht
of wie Hij was of wezen kon.
Wat indien ik nimmer Dante had gelezen,
Cervantes noch Chateaubriand,
een bloem gedroogd, een boom
gehouden alsof het een broeder was,
de zee niet had gekend, de bergen.
Of diep bewogen, de tijdloosheid
van sterrenconstellaties niet had begrepen
en genoemd daar waar een naam gegeven.
Wat indien geen Mozart, geen Beethoven,
geen Mahler, geen Johan Sebastian.
En dichterbij, geen Saverijs,
Van de Woestijne niet,
geen Hertmans of geen Gilliams.
Wie ware ik geweest, hoe had ik hier
gestaan, de armen leeg, de mond gesloten,
de ogen dicht en niet gezien
hoe groot het leven,
hoe geordend quark en elektron.
Al begrijpen we er weinig van
de orde is en zal er blijven.
En wij, dit weten we, erin gegrepen
tot orde in ons genen.
Wie ware ik geweest
en hoe had ik het ooit begrepen
wat George Steiner schrijft:
La mort je le sens,
sera chose
intéressante.
En voor eens, er niets aan toegevoegd,
maar dan toch gedacht,
het kan, het zal, het staat geschreven.
20-01-2013, 00:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-01-2013 |
Verhaal voor later |
Een
kort verhaal, om misschien later te gebruiken, een meer naar binnen gerichte
gebeurtenis, toen ik in Genève was, en ik veel te vroeg, voor mijn vliegtuig
naar Brussel, gewandeld was tot aan het meer.
Het
was zondag, mensen zaten in groepjes neer in het gras onder de bomen. Het
water, een grote spiegel kringelend licht en aan de overkant in een lichte
nevel, de bergen in de verte.
Ik
was neer gaan zitten met een dichtbundel van Odyseus Elitis
in de hand. En een ogenblik, verloren in gedachten, opende ik de bundel en las:
Her soul took on a certain lightness
From the mountains opposite
Though the day had been cruel
And tomorrow was unknown.
Het
was toen dat een jonge vrouw in een lang wit kleed naar mij toekwam en ging
zitten op enkele meters afstand. Haar blik was over het meer, haar ogen
gezwollen. Ze weende of ging wenen of had geweend, ze hield een wit zakdoekje
in haar hand: Though the day had been cruel, and tomorrow was unknown.
Ik
wachtte, mijn vingers tussen de bladen van het boek. Voor zich uitstarend borg
ze haar zakdoekje weg in haar tas en haar gelaat klaarde op: Her soul took on a certain lightness from
the mountains opposite.
Ik
dacht nog aan haar toen ik in het vliegtuig zat. Had ik het gedroomd, toen ik
het las en was er helemaal geen vrouw in een lang wit kleed geweest die geweend
had, en had ik Elitis, half in slaap, omgezet in beelden?
Maar
ik wist met zekerheid dat ze naast mij was komen zitten. Misschien wachtte ze
op een woord van troost van mij, een onbekende man die haar helpen kon met een
simpel woord, een woord dat de greep om haar hart verlichten zou?
Maar
ik was zwijgend gebleven, starend naar de zeilboten op het water. Had ik haar
moeten toespreken en was dit de weg die ik had kunnen nemen en de zoveelste die
ik niet genomen heb, omdat het niet de weg was die opgetekend stond voor mij?
Ik
was blijven zitten in het gras met de treurende vrouw op enkele meters van mij,
het boek in de hand en toen het tijd werd was ik opgestaan en toen, even maar,
een ogenblik maar, hadden onze ogen elkaar geraakt, een fractie maar, en las ik
haar bede.
Wat
is er van een ontmoeting die kon maar niet was?
Gebeurt
het nog dat zij, zoals ik nu, terugdenkt aan die namiddag op het gras voor het
meer toen ze weende en een man dicht bij haar zat met een boek in de hand: een
ogenblik in het leven dat kwam en ging zoals zovele dingen die gebeuren of
dingen die niet gebeuren.
Zo
gaat er zelfs niets verloren van wat had kunnen zijn. Misschien, maar dit is
Bashevis Singer die zo iets zou schrijven, was er tezelfdertijd op een andere
plaats, in een ander land, een zelfde gebeuren waar de man wel is opgestaan om
naar de vrouw toe te gaan en naast haar is gaan neerzitten om haar nimmer nog
te verlaten.
Zou
Jung dit voorval bestempelen als een voorbeeld van synchroniciteit?
19-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-01-2013 |
De Adem van de Dagen (8) |
Een prachtige herfstdag, een zondag met veel zon en veel wind. Het bos
was een symfonie van geluiden, van stemmen door elkaar. Een wilde wereld zoals
hij het bos kende van vroeger als hij er in rond dwaalde om deel te zijn van de
geuren van het bos, van het leven van het bos, het bos dat zijn jeugd was, zijn
blijheid, zijn kracht, zijn toevlucht als het bloed riep in hem.
Eens, wat hij zich nog altijd herinnerde, kwam hij alleen, te voet terug
van een toneelvoorstelling in het nabijgelegen W. Het was nacht of toch heel
laat in de avond. Hij moet toen zestien geweest zijn. Hij had de gewone baan
verlaten en had de kortere weg door het bos genomen. Er stond een stormwind,
heviger dan nu. En wellicht was het om deze reden dat hij de weg door het bos
had genomen. Hij was verbaasd geweest door het geweld van takken lijk armen die
hem grijpen wilden, geluiden die van alle kanten kwamen, een vreemde wereld van
stemmen en geschreeuw die zich op hem stortte, en doorheen de slingering van
takken, de vluchtende wolken die voor de maan schoven. Hij kon bij momenten
amper vooruit. Maar hij voelde dat hij leefde, dat hij krachtig genoeg was om
te overwinnen en roepend, tegen de wind in strompelde hij vooruit. Grote
ogenblikken van het jonge leven in hem die hij vast zal houden. Dit waren eens herinneringen
die nimmer sterven zouden, die hij gehouden heeft: de stemmen, de zwiepende
takken, zijn luide schreeuw.
En vandaag bij een wind die zijn jonge jaren was geweest, had hij de
kinderen uitgenodigd en was hij gisteren al met de voorbereiding van het maal
begonnen.
In de winkel van het dorp had hij twee kippen besteld, de bazin had hem
gezegd van welke boer ze kwamen. Hij had die in stukken gesneden en bruin
gebakken in de olijfolie. Had er daarna allerlei kruiden aan toegevoegd,
thymus, rozemarijn, salie, laurier, jeneverbes geplet, sjalot, groene en zwarte
olijven, met stukken tomaten en pepers, en had alles overgoten met een licht
van ouderdom vergeelde wijn.
En dit stond nu op een klein zacht vuur. De ganse keuken rook ernaar,
het ganse huis. Hij had eerst gedacht de rijst toe te voegen aan het geheel
maar dan vond hij het beter de rijst afzonderlijk te koken en op te dienen
gemengd met kleine stukjes half rauwe groenten.
Gisteren ook had hij de tafel afgeruimd die vol met boeken en papieren
lag en een groot wit laken gelegd over de verlengde tafel. Met dertien,
kinderen en kleinkinderen waren ze, maar allen zouden er de afwezige aan
toevoegen. Hij had de mooiste borden en glazen genomen en het zilveren bestek
en kaarsen in hun houders. En met de laatste flessen Pinot noir die hij nog over had en wist hij dat het goed was, en
zo voelde hij het aan als hij nog even neerlag op de sofa voor de vlammen van
de haard waar de wind in joeg.
Hij lag er naast de hoge, oude Luikse bollenkast, een levende
aanwezigheid, een gezelin die hem zegde dat alles perfect was. Die hem zegde
dat hij even de ogen sluiten mocht, dat hij nog een uur had voor ze kwamen.
Het was toen dat ze binnenkwam dwars doorheen de muren van de kamer. Ze
kwam binnen, hij was zelfs niet verwonderd, in een lang donker kleed met een
witte doos in haar handen, de bodem ervan gevuld met bloemen en bladeren, de
doos die ze neerzette op de tafel en ging neerzitten aan de tafel voor hem waar
hij aan het schrijven was.
Hij zag hoe ze een voor een de
bloemen nam, het steeltje afsneed tot juist onder bloemkroon, zoals ze het
altijd had gedaan en de bloem plat duwde alvorens deze zo voorzichtig het maar
kon, op te sluiten tussen de vergeelde bladeren van het boek in haar hand. Hij
zag de zorg die ze eraan besteedde, alsof het kleine schatten waren die ze
wegborg, Hij zag hoe ze van sommige bloemen meeldraden en stamper verwijderde
om die afzonderlijk te leggen op een andere plaats in het boek. Kleine gemeten
bewegingen. Hoe stil ze was, hoe doorzichtig bijna.
Zag hij de traagheid van haar handen
in het licht, terwijl onder het donkere kleed, in de diepte van haar lichaam,
de ziekte knaagde aan haar, woekerde in haar.
Er zijn geen bijen meer zegde ze,
vorig jaar gonsde het van bijen en waren er vlinders en libellen, nu zie ik er
geen meer, hoogstens één enkele hommel in de ganse tuin.
Haar stem kwam van heel ver, het was
alsof ze zong. Hij zag hoe vreemd ze het greintje leven hield dat ze nog
haalde, een ietsje meer dan het leven in de geknipte bloemen die ze drogen
wilde. Hij zag alles van haar, van wat hij nimmer had opgemerkt, alsof het pas
nu opgemerkt kon worden al wat was van de wereld om haar en de wereld in haar.
Hij vroeg of hij haar kon helpen.
Ja, zegde ze, ja, ik geraak er
niet meer wijs uit. Wat doe ik eigenlijk? Leg de bloemen en de bladeren tussen
de bladen van de boeken, zoals ik het heb gedaan, ik ga me wat neer leggen
boven, ik kan het niet meer, trouwens, en haar stem brak, wat nut heeft het
nog.
Het heeft nut, Bea, wou hij
antwoorden, het helpt je te leven, maar hij was wakker geschoten, verdwaasd om
zich heen kijkend met woorden op zijn lippen, woorden die zich bleven herhalen,
het heeft nut, het heeft nut, maar de kamer was leeg van haar met de grote
bollenkast die keek naar hem, vragend.
Ja, zegde hij, luidop, ik heb
gedroomd en dan wat? Maar, was het wel zo, was het een droom geweest, of was
ze in de kamer? Beatrice, ben jij het, ben jij het?
Hij wist de kamer boven met een muur
vol met kadertjes die ze gemaakt had, en kadertjes ook verspreid over de
woning. Gedroogde bloemen en stukjes plant eigenzinnig geschikt maar met veel
structuur in de compositie, gekleefd op een wit blad, met in minuscuul
geschrift haar naam eronder, Bea, meer niet.
18-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-01-2013 |
De boshut |
17-01-2013, 07:12 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-01-2013 |
Het begin van een boek |
Toen werd het lichter in het oosten, een roze gloed tussen de bomen. Hij
dacht, met de sneeuw wordt het beter, mijn gedachten zullen zich openen. En als
hij buitenkomt om het zaadbakje voor de meesjes en de vinken aan te vullen
hoort Ugo het vallen van de sneeuw in de rododendrons en is er de eerste regel
van een gedicht dat hij nimmer schrijven zal. Is het aldus dat hij zijn boek had moeten beginnen?
Hij herinnert zich het begin het evangelie van Johannes in LEvangile van labbé Bruckberger:
Du premier mot lEvangile
de Jean crève le plafond du temps, il transcende les siècles et les générations
qui se succèdent, il sétablit dans léternité.
Of, was dit een nog beter begin om te
komen tot een boek dat tijd en generaties doorkruist. Een tekst die zich
vestigt voor de eeuwigheid of dan toch voor lang na hem, een echo dragend,
zoals die eerste zin van Johannes?
Maar hernemen dat in het begin het Woord was, kan niet meer, maar misschien
kan wel nog een zin zoals Dantes eerste versregel van zijn Inferno:
Nel mezzo del cammin di nostra vita
Mi ritrovai per una selva oscura...
Maar wishful
thinking, want een boek met een dergelijk begin wordt niet meer geschreven
en zelfs indien het nog zou geschreven worden, wordt het niet meer gelezen want
te ingewikkeld, te ver gezocht, te
weinig verhalend, te ongeschikt om te
boeien.
Wat wellicht ook gezegd of gedacht wordt van wat
hij tracht te schrijven, en waarin hij de grens van de realiteit wil
overschrijden, omdat hij binnen wil wandelen, en er vertoeven, in de wereld
achter de wereld van elke dag, zijnde deze van het transcendente, het sacrale,
het domein van Hij die een naam draagt van amper drie letters en heel wat kosmisch
meer is dan die naam van amper drie letters.
En de vraag die opdook vanmorgen met de sneeuw en
met de plotse opduikende droefheid in hem - wat is het nut van de boeken die
hij las en nog leest?
Was en is het, om meer kennis op te doen en aldus
meer mens te worden en om via de kennis van anderen dichter te komen tot wat
niet te noemen, niet te bereiken is?
Boeken zijn soms niet gemakkelijk te begrijpen, maar
het zijn uitdagingen. En deze uitdagingen duiken op alsof iets of iemand hem in
de gaten houdt en er voor zorgt dat hij leest wat hij lezen moet.
Zoals vandaag, in een e-mail dat binnenkwam - op
een ogenblik dat hij dit het meest nodig had - over ondermeer een boek dat hij wil zien als
een vingerwijzing.
16-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-01-2013 |
De Adem van de Dagen (7) |
In de morgen, herlezend wat hij
de vorige dag geschreven had, kwam plots een zin in hem, de aanvang van Ernst Jünger
in zijn Auf den Marmorklippen,
een zin die hij opzocht:
Ihr
alle kennt die wilde Schwermut, die uns bei der Erinnerung an Zeiten des Glückes
ergreift
Hij ook kent dit nu, hij ook
voelt hoe zijn gevoelsleven vertraagt en hoe de herfst in hem gegroeid zit in
de eenzaamheid van het even eenzame huis en hoe herinneringen bij het minste
teken opduiken.
Herinneringen in hem
gebrand. En deze morgen in het sacrale van de luchten met schilfers licht doorheen
de gele bladeren van de twee oude, maar prachtige canadabomen aan de oostkant,
overvalt hem een niet te stelpen weemoed. Een niet te stelpen verlangen naar
dat dorp in de Val dAnniviers
waar hij was met haar en de kinderen, vakanties lang, elk jaar opnieuw, er
verblijvend tijdens de maand augustus, in een oude maar comfortabele chalet.
Hij was dit dorp, na haar
sterven, met de kinderen blijven opzoeken, en was deze chalet elk jaar blijven huren, alsof ze
daar meer en intenser aanwezig was. Een door de zon verbrande chalet, un chalet brûlé par le soleil, geplant en gegroeid tussen 'arolles' (pijnbomen) en lorken
met enkele berken ook en een pracht van een lijsterbes die glansde van de
vruchten. Een eiland van rust waarover het grote licht van de bergen was en in
de nacht, onder het laken van de sterren,
de ruisende stilte van de bergstroom in de diepte.
Een chalet die lijk de
voorsteven van een boot de vallei scheen binnen te schuiven. En het was ook daar,
en in die dagen, bevrijd van elke professionele verplichting, dat alles
samengenomen, zijn leven een andere dimensie kreeg en hij daar, met wat hij
meende een opdracht te zijn, begonnen is aan zijn boek.
Het was daar dat het zaad van
zijn immer aanwezig geweest verlangen te schrijven, vallen zou in goede aarde,
en vruchten opleveren zou, deels
dertig-, deels zestig-, deels honderdvoudig. Het was daar, dat uit de
talrijke impulsen van die maand, hij zich gerealiseerd heeft dat uit die dagen
van toen, een nieuwe Ugo was opgestaan, herrezen in een wereld die gevoed door
haar plotse dood, met de echo ervan klevend aan de dingen, zich opende voor
hem.
En nimmer heeft hij een kamer
gehad of zal hij ooit een kamer bezitten, die zich als het ware stolde om hem, waar hij zich zo goed voelde, totaal in harmonie met de houten wanden, met de
vreemde fotos en met de vele onbekende boeken omheen de bijbel, op de rekken
tegen de wand, en dan nog met de haard die wachtte om te worden aangestoken.
Hij voelde een ziel in die kamer
die de eigenaars la chambre des preux
hadden genoemd, zo iets als de kamer van de dapperen. Een ziel in die kamer,
doordrongen met wat zij had nagelaten in hem.
De kinderen betrokken op het
verdiep de vele kamers, hij wist zelfs niet wie waar sliep maar de kamer op het
gelijkvloers die hij voor zich gehouden had, louterde zijn alleen-zijn, en hij
voelde in zich een diffuus geluk telkens hij neerzat aan de door de tijd
gepolijste schrijftafel die, ingelegd in het bovenblad, de initialen C.H.E.E.
droeg en het jaartal 1699.
En terwijl zij toekeek die er
niet meer was, was het aan die tafel, waarin de houtworm aan het graven was en
waarover de geest nog hing van de vele geslachten die er zich over gebogen
hadden later zou hij vernemen dat ook niemand minder dan Titus Burckhardt aan
die tafel gezeten had - dat zijn eerste zinnen geschreven werden, een schrijven
dat, eens terug thuis, doorlopen zou tot het einde van het jaar, en dan een
volume te bereiken van meer dan honderd paginas om dan stil te vallen, alsof
hij leeg geschreven was.
Maar hij kon nu schrijven dat
zijn verblijf in deze chalet, het keerpunt betekende in zijn leven; dat haar
afwezig zijn en de geest van de kamer, een dergelijke impact hadden gehad, zo
dat hij begonnen was alle gedachten op te tekenen die opstonden in hem alsof
hij er plots nood aan had de essentie van al het voorbije terug te halen en
neer te schrijven opdat ook maar niets van al wat geweest was zou verloren
gaan?
Het is in die chambre des preux, met het veldbed tegen
de noorderwand dat hij slapen bleef en waar hij kennis maakte met het werk van
Titus Burckhardt, een werk dat voor hem een revelatie betekende en dat hem een
andere kijk gaf op de esoterische
betekenis van de architectuur van de Islam uit de beginperiode.
En, wat meer was, hij begreep
nu ook waarom er in de deur van de inkom, het kruis van de Tempeliers was
gebeiteld en ook waarom op de gietijzeren plaat achteraan de haard, de twee kolonnes
van de Tempel van Solomon waren afgebeeld met de zon er tussenin.
Nimmer zou hij vergeten hoe
gelukkig hij toen was, als hij, in afwezigheid van de familie die naar het dorp
was om boodschappen te doen, neerzat in de zon om te lezen of te schrijven aan
de oneffen leien tafel op het terras.
Was er ooit groter geluk
geweest in hem en ook, eigenlijk nu, in deze eerste dagen van wat hij als titel
(voorlopig) meegaf De Adem van de Dagen aan het werken was; nu hij die tekst van vroeger was gaan
opzoeken en passages eruit zal overnemen, deze morgen van een glorieuze
herfst, gedoken in wat vroeger was? Want er was ook Anja geweest.
15-01-2013, 23:59 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-01-2013 |
De oude man |
14-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-01-2013 |
Hoe wordt een boek geschreven? |
Of hoe schrijft zich een boek?
Wel, klaar en duidelijk, ik weet het niet.
Wat ik wel weet is dat ik geen
boek wil schrijven over feitelijke gebeurtenissen die in elkaar verweven, elkaar
opvolgen en een verhaal vormen; wel over gebeurtenissen die zich situeren in
het landschap van de geest, waarvan het in elkaar verweven zijn soms
onontwarbaar is.
Ik heb dus niet zoals Mulisch
voor zijn hemelgeschiedenis, een vooropgesteld plan, waarin alle feiten door
Mulisch zelf werden bedacht. Ik heb helemaal niets, al ken ik wel, na al die
jaren, enkele hoofdgedachten die
onvermijdelijk kans maken ter sprake te komen, zelfs als deze gedachten,
lichtjaren uit elkaar zouden liggen, zoals de chronologie van Egypte en wat
er is van de geest na de dood.
Maar een duidelijk plan heb ik
niet. Ik wacht op de inspiratie van het ogenblik dit blog is er het bewijs
van om te schrijven wat ik denk te mogen/kunnen schrijven.
Achteraf gezien is het bij mij
ook laag op laag die gelegd wordt Hertmans legt er dertig om zijn ergernis af
te zwakken, maar ik leg er dertig om te komen én tot het meest precieze woord
én tot de meest precieze weergave van de gedachte die ik op het oog heb. Verder
gaat mijn planning niet.
Zo vermoed ik ook nu al, dat ik
iets zeggen zal over Velikovsky en dan is het niet omwille van zijn Venus, geboren
als planeet, waar ik weigerig tegenover sta, maar wel omdat hij de gang van
mijn geestelijk leven grondig heeft gewijzigd en ook omdat ik me, zo-even de
vraag heb gesteld hoe het komt dat wij, westerlingen, nooit geleefd hebben met
boven ons, de planeten als goden Ares, Athena, Zeus, zoals de Grieken en de
volkeren van het Oosten.
Het zal hier, in de tijden vóór
Christus, maar een dorre religieus-- geestelijke woestijn geweest zijn -
alhoewel Avebury, alhoewel Stonehenge - met uitzondering van het Hoge Noorden
misschien.
13-01-2013, 02:33 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-01-2013 |
De Adem van de Dagen (6) |
Zo is de ontdekking van het
boek van Maurice Gilliams, Elias of het
Gevecht met de Nachtegalen een belangrijke gebeurtenis geweest in zijn
leven, dan toch wat boeken betreft.
Hij las en hij herlas het. Hij
vond het een eenvoudig groot boek. Eigenlijk een boek waarin heel weinig
gebeurde, en wat erin gebeurde waren zaken die hij ook had kunnen ontmoeten in
zijn jeugd.
Zo was er die passage waar Aloysius,
op een fiets die hij ontleend had, daar waar hij geplaatst stond tegen de
gevel van een woning, traag op en neer rijdt in de dreef, terwijl de passieve
Elias met de schrik in zijn leden, luistert naar de geluiden van stemmen en van
lepels in borden, komende uit het open venster van de eigenaar van de fiets.
Zo was er de geschiedenis met
de papieren bootjes die door Elias en Aloysius werden uitgezet, in de beek
achteraan het park. Een daad waarin hij zich terugvond, want ook hij had papieren
bootjes uitgezet op het helder stromend water van de sloot achteraan de
boomgaard, bootjes die hij zag als een boodschap aan de wereld met zijn naam
erop.
En dan was er nog het verhaal
van de plots opstekende storm en van de eeuwenoude beuk die ontworteld wordt en
neerstort voor de steigerende paarden van de koets met Elias en tante Henriette
erin, en de woorden van tante Henriette: Elias
nu hebben we tijd genoeg. Een verhaal
dat hij las als een verwijzing naar een gebeuren uit zijn jeugd.
Het was toen hij met moeder de
dreef naar het landgoed van zijn dromen waren ingewandeld, en ze ineens verrast
werden door een verschrikkelijk onweer waarbij, in een helser dan hels lawaai,
de bliksem insloeg in een enorme eik op korte afstand van hen zodat ze beiden
tegen de grond werden gegooid, tussen de opdwarrelende aarde en de afgerukte
takken.
Toen ze zagen dat de boom
middendoor was gespleten nam moeder hem heel dicht bij haar en fluisterde ze:
Het is helemaal niet erg, Ugo, ons Heer is altijd met ons.
En ons Heer was met hem
geweest want achteraf vertelde moeder aan wie het horen wilde dat hij, juist
voor het inslaan van de bliksem, ver voor haar de dreef was ingelopen en dat
ze, gevolg gevend aan een vreemd voorgevoel, hem juist op tijd teruggeroepen
had.
Teruggeroepen, opdat nu zou gebeuren
wat toen al ergens in de toekomst opgetekend stond.
Het is duidelijk, het is vooral
Gilliams geweest die in een beginfase, zijn wijze van schrijven sterk zou
beïnvloeden. Zonder Gilliams had hij misschien nooit die dringende behoefte gekend.
Maar het kan echter slechts een korte inleiding zijn geweest, het schrijven zat
hem in de genen.
Dit zijn verre gebeurtenissen
die hij thans oproept: de bootjes op het water, de dreef naar het landgoed en zijn
kleine hand in de hand van moeder. Alle gebeurtenissen uit het zorgeloze
landschap van zijn jeugd, waarvan hij nu het voor-altijd-voorbij-zijn ondergaat
in deze oude kamer waar hij zit voor de open haard waar het hout nog ligt te smeulen,
even nog, zoals de herinneringen die hem bezoeken.
Er zijn er echter ook, waarop
hij niet wenst in te gaan en te herbeleven. Duiken deze op, en weinig is er
nodig, ze worden in de kiem gesmoord, alsof ze nimmer waren geweest of dan toch
niet zoals ze zich hadden voorgedaan. Want heel wat was er dat zijn ouders, dat
zijn broers en vrienden niet goedkeurden en dat hij zich verwijten kon. Het was
een heel pak dat daar ergens lag opgestapeld, zoals James Joyce in zijn Ulysses
het wist als hij schrijft:
There are sins or (let us
call them as the world calls them) evil memories which are hidden away by man
in the darkest places of the heart but they abide there and wait.
Negatieve herinneringen dus,
opgeslagen in de verste plaatsen van ons hart, die op de loer liggen, klaar om
op te duiken.
Maar als rijper man waren er mooie,
troostende zaken die hij wel kon terugnemen. Er was zijn verliefdheid en zijn
huwelijk, er waren de kinderen, er was de zelfstudie die hem toeliet een ambt
te bekleden waar hij enorme voldoening in kende, al was er ook de ziekte, met
de dood op de drempel die gelukkig wachtte om toe te slaan. En dan, wat hij als
normaal beschouwen kon, het tanen van de verliefdheid en het wegdromen in een
andere, onbereikbare wereld, zoals in de droomwereld van zijn landgoed, een
droom die hij nu half verwezenlijkt zag in die oude woning van hem, gelegen aan
de rand van een bijna ontoegankelijk bos met wegen, toegesnoerd met bramen en
varens, zoals het omheinde bos van vele hectaren, waar Houellebecq het over
heeft in de laatste hoofdstukken van zijn boek dat hij met veel voldoening
gelezen had.
Vele herinneringen blijven
aldus kleven aan de dingen en duiken plots op in kleine, onooglijke
gebeurtenissen, als een glas wijn gehouden naar het licht, waar hij soms zijn
overleden broer in terugziet; een lege stoel op een terras, een liefdeslied van
Grieg, maar dit alles krijgt, nu hij erover schrijft, een zwaarte die hem stil
maakt, krijgt nu een andere inhoud, woorden die zich verslingeren in woorden en
andere zaken oproepen die ooit beelden waren of dromen waaruit we allen
bestaan, de grote zwijgende massa van de dingen die voorbij zijn.
12-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-01-2013 |
Schrijf maar wat gedichten |
Schrijf
maar wat gedichten
opdat
je niet te vlug zou sterven
als
je dood zult zijn,
opdat
er hier of daar
een
woord van jou nog wonen zou.
Een
kaft met poëzie
waar
men misschien,
zich
over buigen zal, een korte wijl
om
daarna, ook te verdwijnen
in
de schemer van de tijd.
Zoals
het van zovelen is
die
hier verzonken in de aarde
na
jaren, al vergeten zijn.
Zo
schrijf nog wat gedichten
opdat
je niet te vlug verschemeren
zou
eens je boeken dichtgeslagen,
je
pennen uitgedoofd
je
bladen blank gebleven.
En
kom ik dan,
als
woord, op avonden,
gewandeld
in je binnentuin
om
er naast jou neer te zitten,
even
maar.
11-01-2013, 01:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-01-2013 |
De adem van de dagen (5) |
Het schrijven is voor hem een
ziekte, een drug. Hij weet van Paul Nizon dat hij zestig jaar lang een dagboek
heeft bijgehouden - zoals er velen zijn met een dagboek als compagnon en dat
hij het typte op losse bladen die hij op het einde van het jaar bundelen liet.
Ugo heeft zijn dagboek
bijgehouden, schrijvend in zijn page-a-day
diary van de Economist - waarvan
het papier zacht is op de rectozijde en korrelig op de versozijde, en dit met
zijn pen, gevuld met inkt, lie de thé van J.Herbin depuis 1670, die er licht krassend maar o zo vloeiend
over glijdt, en hierbij denkt hij aan de grote Umberto Eco die in zijn In de Naam van de Roos ons meldt dat
hij de geschiedenis van Adson van Melk neerschreef in een paar grote schriften
van de Papeterie Joseph Gilbert waarin
het zo prettig is te schrijven als de pen zacht is.
En het schrijven in zijn dagboek
is een even grote vreugde geweest voor hem en die vreugde is gebleven, zoals
het een vreugde moet geweest zijn voor Umberto Eco. Eigenlijk is het meer dan
een vreugde het is een noodzakelijkheid.
Als hij dan terugdenkt aan zijn
droomlandgoed uit zijn jeugd - het is ook dit van zijn jongste broer geweest - gelegen
aan de rand van een bos dat eens park was en waar het licht opkomt, is hij deze
morgen de knaap van tien, twaalf, veertien jaar. Hij heeft geen globaal beeld
meer van die knaap van toen, maar hij weet wel dat het uitzicht van park en
landgoed totaal verwilderd was. De gracht er omheen, dichtgegroeid met els en
struikgewas, met varens en mossen, met waterplanten en salomonszegel terwijl
verdorde takken en omgewaaide bomen het nog verder in de tijd duwden.
Er hing een sfeer van
geheimzinnigheid over erf en park. Mede doordat de bewoners ervan leefden als
kluizenaars scheen het, alsof het geheel gestold lag in de greep van de tijd. Was
het alsof de geest van de geslachten die er geleefd hadden nog tussen de bomen
hing en het landgoed als een eiland boven de aarde dreef.
Als knaap werd hij er als het ware
naar toe gezogen en op een namiddag was de roep ervan zo groot dat hij het
gewaagd had, over de uitgedroogde gracht die rook naar modder en rottende
bladeren, die rook naar de kamperfoelie aan zijn mond, het park binnen te
dringen tot de witgekalkte muren van een prieeltje, in wat eens de achtertuin
van het vroegere nu totaal verdwenen - kasteel, zal geweest zijn.
Hij had binnengekeken door het
raam om een fractie lang te staren in de wijd open ogen van een halfnaakte
vrouw met donkere haren in slierten over haar bezweet gezicht, en over haar
gebogen de rug van een man.
Hij was toen hals over kop
weggerend, de handen voor zich uit, zijn adem schreeuwend in zijn borst en was
blijven lopen tot de eerste huizen van het dorp, om dan in een brede zwaai,
langs een veldweg terug te keren over de boomgaard naar het ouderhuis.
Moeder dacht dat hij gevochten
had toen ze de klonter bloed zag op zijn wang, maar hij vertelde dat hij in de
bramen was vast geraakt. Van het koppel repte hij met geen woord en zeker niet
wie hij gemeend had te herkennen.
Nu vraagt hij zich af of dit voorval
geen inbeelding is geweest, of tal van feiten die hij zich herinnert wel
werkelijk hebben plaatsgevonden; of het wel zo is geweest dat er, toen ze op
een avond aan het spelen waren op de weide, een man voorbijkwam op de fiets die
hen toeriep dat drie mannen verdronken waren in een waterput die ze wilden
reinigen; of het wel echt was dat hij op een dag aan de rand van het bos een
vuursalamander had gedood - er werd verteld dat een beet ervan giftig was - en
dat hij daarna de moed had gehad zijn vinger te plaatsen op het roerloze, koude,
geel-zwarte vel.
Maar werkelijkheid of niet,
deze beelden of waren het dromen, en vele andere blijven hem bezoeken, krijgen
een nieuwe omkleding, een lossere inhoud en vervagen, en van de vrouw en de man
die de liefde bedreven in het prieel gaat nu geen verwarring meer uit zoals dit
vroeger, lang het geval was geweest.
Ook, omdat hij heeft lief gehad
op vele plaatsen: in het rijpend koren - waar hij Knut Hamsun las - in het
wilde gras, tussen de bloeiende brem die woekerde rond dolmen en menhirs; in het
ochtend bed van een voor hem opengelaten woning en op zovele andere plaatsen,
getuigen van het leven dat opspringt, onhoudbaar, oncontroleerbaar, en soms herdacht
en nu herschreven. Of de totaliteit ervan die verstrengeld ligt in de knaap en
de man die hij geweest is, samengebald in die ene, zich steeds hernieuwende
herinneringen, nu een deze zijnde, nu eens de andere.
En als hij een beeld aanraakt daagt
een ander beeld op, wordt het een snoer van herinneringen die elk hun beurt
willen krijgen. Echter hoe komt het dat er gebeurtenissen zijn die verder zijn
doorgedrongen en zich dieper in hem hebben vastgehecht en andere die zich
oplosten en bijna totaal vervaagden als onbestaande?
10-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-01-2013 |
De kracht van de geest |
Je hebt heel wat te overwinnen
om het warme bed te verlaten en te gaan neerzitten in de kilte van de kamer met
een deken op de rug om te gaan schrijven in de holte van de nacht, onder de
lamp. Zelfs al heb je niets om over te schrijven, zelfs al hangen er nog
flarden slaap in je ogen.
Je weet Jupiter hoog in het
zuiden en naar het oosten toe, je sterrenbeeld Orion en heel laag bij de
horizon, Sirius, en het is over Sirius, de Sothisster van de Egyptenaren dat je
vandaag geschreven hebt en over Velikovsky, die in een deel van je leven
centraal heeft gestaan.
En je schreef over hem een lang
essay dat je nu uitdragen wilt, gebundeld, om er voor altijd komaf mee te maken.
En komaf te maken met Mars en Venus en Jupiter, de drie goden van de volkeren
van de Oudheid. Met de grote vraag, waarom het goden waren, waarom ze aanbeden
werden als Ares, als Athena, als Zeus door de Grieken en de andere volkeren,
met een andere naam dan, Inanna voor Venus bijvoorbeeld.
En wat meer is, waarom ze
oorlog voerden onder elkaar en de Yahweh van de Bijbel, de God van de Hemelse Legerscharen
werd genoemd.
Gek om hierover na te denken en
er iets over te willen schrijven. Maar je denkt aan Dante, de banneling,
rondzwervend met zijn Commedia in de maak. Schrijvend in het midden van de
nacht, in het licht en de geur van de flikkerende kaarsen over hem, het onsterfelijke
werk, waarmede hij alle troubadours en wat deze schreven voor hun verre geliefde,
ver zou overtreffen. Een werk dat nog nooit over een vrouw zou geschreven zijn,
zoals hij het neervederde in zijn Vita
Nova. En hij toen zijn Vita Nova - zijn sonnettencyclus aan zijn geliefde
Beatrice - plots afbrak om te beginnen, na studie, aan wat later genoemd zou
worden zijn Divina Commedia.
En zeven eeuwen later, in het
midden van de nacht, iemand die hier niet alleen aan denkt, maar het
neerschrijft ook omdat het niet op de
sofa noch onder het dons is dat je roem verwerft, zoals Vergilius het aan
Dante wist te melden.
09-01-2013, 03:48 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-01-2013 |
De Adem van de Dagen (4) |
En dan, wat zijn
boek betreft, is er wat Rupert Sheldrake schoorvoetend waagt voorop te stellen
- hoewel Sheldrake bekent deze idee niet te propageren - als zou het heden
vanuit de toekomst worden beïnvloed.
Hij kan ermee
akkoord gaan, want hij heeft meer en meer het gevoel dat het boek hem zijn wil
oplegt. Dat het in potentie zijn (voorlopige) vorm al heeft - zoals hemel en
aarde in potentie bestonden op het einde van de zesde dag - maar nog niet af,
nog niet voltooid, trouwens nu ook nog niet.
Hij kan zonder
schroom verhalen dat het boek hem een ritme wil opleggen dat even hoog ligt dan
de duizend woorden die Anthony Burgess, zoals hij eens las, elke morgen schreef
voor hij neerzat aan de ontbijttafel. Maar dit geeft een probleem want het is een
ritme dat te hoog ligt voor zijn jaren.
Nu, Burgess was
verre van zo oud als hij nu is wanneer hij deze woorden schreef. Zelfs al weet
hij vele gegevens en impressies in hem opgestapeld, en wel zo dat hij deze niet
meer intomen kan, dat ze uitpuilen en dat hij het uitzwerven ervan, over het
grasveld, over de bomen, over de huizen van het dorp, over de maagdelijke
bladen papier, niet meer tegenhouden kan.
En toch zal hij geen notaboekje
aanleggen met de structuur erin van wat hij zeggen wil, zeker niet zoals de
grote Mulisch het heeft gedaan voor het schrijven van zijn Ontdekking van de Hemel; hij zal evenmin een doos gaan openen met
brieven erin en een andere met fotos, beide uit een ver verleden, zoals Serge Doubrovsky,
die hem nochtans de idee van de autofiction
bijbracht.
Neen, hij zal zich laten
overvallen door het woord en het nemen zoals het komt, met flash backs naar
dingen die waren of hadden kunnen zijn. En de gang van zaken in zijn leven is
niet uitsluitend afhankelijk van hem zelf - hoe groot is onze vrijheid van
handelen wel?
Het is hij niet alleen die
beslissen zal over elke wending die zijn verhaal neemt of zou kunnen nemen. Het
zal, zoals Sheldrake het vermoedde, meestal vertrekken vanuit de toekomst, waar
alles al geformuleerd staat, maar waar hij nog niets vanaf weet. Vandaag zal
dit zo zijn en morgen en overmorgen. Het verhaal, als het een verhaal wordt,
zal hij optekenen zoals het komt.
Hij ziet dus de inbreng van het
omringende in de gebeurtenissen als heel belangrijk. Soms ligt het in de lijn
van de verwachtingen, soms is dit totaal onverwacht. En dit laatste gebeurt
maar al te vaak opdat hij hierin niet een mysterieuze interventie zou zien.
Nu, (vermeende) toevalligheden
te zien als mysterieus betekent helemaal niet dat hij zich aanmelden wil als
een uitverkorene. Gedachten die onverwacht opduiken overkomt elk van ons, maar
niet iedereen staat klaar en is er telkens ontvankelijk voor, ook hij niet, om
in te spelen op de stootkracht, we noemen het ook inspiratie, die er van
uitgaat.
Neen, er lopen geen
uitverkorenen rond op aarde. Als er dan toch uitverkorenen zouden zijn dan is
het hoofdzakelijk omdat ze meer dan de anderen open staan om die onzichtbare
tekenen, die ons aanzetten tot een creatieve prestatie, als een soort
verplichting te interpreteren. Zij die deze tekens als dusdanig aanvoelen,
noemt Houellebecq
des artistes.
Er kan ook nimmer een
uitverkoren volk zijn geweest. Als er ooit een volk is geweest dat gemeend
heeft zich aldus aan te kondigen, dan berust dit op feiten die in ons derde
millennium, een andere verklaring meekrijgen.
Neen, hij is zeker geen
uitverkorene, als autodidact kent hij teveel de twijfelgevoelens als hij s
morgens gaat herlezen wat hij de avond ervoor zo goed dacht te hebben
geschreven. Maar het gevoel van het geïnspireerd zijn is soms aanwezig in zijn
handen onder de lamp, soms aanwezig in de muziek die de woonkamer bemeubelt en
nu en dan, als zijn pen stilvalt, doordringt tot hem - lijk de flarden
walsmuziek in La Valse van Ravel
binnenstromen in het park telkens de deur van de balzaal opengaat en, meent
hij te weten, dat deze inspiratie herkomstig moet zijn uit zijn verwevenheid
met de toekijkende kosmos, en meer nog, uit de boeken die hij las en hem
omringen in hun rekken.
En ook, dat dit alles
verstrengeld ligt met zijn eigen verworvenheden en bevrucht wordt met het
stuifmeel van de weemoed om het onherstelbaar voorbij zijn van zijn jeugd.
Als hij erin slaagt dit te
verwoorden dan zal hij zich voelen als uitverkorene, zonder een uitverkorene te
willen zijn of genoemd te worden.
08-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-01-2013 |
Interview met Stefan Hertmans |
Stefan Hertmans dacht
op het einde van het jaar, (even) aan Salman Rushdie die in zijn Joseph Anton
de verzuchting had geuit dat het verstandig
zou zijn zich terug te trekken uit de wereld van het commentaar en de polemiek,
en zich weer te wijden aan wat hij het liefst deed, aan de kunst die zijn hart,
zijn verstand en zijn geest van jongs af had gestolen
Het zal dus ook de
verzuchting van Hertmans geweest zijn en ik zie niet in wie hem hiervoor enig
verwijt kan of mag toesturen, zeker niet zij die de helft van de woorden in de
Van Dale willen schrappen omdat ze te moeilijk zijn voor de jeugd van nu en
enkel, wat Hertmans noemde het Verkavelingsvlaams, wensten over te houden in
het onderwijs.
Ik erger me al lang
aan zij die de Vlaamse cultuur uitdragen met wapperende vaandels op de
sportmanifestaties waar ook ter wereld behoudens in Wallonië en ons
minachten als we niet openlijk uitkomen voor een autonoom Vlaanderen. Want wie
zegt er ons dat er achteraf in dat autonoom Vlaanderen geen machtsstrijd zal ontstaan
tussen Antwerpen, Limburg, of Limburg en beide Vlaanderen, al was het maar op
basis van het Vlaams dat er gesproken wordt.
In feite kan me dit
geen zier schelen. Op mijn ouderdom mag ik het citaat van Salman Rushdie als
het mijne aanzien. Ik ben Vlaming en voel me Vlaming, en ik wens en verlang
iets toe te voegen aan de Vlaamse Literatuur, iets van mij zelf als ik ertoe in
staat zou zijn.
Maar schrijvend in
het Nederlands belet het me niet te veronderstellen dat de Vlaming die me leest
ook citaten in het Engels, het Frans, het Duits, te lezen krijgt en zelfs
Spaanse als het Frans hierbij van een grote hulp is om het citaat te begrijpen.
Ik bedoel eenvoudig
dat het niet is omdat ik deze citaten onvertaald gebruik, ik minder Vlaming zou
zijn, integendeel, de veeltaligheid is een eigenschap van de Vlaming.
Dus, Stefan
Hertmans, erger je niet als je door een Kevin Absilis getekend wordt, zoals ik
las maar Absilis las ik niet en zal ik niet lezen als een typische,
politiek correcte, Vlaamse-identiteitsvrezende, belgicistische progressieve. Ik
zou er eerder fier op zijn aldus getekend te worden.
Het zijn trouwens
woorden die in hun Van Dale niet meer zullen voorkomen, want te moeilijk. Eigenlijk, na
lezing van het interview van Filip Rogiers in het dS Weekblad van zaterdag 5
januari, wou ik enkel één zin weerhouden, één prachtige zin, althans volgens
mij. En ik denk dat ik deze hier mag overnemen:
Ik
word het niet moe om in lezingen te zeggen, misschien zit de man of vrouw die
voor ons allemaal net zon grote betekenis zal hebben als Kafka 50 jaar geleden,
op dit eigenste moment ergens in de stad op café. Hij zit daar kijkt naar iedereen
en niemand naar hem. Hij laat zich niet verzoeken of bevelen hoe zijn stem zou
moeten klinken, wat zijn kunst zou moeten zeggen. Het echt nieuwe, dat wat
straks de mens weer zal laten voelen dat hij mens is, laat zich niet in een
programma duwen.
Ik wens er enkel de
vraag aan toe te voegen of die heer of dame in hun wereld wel de gelegenheid
zal krijgen om zijn of haar stem te laten horen
07-01-2013, 00:38 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |