Hoe
komt het dat velen onder ons zich tevreden stellen te eindigen in het Niets.
Dat ze aanvaarden van stof te zijn en tot stof terug te keren. En hoe komt het
dat ik er me met de moed der wanhoop tegen verzet, dat ik dit absoluut niet
aanvaard; dat ik een totaal andere zekerheid uitdragen wil die me brengt op de
rand van wat, als ik luister en lees, de maatschappij van vandaag erover denkt?
Wat
gebeurde er met mij, wie was ik als kind van mijn ouders - eenvoudige, werkende
mensen - opgegroeid in een landelijke omgeving tussen weiden met bloemen en
bossen zonder paden, en abelen in de beemden en weegbree en smeerwortel en ereprijs en sint-janskruid en
zovele andere bloemen en planten.
Heb
dit allemaal in mij opgeslagen: en vlinders en bijen, en eksters in de bomen en
merels in de hagen en lijsters en meesjes, en eieren in de nesten, en kastanjes
en hazelnoten en de geur van de meidoorn in de lente, en meikevers op de
bladeren van de eik.
Een
wereld van wonderen. En ik zou moeten geloven dat er niets was, niets is. Dat
dit alles er zo maar gekomen is, zo maar, zonder reden van bestaan, dat het
geen dingen zijn om ons de ogen te openen?
Zeker
is dat ik meer een kind van de natuur was dan een kind van mijn ouders, dat het
de natuur is waarin ik ben opgegroeid die mijn wereldbeeld heeft gevormd,
ondersteund door bepaalde boeken die mijn wegen hebben gekruist, om
uiteindelijk aan te komen waar ik me nu bevind en te verkondigen met fluiten en
trommels – des fifres et tambours’ - dat er Iets in meer moet zijn, Iets dat enorm
is, onoverzichtelijk is, onverklaarbaar is. Maar dat IS.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
|