xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Was ik deze
middag ik, vreemd en wankel - waardig genoeg
om de Leie
te begroeten, zoals ze zich, vol en lichtdronken,
meanderend
door de beemden, toonde aan de wereld:
een prinses
van overmoed;
waardig
genoeg om haar te betrekken, met meerkoeten
en eenden
erin vermengd, en vrienden van ver en dichterbij,
in mijn geschriften
van vandaag;
waardig
genoeg om het allereerste, schuchtere groen
te speuren
in de wilgen en het nog veel schuchtere begin
van geel al
in de canadas, met de oude kleuren van kerk
en slapende
huizen aan de overkant.
En, jij die
me lezen zult, ben ik mondig genoeg
om de
allereerste tekenen van de nieuwe lente te beleven
met in mij, een
even grote schuchterheid,
niet
wetende, niet beseffende hoe van ver en dichterbij
nieuwe
krachten woekeren in de oeverkant.
En schuchterheid
mijn wapen om te schrijven
hoe het
tinnen licht, alsof het uit mijn woorden kwam, plots
over de
weiden kantelt in een verrukkelijke oase van groen:
De Leie,
moeiteloze lijn in de handpalm van de aarde.
|