 |
|
 |
|
|
 |
02-02-2013 |
Anthony Burgess |
Als ik een artikel in een oude El País mag geloven zou Anthony
Burgess het aangedurfd hebben te schrijven: schrijvers zijn
lieden zonder belang, ze hebben hun innerlijk leven omgezet in wat ze reeds
publiceerden en hun uiterlijk leven beperkt tot het zich neerzetten om te
schrijven. Veel aantrekkelijker is het leven van een taxibestuurder.
Hij
was een wijs man, een veelschrijver, er zal dus wel een deel van waarheid in
zitten. Dag in dag uit, ben ik bezig met wat terecht komt in mijn blogs. Veel,
om niet te zeggen alles, is er op afgestemd, ook de dingen die ik nog doe
worden er door ontregeld en zeker mijn belangstelling
voor het dagelijkse, zelfs - zoals ik reeds zegde - voor het lezen.
Burgess,
die de dood van dichtbij heeft gezien op 42 jarige leeftijd werd bij hem een
hersentumor vastgesteld zegde ook dat hij denkend aan de dood schreef over
het leven.
Ik
herken me in beperkte mate in zijn woorden. Bij hem was het, zoals nu bij mij,
een vlucht in woorden, maar hij was enorm productief hij schreef vijf boeken
in het jaar dat de dokters hem nog gegeven hadden terwijl mijn productiviteit
te laag ligt, opdat ik er nog tijdig komen zou, en al weet ik niet waar ik
aankomen wil, ik blijf maar schrijven zodat het eindpunt zich maar blijft
verwijderen in de tijd, zelfs al komt het dichter en dichter.
Pero los
novelistas, son gente sin interés: han vertido su vida interior en lo ya
publicado y su vida exterior se limita a sentarse a escribir. Mucho màs
attractiva es la vida de un taxista. (El País van 27 oktober 2012))
02-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-02-2013 |
Bezinning |
Hoe
komt het dat velen onder ons zich tevreden stellen te eindigen in het Niets.
Dat ze aanvaarden van stof te zijn en tot stof terug te keren. En hoe komt het
dat ik er me met de moed der wanhoop tegen verzet, dat ik dit absoluut niet
aanvaard; dat ik een totaal andere zekerheid uitdragen wil die me brengt op de
rand van wat, als ik luister en lees, de maatschappij van vandaag erover denkt?
Wat
gebeurde er met mij, wie was ik als kind van mijn ouders - eenvoudige, werkende
mensen - opgegroeid in een landelijke omgeving tussen weiden met bloemen en
bossen zonder paden, en abelen in de beemden en weegbree en smeerwortel en ereprijs en sint-janskruid en
zovele andere bloemen en planten.
Heb
dit allemaal in mij opgeslagen: en vlinders en bijen, en eksters in de bomen en
merels in de hagen en lijsters en meesjes, en eieren in de nesten, en kastanjes
en hazelnoten en de geur van de meidoorn in de lente, en meikevers op de
bladeren van de eik.
Een
wereld van wonderen. En ik zou moeten geloven dat er niets was, niets is. Dat
dit alles er zo maar gekomen is, zo maar, zonder reden van bestaan, dat het
geen dingen zijn om ons de ogen te openen?
Zeker
is dat ik meer een kind van de natuur was dan een kind van mijn ouders, dat het
de natuur is waarin ik ben opgegroeid die mijn wereldbeeld heeft gevormd,
ondersteund door bepaalde boeken die mijn wegen hebben gekruist, om
uiteindelijk aan te komen waar ik me nu bevind en te verkondigen met fluiten en
trommels des fifres et tambours - dat er Iets in meer moet zijn, Iets dat enorm
is, onoverzichtelijk is, onverklaarbaar is. Maar dat IS.
01-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-01-2013 |
Goldberg Variaties |
Aan Anna Enquist
Haar
vingertoppen naar
de
toetsen toe getogen,
in
totale intimiteit
met
Johan Sebastian Bach.
Van
wie het componeren was,
van
wie het in elkaar verweven
van spiralen,
van voluten was.
Van wie in
kloostergangen
overspoeld,
naar boven,
naar beneden,
witte parels,
over donkere
tegels
uitgestrooid,
gemeten tot lang erna.
Hoorden toen
het
onvermogen
op te
stijgen, al wilde ze,
al wilden
allen die er waren,
alsof
mogelijk
dichter nog
te komen,
hoger te
geraken
In geest op
geest geënt,
een overgang
van eeuwen.
Overrompeling
van regenbogen,
verwondering
te leven
en het leven
uit te schrijven
in
runentekens.
En,
gekluisterd
in de
balken, wat we zagen,
vlinders
uitgedroogd
in
spinnenwebben
Ook wij
die avond
met
Bach
geconverseerd,
wij
allen die er waren.
Niet meer
wetende
hoe Bach de
klanken was.
31-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-01-2013 |
De Adem van de Dagen (12) |
En dan, wat hij niet zo
dikwijls deed, bladerend in zijn dagboeken, valt hij op enkele regels uit een
gedicht van Rilke die hij overgeschreven had en van uit het licht van de bergen,
komen de herinneringen aan Anja terug:
Einmal
wenn ich dich verlier,
wirst
du schlafen können, ohne
dasz
ich wie eine Lindenkrone
mich
verflüstre über dir?
Hij had dit geschreven toen
Rilke een toevlucht was voor zijn gevoelens van een beginnend verliefd zijn. En
hij de pijn die zwol in hem, onderdrukken wou omdat hij wist dat het verschil
in ouderdom met haar, en de levensomstandigheden van hen beiden, te groot waren,
te onoverkomelijk.
En zijn dagboek open voor hem:
Zal
je wel slapen kunnen als ik je verlies en me niet meer lijk een krans van
lindebloesems verfluister over jou?
Kort was hun ontmoeting
geweest, maar achteraf als hij naging hoeveel gebeurtenissen nodig waren
geweest opdat hij haar ontmoeten zou, op weg naar een berghut, op meer dan
2.800 meter hoogte in de Alpen, dan zag hij er, maar al te graag, elementen in
die vooraf - door het lot, dacht hij - vastgelegd waren opdat hij haar
ontmoeten zou.
Het was vroeg in de morgen dat
hij met zijn twee vrienden Robert en Gustave, enkele dagen na hun bezoek aan het
graf van Rilke, op weg waren om de beklimming van de Besso te doen en even
gestopt waren in de Cabane du Petit
Mountet, en ze haar ontmoetten waar ze neerzat, in de schemer en alleen,
aan een tafeltje, met een tas thee voor zich.
Dit was het begin geweest. Later,
aan een moeilijke passage over een stroom die langs de bergwand naar beneden
stortte, had ze schijnbaar gewacht op hen, ze zou hen vragen hoe het verder
moest en Robert die haar uitnodigde hen gezelschap te houden, over de gletsjer
tot in de Cabane du Grand Mountet.
Het begon als een totaal
onschuldige kennismaking, waarbij hij vernam dat haar naam Anja was en dat ze
een landgenote was, een streekgenote bijna. Ze wou de cabane bezoeken waar ze jaren geleden geweest was met haar vader en
was zinnens nog die zelfde namiddag terug te keren naar Zinal. Robert zegde
haar dat ze beter de nacht in de cabane
doorbracht en pas morgen, in de namiddag, als ze terug waren van de Besso, met
hen terug kon gaan, quen pensestu, Ugo? had hij gevraagd.
Hij wist, als hij verder
bladerde dat zijn dagboek van die maand augustus de echo droeg van hun ontmoeting
en vooral van zijn lange afdaling met haar over de gletsjer naar Zinal toe. Hij
hoefde het niet te herlezen, niet over te nemen. Hij wist dat de woorden komen
zouden zoals ze nog, na de vele jaren die erover waren, woonden in hem.
Maar hij aarzelde. Hij aarzelde
open te breken wat nog smeulde, omdat hij wist dat het een gebeuren was geweest
met een te groot impact aan mogelijkheden, die hij toen, de dagen na hun
afscheid van elkaar, had uitgeschreven om zijn gevoelens te onderdrukken.
*
Pas een paar dagen later zou
hij het verhaal verder openen. Hij zou gaan neerzitten in de tuin, de laatste
mooie dag van de herfst, aan de tafel onder de bomen, met het vallen van de
bladeren over hem zoals de vallende bladeren in het boek, en Zhivago toen een
ogenblik dacht dat het de schaduw van vogels was en het was in het gekir van
de tortels en het ruisen van de wind in de bomen dat hij begon aan het verhaal waarin
alle elementen aanwezig waren opdat in de bergen omheen de cabane du Grand
Mountet, zijn leven voor een tijd stil zou staan en zij binnen komen zou in
hem, om er tot deze dag in de herfst, en tot lang nog erna, te wonen, wat hij
ook deed om haar te vergeten.
*
30-01-2013, 00:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-01-2013 |
Identiteit |
Wie is het die schrijft en in welke mate is wat
hij schrijft realiteit of fictie? Weet ik het zelf wel, eens het geschreven
staat? Vroeg ik me gisteren af.
Ik weet enkel dat wat ik schrijf het product is
van mijn gesprek met mezelf, en ook dat de oude man, zoals ik me gisteren, meer
dan de andere dagen, voelde, zal blijven pogen creatief te zijn in woorden,
zoals hij bezig was in het voorbije, se
innanzi tempo, grazia a sé nol chiama.
Maar ik of hij, Ugo, bekennen ootmoedig dat er
op dagen, zoals dagen met sneeuw of dooi, grote verwarring bestaat en dat ze
beiden niet weten hoe de toekomst, vooral dan de nabije er zal uitzien.
En toch wordt er morgen een vervolg geschreven
dat voor het ogenblik nog woekert in hun hoofd.
Heel duidelijk en zeker toepasselijk is wat hij
leest in Le Monde:
toute littérature joue avec la notion
didentité: qui écrit? qui parle ? qui invente ? qui se souvient ?,
cest le je de la fiction et de la réalité,
Verwachtende, dat wat geschreven wordt wel degelijk
als literatuur mag gezien worden, want beiden kennen alleen de hoop dat het
antwoord positief is, niemand heeft het hen ooit gezegd.
Indien voor die tijd, de genade (la grazia di Dio)hem niet tot zich roept.
(Inferno
XXXI, 129).
29-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-01-2013 |
De andere oever (2) |
Je tijd is daar om in je fameuze boek te zeggen, wat je te zeggen hebt. Herlees wat Bernardus
hierover vertelt, je hebt het wel ergens opgetekend in een van je dagboeken, toen
Bernardus je aanzette tot schrijven, en je hem opzocht, niet in de kerk van
Vézelay waar hij de kruistocht predikte, dat was een andere Bernardus, maar in de
abdijkerk van Fontenaye waar je hem ontmoette in de schemerstilte, toen je de
kapiteelversiering zag op de eerste kolommen, links bij het binnenkomen in die
groot donkere ruimte met het lichtpunt in het oosten. Je hebt toen begrepen dat
daar waar de versiering van de kapitelen ophield, met de tekening van de halve
cirkel nog klaar gegrift om te worden uitgebeiteld, Bernardus is langs gekomen
en gezegd moet hebben aan de beeldhouwer die het kapiteel een meer speelse vorm
wou geven:
Stop ermee, geen versieringen die ons gebed kunnen
storen, de ruimte hier is van Hij die is, van Hij die de totaliteit is van het
Zijn, van Hij die ons levend houdt en het is in zijn geest dat we ons verliezen
moeten.
Jij ook heb geen nood aan versieringen, geen
nood aan boeiende gebeurtenissen, er zijn er trouwens geen geweest in je leven, die buiten het normale vielen - de dood eigen aan het leven zijnde -
en je wenst er geen dramatische aan toe te voegen, zoals het meermaals gebeurt;
teken op wat je te binnen valt of het nu echt is of fictief, van het ogenblik
dat het geschreven staat zal het geweest zijn.
28-01-2013, 07:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-01-2013 |
De Adem van de Dagen (11) |
Er was een boek dat ze elk jaar mee
nam naar de Valais. En hij vond haar soms als hij terugkwam van een tocht met
de vrienden, gezeten op de bank voor de chalet met het boek gesloten op haar
schoot. Ze had hem eens verteld dat het volstond het boek te openen op om het
even welke bladzijde, om verder te lezen, ze wist wat eraan voorafging zoals ze
wist wat er komen zou. Herhaaldelijk had ze hem gevraagd het te lezen, maar hij
was nooit begonnen aan Dokter Zhivago.
Het leest zoals de bijbel had ze hem
gezegd. Eens had ze hem verteld over de passage waar Zhivago opgebaard ligt
tussen massas bloemen en Lara hem een laatste groet bracht. Ze vertelde het
alsof het zijn lichaam was, bedolven onder de witte bloemen en zij, Lara
zijnde, haar geliefde, haar Zhivago, een laatste groet kwam brengen. Zo
beleefde hij het toch toen ze het hem vertelde.
Was ze verliefd geworden op die
Zhivago? Het kon. In elk geval was ze verliefd op het verhaal. Ze vond het, o
zo machtig, dat de jonge Zhivago staande voor een boom, de bladeren verbood
verder te trillen en de boom verplichtte roerloos te blijven, en de boom bleef
roerloos, zegde ze.
Het is Zhivago geweest die de
laatste jaren van haar leven heeft gevuld als boek. Elk jaar, in het verlof, op
die ene plaats die ze haar plaats noemde, in het dorp dat ze haar dorp noemde,
en zegde ze, waar ze begraven wilde worden. Weinig scheelde het of haar wens
was werkelijkheid geworden.
Daarna heeft hij Zhivago gelezen en is
het boek ook in hem gegroeid, zodat er na Zhivago nog weinig boeken van een
dergelijk gehalte zijn opgedoken. Weinig of geen. Pasternak was voor hem ook
Mahler, de twee waren onafscheidelijk verbonden, het waren kunstenaars die de
kosmos inkeken, die kosmisch gebonden waren, die woorden schreven en noten
plaatsten om de eeuwigheid in te gaan.
Hij schrijft dit bij het wondere
lied uit Ariodante van Händel.
En maar al te dikwijls worden zijn ogen vochtig, de minste emotie is voldoende.
Een slecht voorteken dacht hij.
27-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-01-2013 |
De andere oever (1) |
Je weet, dacht ik deze morgen, dat de andere
oever niet ver meer af is, maak je klaar voor de overtocht. Weet dat je niets
van al wat je vergaarde, van al waaraan je gehecht bent: je boeken, je
tekeningen, de stenen en stukken wortels die je meebracht van je reizen, dat je
niets van dat alles meenemen kunt, dat alles wordt achtergelaten, en verspreid
zal worden in andere handen, in andere kamers.
Weet dat na jou, de wereld even vol zal zijn,
maar leeg van jou, van je schrijven, van je dromen, van je kijken naar de
bomen, van je loeren naar de meesjes en vinken die met tientallen afkomen op de
bollen zaad die je ophing in de magnolia voor het raam. Enkel je woorden, je
tekeningen, je etsen zullen zwijgend vertellen over jou.
Aldus, onthecht je van al wat je bezit en
schrijf, schrijf; dit is het enige dat je bezitten kunt, totaal bezitten kunt,
en waaruit je nu bestaat. Dit is van jou en van jou alleen. Al hebben vele
anderen bijgedragen om te schrijven wat je schrijft de vormgeving, de wijze van
denken en uitdrukken ben jij.
Daarna, na het gelui van de kerkklok over de
velden en de Leie zal er de stilte zijn, de grote bevreemdende stilte, de
stilte in klanken van licht waarin je werd opgenomen.
Maar schrijf nooit dat de andere oever nog ver
af is en dat je nog een groot pak dagen hebt. Schrijf dus en laat niets je
ontmoedigen, laat niets je in verwarring brengen.
26-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-01-2013 |
Lees nog heel weinig. |
Ik lees nog heel
weinig, het is alsof ik het lezen ontleerd ben. Ik die vroeger nooit zonder een
of meer boeken was heb nu nog moeite om iets anders te gaan lezen dan wat ik
zelf heb geschreven.
Ik lees nog amper
het dagblad en als ik het lees - doorblader is beter - dan is het in functie
van een passend onderwerp voor mijn blog dat ik schrijven moet. En dan nog, de
blogs zelf komen in de marge van het boek dat ik, met horten en stoten aan het
schrijven ben.
Wat dit boek in
wording betreft, dacht ik vanmorgen aan Boris Pasternak, aan zijn Dokter
Zhivago en dan vooral aan de verhaallijn er in die ik vergeleek met de
soberheid van het verhaal dat ik tracht te ontwikkelen.
Hoe boeit men zijn
lezer, is het met gebeurtenissen die in elkaar gehaakt, zich opvolgen om ergens
te eindigen of nooit te eindigen bij vele boeken is dit het geval - maar
verder te leven in de lezer?
En zo gebeurt het
ook dat je bij het lezen van de laatste bladzijde spijt hebt dat het de laatste
pagina is, en je je afvragen gaat hoe het nu verder moet, wat ik dan een goed
boek noem.
Wat ik schrijf
ontstaat uit mijn herinneringen, op vele plaatsen aangevuld met, of gewijzigd
tot, fictieve herinneringen, daarom ook is het autofictie die ik schrijf, want
mijn leven is niet meer geweest dan het leven van een doorsnee burger. Ik heb
wel geleefd, als knaap, in tijden van oorlog, maar buiten wat samengekoekt kruim
van het brood dat uit moeders oven kwam de aren van tarwe en rogge waren door
de regen gezwollen toen er geoogst werd - heb ik er in het dorp waar ik woonde,
niet veel van gemerkt, dan toch geen sensationele gebeurtenissen zoals er
zoveel te boek staan. En om totaal nieuwe levens op te roepen heb ik geen zin,
het leven zelf, zegde me een dame, vele decades geleden ze had de ouderdom
toen die ik nu heb is al meer dan roman genoeg. En ik blijf er bij.
Zo waarde lezer,
dit alles om je te zeggen, dat ik de laatste twee jaren weinig gelezen heb,
maar veel geschreven. Of het geschrevene en de inspanning die het vergde
opweegt tegen het negatieve van het niet lezen van Tom Lanoye, of Erwin
Mortier, of Luuk Gruwez, of Annemarie Ector, weet ik niet. Hoef ik ook niet te
weten. Ik ben nog altijd wie ik was en ben, en blijf het beste geven van wat in
mij is. Is het veel, is het weinig, het is over het leven dat ik gekend heb als
over het leven dat ik had kunnen geleefd hebben.
25-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-01-2013 |
De Adem van de Dagen (10) |
Zondagavond, na het vertrek van de kinderen, de
echo van hun stemmen die nog hangen blijft in de schemerruimte van zijn gedachten,
woorden die hij gehoord had en begrepen of niet begrepen. Maar één zin die heel
duidelijk was toen hij onverwacht in de keuken kwam waar de dochters aan de
afwas bezig waren.
Liggend op de sofa, in een deken gewikkeld, draagt
hij de moeheid van hun bezoek in zijn lichaam, tot in zijn geest. Hij heeft de
bevestiging nu dat het steeds moeilijker wordt hen allen samen uit te nodigen,
bij dergelijke gelegenheden ontbreekt hem houvast en ook hij weet het, hij moet
de wijn laten, hoogstens een glas, en water drinken, maar die flessen Pinot
Sainte Anne had hij al zo lang in de kelder en de wijn was prachtig in het
glas, lichtjes bruin naar de boorden toe. Begrijpelijk dat hij er een glas te
veel van gedronken had.
Hij had ook niet gereageerd toen de kleinkinderen
naar boven in de kamer waren geweest en evenmin toen ze met kadertjes van haar
naar beneden waren gekomen en gevraagd hadden of ze er enkele mochten behouden.
Neem maar, had hij gezegd, kies maar uit. Nu weet hij niet hoeveel er weg zijn,
maar dacht hij, zoals er lege plekken zijn in mijn herinneren, zullen er nu ook
lege plekken zijn op de muren. Maar, waar hij lag, in zijn deken op de sofa voor
de haard, voelde hij zich goed en voldaan omdat alles voorbij was. Hij dacht
aan Tony, zijn kleinzoon, die trouwen ging in juni, hij dacht aan Carla, zijn
meisje. Er was groot jolijt geweest toen Tony was binnengekomen met een fles
champagne in de hand, die hij hem aanreikte. Hij begreep er eerst niets van,
maar Tony zegde hem dat hij lezen moest wat op het etiket stond. Hij las de
naam van de champagne en er onder de woorden, Elle a dit oui. En hij had begrepen. Zijn ogen waren ze hadden
zo weinig nodig - vochtig geworden, en heel de kamer was beginnen roepen en
juichen. Elle a dit oui,
elle a dit oui.
Zijn trouwen was een groot
onderwerp geweest: toekomend jaar in juni. Toekomend jaar is nog ver af, dacht
hij, zou hij er nog zijn? Hij
had hen iets gezegd over de ernst van het huwelijk, en dat het ook betekende
samen oud worden. En er was innigheid in deze kamer, innigheid in de vlammen
van de haard en in de brandende kaarsen. Vergeet deze dag niet, had hij gezegd
toen ze vertrokken.
Hij lag roerloos,
ontspannen nu, uitgestrekt op de sofa, de tijd stond stil in de kamer, het was het
uur entre chien et loup. De tijd in de schemering is
niets, dacht hij, alleen de smeulende haard is, alleen de zware Luikse kast is,
de tafel en de stoelen, de rekken met de boeken zijn, en het vele gebeuren in
het land en de wereld is.
Maar hij lag hier heel
goed. Hij dacht aan wat er gezegd was toen hij onverwacht in de keuken was
gekomen: waarom papa alleen was gebleven.
Hij had gedaan alsof hij
niets had gehoord. Ofwel wisten ze dat er na de dood van hun moeder iemand
geweest was, ofwel waren ze in de waan dat er na hun moeder, niemand meer was
geweest bij hem.
De muziek in sourdine:
Haydn dacht hij, of Händel, het lichte knetteren van de haard en zijn vochtige
ogen. Herinneringen die kwamen en gingen. En hij in zijn deken gewikkeld, op de
sofa, voor de uitdovende haard.
24-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-01-2013 |
Terug in Toscane |
Bladerend in wat ik in 2012 schreef,
viel ik - zoals het ergens geschreven stond - terug op de dag van 9 mei, met
mijn verhaal van toen dat ik reeds totaal vergeten was. Ik vond het een goed verhaal
dat ik nu wijzigen mag en een nieuwe kans geven, want het gebeurde in Toscane,
het land van Dante.
Het was toen van vele dingen, het uur van Venus want daar
waar de zon was ondergegaan, schitterde nu de planeet, geankerd tussen de
sterren en de sterren geankerd in het Universum in een onverstoorbare orde,
niet te verschalken, niet te verbreken, niet om te keren of te verwisselen. En plots, waar ik
stond, als uit de bomen neergedaald, een gestalte naast mij, in een lange
mantel die tot op zijn voeten viel. En in het licht van Venus, een gelaat met scherpe
neus dat ik kende.
E Amor
que move el sol e le altre stelle, zegde een stem naast mij, die geen stem
was, geen articulatie van woorden was. Ik schrok niet want ik wist dat het
Alighieri Dante was. Een stem die van dichtbij
en van nergens kwam, geluidloos in de geluidloze takken van de bomen, gedragen
door vreemde winden op vreemde golven tot mij gekomen, gedachten en begrippen, komende
uit de massa geest, drijvend over het landschap, tussen de verre horizon en de
sterrenhemel.
'Sono Alighieri. sono scendito per ringrazarlei
voor wat je schreef over mij , omdat je geraden hebt waarom ik mijn Vita Nuova plots heb verlaten.
En ik, zijn arm op mijn
schouders: Alighieri, vertel me over de wereld van nu.
Er valt niet veel
meer te vertellen over de wereld, hij is op een keerpunt gekomen, de geest is
stervende, wordt verjaagd uit boek en beeld, het sacrale wordt bedolven onder
het materiële, de hemel is dicht, wat kan er erger nog gebeuren?
En toch Alighieri,
blijf ik hopen in de mens.'
Doe maar, geloof
maar. Ik ben eens hier en eens daar, ik zie wat ik zie en ik hoor wat ik hoor,
en ik weet wat ik weten moet.
Alighieri, ook
over God?
Over God is niets
te weten, Hij IS. En over wat IS valt niets te zeggen, het IS, zoals het
Universum is. En er is niets dat niet IS. Ook je vraag over God IS. En het
volstaat dat de vraag er is, opdat Hij er zijn zou, anders zou niemand vragen
naar Hem.
Het was
middernacht, ik keek naar de sterren omheen Venus geschaard, de sterren en
Venus waar ik deel van was. De arm nog steeds op mijn schouder. Ik waagde nog
altijd te denken, dat het Dante was naast mij.
Je weet, zegde de
stem, de stem van Dante: je bent reeds dichtbij waar je aankomen zult. En er
is maar één plaats voor jou weggelegd, het Arcadia van de verloren schrijvers.
Allen wachten er op jou, je bent al aangekondigd, alleen je naam is nog niet
bijgezet, maar we weten dat je er aankomt, en voor ons, in dat Arcadia, de tijd
is niet.
De bomen even
roerloos, Venus even schitterend en Dante naast mij. Een stem in het licht van de
open deur die vraagt met wie ik aan het spreken ben.
En ik: het is
met Dante, liefste!, wat ze vermoedde.
23-01-2013, 07:18 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-01-2013 |
Génépi |
Ik kreeg het bezoek van mijn
gebuur in de namiddag, altijd een aangenaam moment. Hij bracht me een
verrassing, een fotomontage gemaakt door zijn dochter, van het bezoek van Jan
Hoet en fotos van een andere gelegenheid. En, even duurbaar, een interview van
De Tijd met Jan Hoet verschenen in hun jaaroverzicht (12).
We dronken samen een klein
glaasje génépi. Klein omdat de namiddag nog lang was. Maar ook en vooral omdat
het voor ons beiden een drank was die met veel respect diende gedronken te
worden; een drank die ons herinnerde aan de vele wijnoogsten die we samen
beleefd hadden in de Valais, dans les
vignes de Gustave.
En om deze reden, hebben we er
een tweede gedronken, even klein maar nog meer geladen met herinneringen. Ik
vertelde hem over het plantje génépi,
te vinden hoog in de bergen, gezel van de edelweis. Ik vertelde hem hoe ik, in
een fles pomme een appeljenever enkele plantjes génépi had ingebracht, samen
met een soupçon de miel en dat, wat we dronken het product was van vorige zomer.
Hij wist dit wel, had het hem
al verteld bij vorige gelegenheden maar ik kende de vreugde het hem te herhalen
en hij de vreugde het product te smaken want het waren voor ons grote
herinneringen die we dronken.
Hij is ook een lezer van mijn
blogs. Hij sprak me over het verhaal dat ik beleefde met die dame aan het meer
van Genève (blog van 19 januari). Hij verraste me eens te meer toen hij me
erover sprak alsof het een gebeuren was dat ik zou beleefd hebben.
Heb ik hem ontgoocheld toen ik
hem zegde dat ik wel eens neer gezeten heb in het gras of op een bank aan het
meer van Genève, maar dat het overige louter beelden waren geïnspireerd door
het gedicht van Odysseus Elytis?
22-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-01-2013 |
De Adem van de Dagen (9) |
Er was ook een tijd
geweest dat ze met haar tekeningen, een poging deed zo zegde ze hem - haar
naam te verlengen in de tijd. Een periode waarin ze met sobere middelen
getracht had, op grote witte bladen Schoeller-papier, het wondere leven van de
natuur te benaderen met potloden van verschillende hardheid. Als hij haar naar
de betekenis ervan vroeg antwoordde ze dat het haar betrachten was de groei van
mossen op rotsen en stenen, de nervenstructuur van rottende bladeren, de stille
kracht van het bevruchten, aanwezig in meeldraden en stampers, weer te geven en
aldus het verborgene erin, tot in de fossielen ervan, te suggereren.
En ze slaagde erin
met de meest eenvoudige middelen, in een suggestieve, geheimzinnige opbouw, haar
betrachting over te brengen in potloodlijnen en -vlakken en er in te slagen, te
tekenen wat niet te tekenen was?
Voor haar was, als
oningewijde, enkel het tekenen van het onvatbare dat de moeite loonde en dit
hield haar uren weg uit de wereld, met enkel de muziek, immer Bach, als
zuurstof in de ruimte over haar.
Ooit zegde ze hem
voor ze insliep, dicht tegen hem aan, dat niemand vermoeden kon de innerlijke
vreugde die ze kende, de impuls van haar hand te volgen en te zien hoe op het
blad, geleidelijk aan, de sluimer van de levensenergie in lijnen en tekens werd
opgebouwd, om dan op het einde vast te stellen, dat eens voltooid, eens haar
naam eronder geplaatst, de tekening begon te leven en haar aanstaarde vanuit
haar eigenheid.
Jaren heeft dit
geduurd, zonder dat ze hierbij haar plichten als moeder en huisvrouw ook maar
in iets verwaarloosde. Maar dan met de groei van de ziekte in haar, vervaagden
haar pogingen tot tekenen en hield ze zich nog enkel bezig met het drogen van
bloemen en het inlijsten ervan in kleine kaders met een zekere diepte, bloemen die
hun kleur verloren hebben nu, maar zaden, stukjes hout of wortel, schelpen, die
de eeuwigheid zullen ingaan.
Dit was het grote leven
in haar, en terug in de keuken trachtte hij zich te herinneren op welke wijze
zij haar poulet à lEspagnole klaar
maakte. Hij had een groot glas witte wijn toe gevoegd, het was op het
nippertje, en de rijst opgezet in een lichte bouillon. Ondertussen had hij een
wortel, een aubergine en het wit van een prei versnipperd en helemaal op het
einde, als de rijst bijna gaar was, eraan toegevoegd. Dit was haar manier van
rijst koken geweest en hij hoopte dat hij er min of meer in geslaagd was haar
te evenaren.
Een auto stopte op de binnenkoer,
kinderen kwamen buiten gerend, luidruchtig roepend naar elkaar. Waarom was het dat zijn hart
bonsde tot in zijn keel het was toch niet de eerste maal dat hij kookte voor hen?
21-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-01-2013 |
Nominatie |
Ik
heb het over de vijf door de vakjury genomineerde gedichten voor de Herman de
Coninckprijs. Het is de poëzie van vandaag. De poëzie zit niet in wat gezegd
wordt maar in wat niet gezegd maar begrepen wordt, precies omdat het niet
verwoord werd. Het is niet de poëzie die ik schrijf, wel de poëzie die ik zou
willen kunnen schrijven, maar nooit leren zal. Heb al dikwijls geschreven dat
ik niet weet wat poëzie is. Ik heb er hier een staal van.
Mijn
poëzie zit dieper, is minder poëtisch misschien maar meer geladen, grijpt naar
de diepte, naar wat achter de dingen is, neigt naar het kosmische. En zelfs al
zou ik willen, het zal maar sporadisch zijn dat ik een gedicht zou of zal
schrijven dat aanleunt bij de poëten van vandaag. Nu ik zal geen keuze doen, ik
laat dit over aan zij die de nominatie hebben gedaan, zelfs al heb ik een
voorkeur voor het gedicht van Annemarie Ector.
En dan, ten bewijze, het
gedicht van lang geleden, toen ik nog dichten kon, met wat andere woorden hier
hernomen:
Wat indien ik nimmer
de Bijbel had gekend en God gezocht
of wie Hij was of wezen kon.
Wat indien ik nimmer Dante had gelezen,
Cervantes noch Chateaubriand,
een bloem gedroogd, een boom
gehouden alsof het een broeder was,
de zee niet had gekend, de bergen.
Of diep bewogen, de tijdloosheid
van sterrenconstellaties niet had begrepen
en genoemd daar waar een naam gegeven.
Wat indien geen Mozart, geen Beethoven,
geen Mahler, geen Johan Sebastian.
En dichterbij, geen Saverijs,
Van de Woestijne niet,
geen Hertmans of geen Gilliams.
Wie ware ik geweest, hoe had ik hier
gestaan, de armen leeg, de mond gesloten,
de ogen dicht en niet gezien
hoe groot het leven,
hoe geordend quark en elektron.
Al begrijpen we er weinig van
de orde is en zal er blijven.
En wij, dit weten we, erin gegrepen
tot orde in ons genen.
Wie ware ik geweest
en hoe had ik het ooit begrepen
wat George Steiner schrijft:
La mort je le sens,
sera chose
intéressante.
En voor eens, er niets aan toegevoegd,
maar dan toch gedacht,
het kan, het zal, het staat geschreven.
20-01-2013, 00:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-01-2013 |
Verhaal voor later |
Een
kort verhaal, om misschien later te gebruiken, een meer naar binnen gerichte
gebeurtenis, toen ik in Genève was, en ik veel te vroeg, voor mijn vliegtuig
naar Brussel, gewandeld was tot aan het meer.
Het
was zondag, mensen zaten in groepjes neer in het gras onder de bomen. Het
water, een grote spiegel kringelend licht en aan de overkant in een lichte
nevel, de bergen in de verte.
Ik
was neer gaan zitten met een dichtbundel van Odyseus Elitis
in de hand. En een ogenblik, verloren in gedachten, opende ik de bundel en las:
Her soul took on a certain lightness
From the mountains opposite
Though the day had been cruel
And tomorrow was unknown.
Het
was toen dat een jonge vrouw in een lang wit kleed naar mij toekwam en ging
zitten op enkele meters afstand. Haar blik was over het meer, haar ogen
gezwollen. Ze weende of ging wenen of had geweend, ze hield een wit zakdoekje
in haar hand: Though the day had been cruel, and tomorrow was unknown.
Ik
wachtte, mijn vingers tussen de bladen van het boek. Voor zich uitstarend borg
ze haar zakdoekje weg in haar tas en haar gelaat klaarde op: Her soul took on a certain lightness from
the mountains opposite.
Ik
dacht nog aan haar toen ik in het vliegtuig zat. Had ik het gedroomd, toen ik
het las en was er helemaal geen vrouw in een lang wit kleed geweest die geweend
had, en had ik Elitis, half in slaap, omgezet in beelden?
Maar
ik wist met zekerheid dat ze naast mij was komen zitten. Misschien wachtte ze
op een woord van troost van mij, een onbekende man die haar helpen kon met een
simpel woord, een woord dat de greep om haar hart verlichten zou?
Maar
ik was zwijgend gebleven, starend naar de zeilboten op het water. Had ik haar
moeten toespreken en was dit de weg die ik had kunnen nemen en de zoveelste die
ik niet genomen heb, omdat het niet de weg was die opgetekend stond voor mij?
Ik
was blijven zitten in het gras met de treurende vrouw op enkele meters van mij,
het boek in de hand en toen het tijd werd was ik opgestaan en toen, even maar,
een ogenblik maar, hadden onze ogen elkaar geraakt, een fractie maar, en las ik
haar bede.
Wat
is er van een ontmoeting die kon maar niet was?
Gebeurt
het nog dat zij, zoals ik nu, terugdenkt aan die namiddag op het gras voor het
meer toen ze weende en een man dicht bij haar zat met een boek in de hand: een
ogenblik in het leven dat kwam en ging zoals zovele dingen die gebeuren of
dingen die niet gebeuren.
Zo
gaat er zelfs niets verloren van wat had kunnen zijn. Misschien, maar dit is
Bashevis Singer die zo iets zou schrijven, was er tezelfdertijd op een andere
plaats, in een ander land, een zelfde gebeuren waar de man wel is opgestaan om
naar de vrouw toe te gaan en naast haar is gaan neerzitten om haar nimmer nog
te verlaten.
Zou
Jung dit voorval bestempelen als een voorbeeld van synchroniciteit?
19-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-01-2013 |
De Adem van de Dagen (8) |
Een prachtige herfstdag, een zondag met veel zon en veel wind. Het bos
was een symfonie van geluiden, van stemmen door elkaar. Een wilde wereld zoals
hij het bos kende van vroeger als hij er in rond dwaalde om deel te zijn van de
geuren van het bos, van het leven van het bos, het bos dat zijn jeugd was, zijn
blijheid, zijn kracht, zijn toevlucht als het bloed riep in hem.
Eens, wat hij zich nog altijd herinnerde, kwam hij alleen, te voet terug
van een toneelvoorstelling in het nabijgelegen W. Het was nacht of toch heel
laat in de avond. Hij moet toen zestien geweest zijn. Hij had de gewone baan
verlaten en had de kortere weg door het bos genomen. Er stond een stormwind,
heviger dan nu. En wellicht was het om deze reden dat hij de weg door het bos
had genomen. Hij was verbaasd geweest door het geweld van takken lijk armen die
hem grijpen wilden, geluiden die van alle kanten kwamen, een vreemde wereld van
stemmen en geschreeuw die zich op hem stortte, en doorheen de slingering van
takken, de vluchtende wolken die voor de maan schoven. Hij kon bij momenten
amper vooruit. Maar hij voelde dat hij leefde, dat hij krachtig genoeg was om
te overwinnen en roepend, tegen de wind in strompelde hij vooruit. Grote
ogenblikken van het jonge leven in hem die hij vast zal houden. Dit waren eens herinneringen
die nimmer sterven zouden, die hij gehouden heeft: de stemmen, de zwiepende
takken, zijn luide schreeuw.
En vandaag bij een wind die zijn jonge jaren was geweest, had hij de
kinderen uitgenodigd en was hij gisteren al met de voorbereiding van het maal
begonnen.
In de winkel van het dorp had hij twee kippen besteld, de bazin had hem
gezegd van welke boer ze kwamen. Hij had die in stukken gesneden en bruin
gebakken in de olijfolie. Had er daarna allerlei kruiden aan toegevoegd,
thymus, rozemarijn, salie, laurier, jeneverbes geplet, sjalot, groene en zwarte
olijven, met stukken tomaten en pepers, en had alles overgoten met een licht
van ouderdom vergeelde wijn.
En dit stond nu op een klein zacht vuur. De ganse keuken rook ernaar,
het ganse huis. Hij had eerst gedacht de rijst toe te voegen aan het geheel
maar dan vond hij het beter de rijst afzonderlijk te koken en op te dienen
gemengd met kleine stukjes half rauwe groenten.
Gisteren ook had hij de tafel afgeruimd die vol met boeken en papieren
lag en een groot wit laken gelegd over de verlengde tafel. Met dertien,
kinderen en kleinkinderen waren ze, maar allen zouden er de afwezige aan
toevoegen. Hij had de mooiste borden en glazen genomen en het zilveren bestek
en kaarsen in hun houders. En met de laatste flessen Pinot noir die hij nog over had en wist hij dat het goed was, en
zo voelde hij het aan als hij nog even neerlag op de sofa voor de vlammen van
de haard waar de wind in joeg.
Hij lag er naast de hoge, oude Luikse bollenkast, een levende
aanwezigheid, een gezelin die hem zegde dat alles perfect was. Die hem zegde
dat hij even de ogen sluiten mocht, dat hij nog een uur had voor ze kwamen.
Het was toen dat ze binnenkwam dwars doorheen de muren van de kamer. Ze
kwam binnen, hij was zelfs niet verwonderd, in een lang donker kleed met een
witte doos in haar handen, de bodem ervan gevuld met bloemen en bladeren, de
doos die ze neerzette op de tafel en ging neerzitten aan de tafel voor hem waar
hij aan het schrijven was.
Hij zag hoe ze een voor een de
bloemen nam, het steeltje afsneed tot juist onder bloemkroon, zoals ze het
altijd had gedaan en de bloem plat duwde alvorens deze zo voorzichtig het maar
kon, op te sluiten tussen de vergeelde bladeren van het boek in haar hand. Hij
zag de zorg die ze eraan besteedde, alsof het kleine schatten waren die ze
wegborg, Hij zag hoe ze van sommige bloemen meeldraden en stamper verwijderde
om die afzonderlijk te leggen op een andere plaats in het boek. Kleine gemeten
bewegingen. Hoe stil ze was, hoe doorzichtig bijna.
Zag hij de traagheid van haar handen
in het licht, terwijl onder het donkere kleed, in de diepte van haar lichaam,
de ziekte knaagde aan haar, woekerde in haar.
Er zijn geen bijen meer zegde ze,
vorig jaar gonsde het van bijen en waren er vlinders en libellen, nu zie ik er
geen meer, hoogstens één enkele hommel in de ganse tuin.
Haar stem kwam van heel ver, het was
alsof ze zong. Hij zag hoe vreemd ze het greintje leven hield dat ze nog
haalde, een ietsje meer dan het leven in de geknipte bloemen die ze drogen
wilde. Hij zag alles van haar, van wat hij nimmer had opgemerkt, alsof het pas
nu opgemerkt kon worden al wat was van de wereld om haar en de wereld in haar.
Hij vroeg of hij haar kon helpen.
Ja, zegde ze, ja, ik geraak er
niet meer wijs uit. Wat doe ik eigenlijk? Leg de bloemen en de bladeren tussen
de bladen van de boeken, zoals ik het heb gedaan, ik ga me wat neer leggen
boven, ik kan het niet meer, trouwens, en haar stem brak, wat nut heeft het
nog.
Het heeft nut, Bea, wou hij
antwoorden, het helpt je te leven, maar hij was wakker geschoten, verdwaasd om
zich heen kijkend met woorden op zijn lippen, woorden die zich bleven herhalen,
het heeft nut, het heeft nut, maar de kamer was leeg van haar met de grote
bollenkast die keek naar hem, vragend.
Ja, zegde hij, luidop, ik heb
gedroomd en dan wat? Maar, was het wel zo, was het een droom geweest, of was
ze in de kamer? Beatrice, ben jij het, ben jij het?
Hij wist de kamer boven met een muur
vol met kadertjes die ze gemaakt had, en kadertjes ook verspreid over de
woning. Gedroogde bloemen en stukjes plant eigenzinnig geschikt maar met veel
structuur in de compositie, gekleefd op een wit blad, met in minuscuul
geschrift haar naam eronder, Bea, meer niet.
18-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-01-2013 |
De boshut |
17-01-2013, 07:12 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-01-2013 |
Het begin van een boek |
Toen werd het lichter in het oosten, een roze gloed tussen de bomen. Hij
dacht, met de sneeuw wordt het beter, mijn gedachten zullen zich openen. En als
hij buitenkomt om het zaadbakje voor de meesjes en de vinken aan te vullen
hoort Ugo het vallen van de sneeuw in de rododendrons en is er de eerste regel
van een gedicht dat hij nimmer schrijven zal. Is het aldus dat hij zijn boek had moeten beginnen?
Hij herinnert zich het begin het evangelie van Johannes in LEvangile van labbé Bruckberger:
Du premier mot lEvangile
de Jean crève le plafond du temps, il transcende les siècles et les générations
qui se succèdent, il sétablit dans léternité.
Of, was dit een nog beter begin om te
komen tot een boek dat tijd en generaties doorkruist. Een tekst die zich
vestigt voor de eeuwigheid of dan toch voor lang na hem, een echo dragend,
zoals die eerste zin van Johannes?
Maar hernemen dat in het begin het Woord was, kan niet meer, maar misschien
kan wel nog een zin zoals Dantes eerste versregel van zijn Inferno:
Nel mezzo del cammin di nostra vita
Mi ritrovai per una selva oscura...
Maar wishful
thinking, want een boek met een dergelijk begin wordt niet meer geschreven
en zelfs indien het nog zou geschreven worden, wordt het niet meer gelezen want
te ingewikkeld, te ver gezocht, te
weinig verhalend, te ongeschikt om te
boeien.
Wat wellicht ook gezegd of gedacht wordt van wat
hij tracht te schrijven, en waarin hij de grens van de realiteit wil
overschrijden, omdat hij binnen wil wandelen, en er vertoeven, in de wereld
achter de wereld van elke dag, zijnde deze van het transcendente, het sacrale,
het domein van Hij die een naam draagt van amper drie letters en heel wat kosmisch
meer is dan die naam van amper drie letters.
En de vraag die opdook vanmorgen met de sneeuw en
met de plotse opduikende droefheid in hem - wat is het nut van de boeken die
hij las en nog leest?
Was en is het, om meer kennis op te doen en aldus
meer mens te worden en om via de kennis van anderen dichter te komen tot wat
niet te noemen, niet te bereiken is?
Boeken zijn soms niet gemakkelijk te begrijpen, maar
het zijn uitdagingen. En deze uitdagingen duiken op alsof iets of iemand hem in
de gaten houdt en er voor zorgt dat hij leest wat hij lezen moet.
Zoals vandaag, in een e-mail dat binnenkwam - op
een ogenblik dat hij dit het meest nodig had - over ondermeer een boek dat hij wil zien als
een vingerwijzing.
16-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-01-2013 |
De Adem van de Dagen (7) |
In de morgen, herlezend wat hij
de vorige dag geschreven had, kwam plots een zin in hem, de aanvang van Ernst Jünger
in zijn Auf den Marmorklippen,
een zin die hij opzocht:
Ihr
alle kennt die wilde Schwermut, die uns bei der Erinnerung an Zeiten des Glückes
ergreift
Hij ook kent dit nu, hij ook
voelt hoe zijn gevoelsleven vertraagt en hoe de herfst in hem gegroeid zit in
de eenzaamheid van het even eenzame huis en hoe herinneringen bij het minste
teken opduiken.
Herinneringen in hem
gebrand. En deze morgen in het sacrale van de luchten met schilfers licht doorheen
de gele bladeren van de twee oude, maar prachtige canadabomen aan de oostkant,
overvalt hem een niet te stelpen weemoed. Een niet te stelpen verlangen naar
dat dorp in de Val dAnniviers
waar hij was met haar en de kinderen, vakanties lang, elk jaar opnieuw, er
verblijvend tijdens de maand augustus, in een oude maar comfortabele chalet.
Hij was dit dorp, na haar
sterven, met de kinderen blijven opzoeken, en was deze chalet elk jaar blijven huren, alsof ze
daar meer en intenser aanwezig was. Een door de zon verbrande chalet, un chalet brûlé par le soleil, geplant en gegroeid tussen 'arolles' (pijnbomen) en lorken
met enkele berken ook en een pracht van een lijsterbes die glansde van de
vruchten. Een eiland van rust waarover het grote licht van de bergen was en in
de nacht, onder het laken van de sterren,
de ruisende stilte van de bergstroom in de diepte.
Een chalet die lijk de
voorsteven van een boot de vallei scheen binnen te schuiven. En het was ook daar,
en in die dagen, bevrijd van elke professionele verplichting, dat alles
samengenomen, zijn leven een andere dimensie kreeg en hij daar, met wat hij
meende een opdracht te zijn, begonnen is aan zijn boek.
Het was daar dat het zaad van
zijn immer aanwezig geweest verlangen te schrijven, vallen zou in goede aarde,
en vruchten opleveren zou, deels
dertig-, deels zestig-, deels honderdvoudig. Het was daar, dat uit de
talrijke impulsen van die maand, hij zich gerealiseerd heeft dat uit die dagen
van toen, een nieuwe Ugo was opgestaan, herrezen in een wereld die gevoed door
haar plotse dood, met de echo ervan klevend aan de dingen, zich opende voor
hem.
En nimmer heeft hij een kamer
gehad of zal hij ooit een kamer bezitten, die zich als het ware stolde om hem, waar hij zich zo goed voelde, totaal in harmonie met de houten wanden, met de
vreemde fotos en met de vele onbekende boeken omheen de bijbel, op de rekken
tegen de wand, en dan nog met de haard die wachtte om te worden aangestoken.
Hij voelde een ziel in die kamer
die de eigenaars la chambre des preux
hadden genoemd, zo iets als de kamer van de dapperen. Een ziel in die kamer,
doordrongen met wat zij had nagelaten in hem.
De kinderen betrokken op het
verdiep de vele kamers, hij wist zelfs niet wie waar sliep maar de kamer op het
gelijkvloers die hij voor zich gehouden had, louterde zijn alleen-zijn, en hij
voelde in zich een diffuus geluk telkens hij neerzat aan de door de tijd
gepolijste schrijftafel die, ingelegd in het bovenblad, de initialen C.H.E.E.
droeg en het jaartal 1699.
En terwijl zij toekeek die er
niet meer was, was het aan die tafel, waarin de houtworm aan het graven was en
waarover de geest nog hing van de vele geslachten die er zich over gebogen
hadden later zou hij vernemen dat ook niemand minder dan Titus Burckhardt aan
die tafel gezeten had - dat zijn eerste zinnen geschreven werden, een schrijven
dat, eens terug thuis, doorlopen zou tot het einde van het jaar, en dan een
volume te bereiken van meer dan honderd paginas om dan stil te vallen, alsof
hij leeg geschreven was.
Maar hij kon nu schrijven dat
zijn verblijf in deze chalet, het keerpunt betekende in zijn leven; dat haar
afwezig zijn en de geest van de kamer, een dergelijke impact hadden gehad, zo
dat hij begonnen was alle gedachten op te tekenen die opstonden in hem alsof
hij er plots nood aan had de essentie van al het voorbije terug te halen en
neer te schrijven opdat ook maar niets van al wat geweest was zou verloren
gaan?
Het is in die chambre des preux, met het veldbed tegen
de noorderwand dat hij slapen bleef en waar hij kennis maakte met het werk van
Titus Burckhardt, een werk dat voor hem een revelatie betekende en dat hem een
andere kijk gaf op de esoterische
betekenis van de architectuur van de Islam uit de beginperiode.
En, wat meer was, hij begreep
nu ook waarom er in de deur van de inkom, het kruis van de Tempeliers was
gebeiteld en ook waarom op de gietijzeren plaat achteraan de haard, de twee kolonnes
van de Tempel van Solomon waren afgebeeld met de zon er tussenin.
Nimmer zou hij vergeten hoe
gelukkig hij toen was, als hij, in afwezigheid van de familie die naar het dorp
was om boodschappen te doen, neerzat in de zon om te lezen of te schrijven aan
de oneffen leien tafel op het terras.
Was er ooit groter geluk
geweest in hem en ook, eigenlijk nu, in deze eerste dagen van wat hij als titel
(voorlopig) meegaf De Adem van de Dagen aan het werken was; nu hij die tekst van vroeger was gaan
opzoeken en passages eruit zal overnemen, deze morgen van een glorieuze
herfst, gedoken in wat vroeger was? Want er was ook Anja geweest.
15-01-2013, 23:59 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-01-2013 |
De oude man |
14-01-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |