xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Een
vriend antwoordt op een vraag die ik me stelde, over de zin van het schrijven.
Hij verwijst me naar het voorbeeld van Ivo Michiels. Het is de wil die door
alles heen intact bleef tot de laatste dag, zegt hij, maar een zin is er niet
behalve de zin die je er zelf aan geeft. Hij verwijst ook naar het boek van
Rüdiger Safranski over Schiller, de artsen begrepen niet hoe hij had kunnen
verder leven; het kon alleen die ijzersterke wil tot schrijven zijn geweest.
De
wil tot verder leven op een zinnige wijze, niet uitgedoofd, niet uitdovend,
maar uitkijkende naar het woord dat hem levend houdt.
Mijn
vriend schreef ook nog andere, heel mooie dingen mais de mon frère, le poète, on a eu des nouvelles
- maar er was
één zin waarvan de diepere ondergrond pas later tot mij is doorgedrongen, nl.
waar hij het had over Gloed van Sandor Marai dat hij ervaart als
voedsel voor de altijd wankele ziel
Bij
een eerste lezing had ik enkel zijn enorme literaire kennis bewonderd, keek ik
op, zoals ik hem ken, naar de kracht die
er in zijn woorden lag. Nu, bij een derde lezing van zijn antwoord, ontdek ik
plots de mens in hem en verrijst hij uit het woord, zie ik hem met zijn wankele
ziel, zoals die ziel of dat hart van mij.
Zie
ik mijn, en wellicht ook zijn, onvermogen door te dringen tot de essentie van
de dingen. De dingen die ons omringen en de gebeurtenissen die ons vasthouden
en ons meenemen, zoals een tak op de Leie.
Ons
onvermogen te zeggen wat niet te zeggen is, zoals ik trachtte te tekenen wat
niet te tekenen is.
Het
onvermogen, zelfs hoog klimmend, om steeds een iets te kort te komen, zoals ik
het trachtte te zeggen in mijn Goldberg
Variaties, een gedicht van een paar dagen terug, of zeg ik van drie duizend
woorden terug.
We
willen altijd meer en beter, verder en tezelfdertijd dichterbij komen, we
willen de hoogte in en er hangen blijven zoals Mahler, zoals Bach en Beethoven,
Mozart en Schubert, Ravel en Shostakovitch, en noem maar op.
En
het bevreemdende voor mij is dat ik soms de indruk heb dat zij er in slagen de
hoogste sferen te bereiken, omdat klanken uit het niets afkomen op ons, omdat
klanken uit andere regionen komen, anders zijn dan woorden die beelden zijn, en
beelden die woorden zijn, omdat klanken vrijheid zijn, zich nestelen in de
ruimte van de geest. Klanken zijn. Muziek is.
Mijn
wankele ziel weet dit maar al te goed, en mijn andere vriend, de organist in de ziel, die
ik een paar dagen terug, ontmoette en aanvoelt wanneer de gelovigen in zijn
kerk luisteren naar zijn Buxtehude, weet dit nog heel wat beter.
|