 |
|
 |
|
|
 |
31-08-2018 |
In den beginne |
In den beginne was het Woord
dat zelve, geen beginnen kende
zodat het ook geen einde kennen zal.
En het Woord was van een zijn
dat nog geen substantie had,
innerlijk, geladen in potentie,
met wat het wordend Universum was.
Erna van Lao Tseu
gehoord dat in den beginne
iets
Onbepaalds bestond,
dat
van al wat komen zou,
de
moeder was.
Tao
wist hij het te noemen.
Geoordeeld toen
dat
Tao even goed
het
Woord kon zijn.
En we zeggen konden, zonder schroom,
dat
in den beginne Tao was,
dat
in potentie, Universum was.
Hieruit, en niet zó maar,
niet te tellen vormen er tot stand gekomen,
in
een essentiële samenhorigheid.
En
alle vormen die ontstonden
waren
vormen van het Woord
dat
ook Tao was.
En
alle vormen in hun totale totaliteit,
waren
drager van het komende,
want niets is af en niets is dat niet bewegend is
zo
naar binnen als naar buiten,
in
een mateloze complexiteit.
Zo was er van Tao en van Woord
de wondere metamorfose
in een vorm die zichtbaar was
en
een die niet gezien kon worden.
Echter,
niemand was er om te getuigen
van
wat zichtbaar was, noch iemand
om
te noemen wat onzichtbaar was.
Dit
was, wat helemaal in den beginne was,
vóór
de mens er was.
De
hierbij gevoegde schilderij is van de hand van de kunstenaar Johan Souffriau,
die ik een vriend mag noemen.
31-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-08-2018 |
Hoe het vroeger was |
De
hegemonie van het woord is aan het
tanen. Meer en meer heeft het beeld het voor het zeggen. Ik vrees dat wat de
toekomst aangaat het woord verdrongen
wordt en zal wegkwijnen. Ik zal de impact ervan wel niet meer mee maken, het
kan ook dat ik er een verkeerde kijk op heb, maar zeker is het dat de
schoonheid van de taal, die altijd mijn betrachting is geweest, plaats zal
maken voor de schoonheid van het beeld, wat wijzen zou op een verarming van de
geest, maar dan toch ook niet, omdat gestreefd zal worden naar het meest
zeggende beeld en tevens naar het meest creatief krachtige.
In
elk geval het tanen van het woord is een realiteit aan het worden en voor mij
het zou een verarming betekenen indien
het dagblad vervangen zou worden door een maillijst van YouTubes die te
bezichtigen zijn vergezeld van een handvol woorden ter inleiding. De
overschakeling is al aan gang, hoe ver ze lopen zal zal de toekomst uitwijzen.
Maar alles is in beweging, wat beschaving werd genoemd wordt dagelijks
verkracht en krijgt mettertijd een andere inhoud die evenmin te voorzien is.
We
leven in de marge van deze verandering die zich aftekent op alle gebieden voor
wie nog overblijft van mijn generatie, zeker ook van de generatie ervoor, we
worden voorbijgestreefd op alle vlakken en vermogen enkel toe te kijken en te
ondergaan. Ik heb dit duidelijk gevoeld bij het bekijken van de fotoreportage
waar ik het gisteren over had. De weemoed om het voorbij druipt er van af.
Enerzijds
leven we nog in wat er was van onze jeugd, zijn deze beelden sterker dan welke
ook aanwezig in ons en anderzijds willen we zijn van de tijden van nu en willen we niet als achterlijk
overkomen. We lopen er als gespletenen bij, een mengeling van wat was en van
wat is, niet mogelijk zijnde, de scheiding tussen beide is te omvangrijk en te
diepgaande.
En
toch overleven we op een waardige wijze, we blijven onze eigen methodes getrouw
terwijl we ons inschakelen, in deze van nu; we zijn evenwel geen blinde
meelopers, we banen ons een weg doorheen het nieuwe op de wijze van het oude en
dit zullen we niet meer veranderen nu het einde zichtbaar nader komt.
Zo
wat mij betreft wil ik dat wat ik schrijf, eerder neigt naar het elitaire,
blijf ik trouw aan de stelling ingenomen door een Stefan Hertmans en geef ik
niet toe, noch aan Kristien Hemmerechts, noch aan Herman Brusselmans, noch aan
Tom Lanoye. Volgens deze laatste - hij werd zestig - zouden zij het zijn, de Grote
Drie van de hedendaagse Vlaamse letterkunde[1].
Hij
mag het weten dat ik niet akkoord ga met zijn klassering die hij maar al te
licht en vooral toegespitst op zijn persoon en zijn werken heeft kondig
gemaakt.
Hierin
ook denken we nog met weemoed aan de wereld van Stijn Streuvels, van Cyriel
Buysse, van Gerard Walschap, Ernest Claes, Felix Timmermans, Maurice Gilliams
om er maar enkele te noemen.
Als
we verder schrijven dan zijn zij het die ons als voorbeeld dienen en is het de
jeugd die ons nog rest die de bovenhand krijgt.
[1]
Nu zijn Herman Brusselmans, Kristien Hemmerechts en ik - aldus Tom
Lanoye -de Grote Drie van onze generatie en dienen wij op onze beurt als
bliksemafleider en projectielenvanger. (De Standaard van 24 augustus in een
interview van Jelle Van Riet)
30-08-2018, 06:33 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-08-2018 |
Autofiction |
Ik ging
slapen met, voor de zoveelste maal, de blogs van José Saramago, El
cuaderno - het gebeurt maar al te vaak dat ik nood heb aan inspiratie - en
val op de vraag die hij zich stelt of, wat hij gedaan heeft wel de moeite waard
was; of de wereld nu beter was dan voorheen; en zegt hij, hoe ben ik er uit
gekomen, is het geweest wat ik verwachtte? [1]
Hij
is wijs genoeg om op al deze vragen niet positief te antwoorden, het zou een
teken zijn van mentale blindheid, vindt hij. Daarentegen zou een neen-antwoord
wijzen op een te overdreven nederigheid. Laat het ons dus houden bij de
berusting te weten dat al wat we doen of schrijven onze verwachtingen benadert,
maar dan ook meer niet.
Ik
kan me vandaag, zelfde vragen stellen. Loont het de moeite elke dag een blog te
schrijven met, meestal een religieus-filosofische achtergrond, over een onderwerp
dat al schrijvend zich ontwikkelt of, dat ik hier of daar heb opgeraapt, zoals
vandaag, en op mijn manier heb behandeld? Is de wereld, laat staan, mijn
omgeving, er beter door geworden, en voor mij, heb ik bereikt wat ik gehoopt
had te bereiken?
Ik
kan ja antwoorden op de eerste vraag en zeggen dat het de moeite waard was, dat
wat ik ook schreef en hoe ik het schreef, het hield mijn geest in beweging, het
hield me weg van tv en sofa. Het kostte me moeite, zeker, maar het bezorgde me
ook voldoening, soms innerlijke vreugde.
Achteraf
echter, bij het herlezen van sommige van mijn teksten, weet ik dat ik de
perfectie niet haalde en evenmin, dat ik mijn droombeeld, te werken aan iets
groots, iets dat verwondering zou verwekken, niet benaderde. En ook, de wereld
is er zeker niet beter door geworden, mijn woorden zijn geen klokkengelui, zeker
niet zoals deze van mijn illustere voorganger. Mijn blogs kennen die waarde
niet, ze echoën niet na.
Ik heb dus getracht, onder de
vorm van losse stukken, mijn autofiction te schrijven het woord
komt van Serge Doubrovsky[2] - en ben er niet in
geslaagd omdat het geen aaneensluitende vorm had. Het doet me wel denken aan
een reisverhaal dat een vriend me toestuurde in de vorm van een fotoreportage,
een verhaal dat zich afspeelt in en over de dorpen die hij bezocht - hij heeft er, gelukkig, ook de Leiestreek bij
betrokken - en waarvan hij de impressies in fotos had vastgelegd en dit
onderlijnd met een muzikaal verhaal Vlaamse componist, Wim Mertens, 1953,
(adept van het minimalisme van Arno Pärt, Steve Reich, Philip Glass) dat even spannend was als de fotos.
Zijn verhaal
vormde een geheel, er was over nagedacht en er was aan gesleuteld opdat het zou
overkomen als een soort poëtisch schouwspel waarin hij niet alleen op een
overtuigende wijze, zijn liefde voor de streek die hij doorkruiste belichtte maar
ook zijn melancholie voor het voorbije, zoals hij het zich herinnerde.
Wat Roger Tas
bracht was geen fictie, het was, zoals hij is als mens, gemoedelijk en
tezelfdertijd diepgaande tot in de wortels, de dorpen die hij bezocht, te voet
of met de fiets, vereeuwigend verheerlijkend.
Ik had op een
identieke wijze dit ook moeten doen. Niet de dorpen opzoeken, geen fotos
nemen, maar er voor zorgen, het leven dat ik kende, afgestemd op boeken,
voorvallen en ontmoetingen, licht geromanceerd met wat fictie, te gieten in één
lang verhaal, in plaats van het
verbrokkeld in duizend stukken na te laten.
Dit is wat ik,
in het licht van wat een vriend me mailde, denk over de talloze blogs die ik
geschreven heb.
Het is geen
glorie geworden.
[1] ¿ Han valido
la pena estos commentarios, estas opiniones, estas criticas? El mondo esta
mejor que antes? Y yo ¿ cómo estoy? ¿
Es esto lo que esperaba?
[2]
Serge Doubrovsky: Un Homme de
Passage, Editions Grasset et Fasquelle, 2011.
29-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-08-2018 |
Gelicht uit een manuscript. |
Hoe
hij er ooit toe gekomen is om met sobere middelen, op grote witte bladen
Schoeller-papier, met potloden van verschillende hardheid, het wondere leven
van de natuur te benaderen, weet hij niet meer, maar het was het product van
een geestelijke visie. Zijn betrachting was, de groei van mossen op bomen en rotsen,
de fascinerende nervenstructuur van rottende bladeren, de stilte van de
bevruchting, in meeldraden en stampers, weer te geven en aldus het verborgene erin,
tot in de fossielen ervan, te suggereren.
Maar
hoe eenvoudig van vorm de elementen optraden in de tekening en hoe geheimzinnig
ook de opbouw ervan was, is hij er wel ooit in geslaagd iets van wat zijn
bedoeling was, over te brengen in zijn potloodlijnen en -vlakken en was het
niet zo, dat hij trachtte te tekenen wat niet
te tekenen was?
Echter,
als oningewijde in het academische aspect ervan, kon hij zich enkel het tekenen
indenken als het op papier brengen van het onvatbare, het enige dat de moeite
loonde. Dit betrachten hield hem uren
weg uit de wereld, met enkel de muziek, Bach als Ravel, als Mahler, als van
vele anderen, als zuurstof in de ruimte over hem. Niemand ook zal maar enig
vermoeden hebben gehad van de innerlijke vreugde die hij kende, de impuls van
zijn hand te volgen en te zien hoe op het blad, geleidelijk aan, de sluimer van
de levensenergie in lijnen en tekens werd opgebouwd, om dan op het einde vast
te stellen, dat eens voltooid, eens zijn naam eronder geplaatst, de tekening
begon te leven en hem aanstaarde vanuit haar eigenheid.
Dit
was een grote intens opgevulde periode geweest, het werk van de tekenaar, van
de kunstenaar die hij dacht te zijn, dat kleur en diepte gaf aan zijn leven van
elke dag, aan zijn leven als echtgenoot en vader, als liefhebber van literatuur
en van alle vormen van kunst.
Hij
wist in elk geval dat wat hij schiep, origineel was en als dusdanig waarde had;
hij wist dat het iets was dat nog niemand gedaan had, iets dat nog niet bestond
in de wereld van tekeningen en etsen, maar grote kunst was het niet, er kwam
geen kleur aan te pas, enkel wat potlood en hoogstens wat Oost-Indische inkt. Voor
hem was het de noodzaak creatief te zijn, op welke wijze ook.
Hij
had de tekeningen en de etsen die erop volgden, ingelijst volgens de methode
Schleiper en opgehangen in een kleine ruimte, waar hij dagelijks langs kwam en
soms vroeg hij zich af of een kenner, een belever van de hedendaagse kunst die
deze ruimte binnen zou komen, of hij er een woord van lof zou voor over hebben,
en indien zo, want woorden worden gemakkelijk uit gesproken, of hij er ook één
woord zou over schrijven?
Hij dacht van niet, voor die kenner zal het niet
veel meer zijn dan een kortstondige bevlieging, een Spielerei. Waarin hij
gelijk zal krijgen want op een morgen, of was het een avond, is hij begonnen
met het bijhouden van een dagboek, dat zijn volle aandacht vroeg en van dan af
werd er niet meer getekend.
Later
kwamen vele van zijn tekeningen terecht bij de kinderen, sommige bij vrienden.
En het gebeurde dat hij er, tientallen jaren erna, mee geconfronteerd werd en
dat hij dacht dat ze goed waren en gezien mochten worden. Hij was verkeerd
geweest het tekenen op te geven.
Waarom
eigenlijk, dacht hij, heb ik het schrijven verkozen?
28-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-08-2018 |
Jonas |
En
Jonas, uit de buik van the great fish:
I cried by
reason of mine affliction to the Lord, and he heard me; out of the belly of
hell cried I and thou heardest my voice[1].
En
de Lord hoorde de stem van Jonas.
Maar
hier, als ik hier rondloop in de wereld, wie hoort er mijn stem als ik opkijk
naar de luchten boven mi; wie is het die luistert naar de vragen die ik stel of
stellen wil? Of, hoe arm ik overgebleven ben en hoe sterk het geloof in God
moet geweest zijn van de mens die leefde ver voor mij.
En
toch verwacht ik een antwoord, toch verwacht ik dat mijn zoeken een response
zal krijgen en dat van uit de holte van het duistere een teken komen zal, een
boodschapper, die al dikwijls heeft aangeklopt en blijft aankloppen maar wiens
taal ik nog niet met zekerheid begrepen heb.
Het
verschil met Jonas is dat hij wist dat de Lord er was, en hij wist het met
zekerheid toen hij verlost werd uit de buik van de vis, en ik, wel meen te
weten dat die Lord er niet is, zodat ik hem geen vragen stellen moet.
Of
beter, dat ik niet luisteren moet naar een stem uit den hoge, maar enkel hier
op aarde, toekijken moet en zien, verder nog dan tot in de DNA, om te weten dat,
zoals ik er sta en denk, alles een immens wonder is, een wonder dat ik ook ben
als soort. Gezien ik nu bij machte ben om te zien wat er is te zien, om
achterover te vallen, als ik hoor dat de atomen die we zijn, bestaan uit een
onooglijk kleine kern waarom heen, wat ik me zomaar niet kan inbeelden, op
grote afstand van de kern, elektronen slingeren met de grootste snelheid die er
is; dat die beschoten worden door andere elektronen en er soms botsingen zijn.
Dat
dit, en geen ander - en zeker niet de wereld die zich afspeelt voor ons ogen -
het beeld is van de ene realiteit die er is, deze die verband houdt met het
zijn als met het niet meer zijn.
In
die realiteit zijn er geen vragen te stellen, zijn er geen antwoorden te
verwachten. We weten het klaar en duidelijk, en weten we het niet dan ligt het
aan ons omdat ons begrijpen nog niet de structuur bezit om te begrijpen en om
te zien wat enkel zichtbaar is door enkelen gewapend met machinerieën om te
zien.
Dit
is wat ik blijf noemen het bevreemdende van ons bestaan hier op aarde, waar al
wat is in een vaste, min of meer materiële vorm, gegoten werd, opdat we zien
zouden het verschil dat er is, tussen wat te zien is met de ogen en wat te zien
is met de geest die ons werd aangereikt.
Ik
tracht van uit mijn blog-instelling, me in te denken wat er is van wie ik ben
en dan vooral van wat ik ben: een vat atomen dat beweegt als lichaam maar denkt
niet als lichaam maar als geest, om er bewust van te zijn dat hij is als een wolk
elektronen of andere deeltjes, tot het fameuze Higgs deeltje toe; dat hij dus,
zoals dat deeltje, een groot vraagteken is.
Jonas,
in de buik van de grote vis, was een gelukkig man toen hij werd uitgespuwd in
het zand, hij dankte zijn God. Wij kennen de God van Jonas niet meer, omdat ons
stilaan de ogen worden geopend dat al wat is, bekeken zoals het uiteindelijk
is, niets anders is dan een wolk deeltjes, wij inbegrepen.
We
zien het of we zien het niet, maar er is wat IS.
Wat
ons betreft, het raadsel blijft wat er gebeuren zal met het vat deeltjes die we
zijn, eens in het oog van de dood gekomen. Van wat of van wie zal het sterven
zijn?
In
de rubriek van de Standaard over Het Einde heb ik hierover nog niets gelezen.
Ofwel durft men niet ofwel denkt men er niet aan, wat ik dan spijtig vind.
[1] Jonah 2: 2, uit
de King Jamesversie van de Bijbel.
27-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-08-2018 |
Wat soms van het schrijven is. |
Een
nieuw begin, een nieuwe dag, opgestaan uit de nacht; het betreden van de nog
ongekende paden langs waar we heengaan zullen: een blauw eiland met wuivende
palmbomen waar de golven breken of een wandeling door de velden, licht
heuvelend, groen en bruin en oker en de wolken en de winden, de hoge luchten
erover. Je zegt het maar. Je hebt maar te kiezen, om er te zijn zonder er te
zijn, want het zijn de boeken die je omringen, de kleine dagelijkse dingen aan
de muren, die je landschap zijn van elke morgen en van waar uit je vertrekken
moet - de voet in de stijgbeugel, schreef Cervantes - je je opladen moet,
grasduinend in wie je bent en wat je te bieden hebt. Te zijn van het grote
leven of te zijn van het afgelegene dat wachtende is, maar telkens hoopt je te
kunnen schrijven zoals Vivaldi wist te componeren.
Je
bent om te beginnen niet tevreden over wat je gisteren schreef. De nacht hing,
in de morgen erna, nog in je woorden. Het gesprek was meer een aftasten geweest
van de gevoelens in jou verwekt door het enthousiasme van de man voor jou. Hoe
hij uitweidde over het werk waaraan hij begonnen was en het je toonde op het
scherm van zijn smartphone: het tridimensionale beeld van een muziekmeubel,
gebaseerd op de muziekdozen van vroeger, maar met honderden verschillende
stukken muziek op kleine rollen met uitstekende puntjes. Een pracht van een
meubel bestemd zegde hij, voor een of andere sjeik uit Oman.
Hij
was een en al bewondering voor het heilige vuur van het creatief bezig zijn dat
hij voelde branden in de man voor hem, het vuur van de jeugd, dat hij ook had
gekend, maar nu al lang was uitgedoofd. Het was om deze reden dat hij hem,
hoewel reeds 53, nog jong noemde, het beeld van wie hij was geweest op die
leeftijd.
En
die Von Däniken werd er maar bijgebracht omdat hiermee het gesprek een bepaalde
richting was ingegaan, waar het zich verder en verder ontwikkelen kon om
terecht te komen bij Einstein en hij hem zegde, wat hij ooit tegen een vriend
beeldhouwer had gezegd, dat in de formule van Einstein het kwadraat van de
snelheid van het licht iets goddelijks had.
Wat
de (jonge) man beaamde, hoewel het woord
God die avond en die nacht niet over de lippen was gekomen, ook omdat hij wel aanvoelde
dat hij een andere, dan de God van de Kerk in zijn gedachten had.
En
hij, vanmorgen - hij heeft de zomer rabarber uit de tuin gehaald en is die nu
in kleine stukken aan het snijden - rechtstaande in de keuken en denkende aan
wat hij nog zou kunnen toevoegen aan wat hij die morgen, het schemerde nog in
de tuin, geschreven had.
Zou
hij later, als er voor hem nog een tijd van later was, weten wie die jonge man
was, weten dat het Frank Pletinckx was met wie hij gesproken had die avond tot
laat in de nacht, en Johan van de vijver die er bij zat die, getroffen door de
woorden die gesproken werden, ons een schilderij toonde op zijn smartphone die
hij, als jonge man gemaakt had, een werk dat ons, zoals soms gezegd wordt, met
verstomming sloeg.
Merkwaardig
hoe uit het ongerijmde van de dagen, momenten ontstaan die je, in totale overgave
vermelden gaat met naam en toenaam, tot in de intiemste details ervan.
Wie
zegt ons dat we te ver zijn gegaan in onze ontboezemingen die maar al te dicht
aanleunen bij de realiteit van wat geweest is?
26-08-2018, 06:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-08-2018 |
Gesprek in de nacht. |
Wat
is van de namiddag gaat over naar de avond, of het stille onmerkbaar verglijden
van de uren van het licht naar het uur van de schemering, om dan even onopgemerkt,
woorden sprekend onder elkaar, nacht te worden, de maan hoog in de luchten wazig getekend.
Je
zult er lang zitten blijven, de maan voor jou, als je opkijkt nu en dan, een
toevlucht, een inspiratie voor wat je te antwoorden hebt. Naast je een jonge
man van 1965, die vandaag, in één lange tocht met de wagen, weergekeerd is van
Zufingen bij Bazel, de plaats waar Erich
Von Däniken (1935) woont. Je waart in Zufingen in 1947, Von Däniken was toen 12,
maar je zou zijn boek , Waren de goden
kosmonauten? begin de jaren zeventig lezen. Je zou er later niet meer op
terugkomen.
De
nog voor jou jonge man wist dat het wellicht maar wat geknoei was van beelden,
die Von Däniken haalde uit de Bijbel, uit het boek van de profeet Ezechiël[1], nl.
zijn beschrijving van het (goddelijk voor hem) visioen dat hij beleefde. Hij,
de jonge man, hechtte er geen groot belang aan, maar zegde hij, er waren ook,
de mysterieuze Nazca-lijnen van Peru, figuren die enkel van uit de lucht konden
gelezen worden die de schrijver aanhaalde en zeer intrigerend waren voor de
lezers van zijn boek. En het was dit vooral dat hem was bij gebleven.
Dit
maar om de teneur van ons gesprek te belichten. Ik voelde de zoekende man in
hem, de kunstenaar ook, die zich bewoog in de wereld van het creatieve; die
tekende in zachte sierlijke lijnen, figuren van bloemen en bladeren die hij in
elkaar weefde waarbij hij teruggreep naar de beeldenrijkdom op de kapitelen van
de middeleeuwen.
Het
was, alles samen, een nachtelijk gesprek over het verborgene van het verleden
en over het nieuwe, even verborgene van de kunst van vandaag, en hij leefde bij
de kracht van de hunker van de stift, verlenging van zijn hand, naar het
schone, het verhevene, naar hetgeen niet te bepalen, niet vast te leggen was.
Hij
vroeg me of ik nog tekende. Neen, moest ik antwoorden, mijn lijnen zijn nu
woorden geworden, Nazca-woorden die moeten gelezen worden van uit een bepaald
standpunt wil men ze begrijpen kunnen - ook mijn woorden kennen hun
sierlijkheid dacht ik - maar ik zou ze
ook kunnen zien als de beeldhouwwerken op de romaanse kapitelen en, wat ik
schrijf elke dag, is de opvulling van een kapiteel in een van de vele romaanse
kerken van Frankrijk of Spanje en ook van bij ons. Het vloeit voort uit de
essentie die reikt naar het eeuwige, het verborgene.
We
zaten er, in vlees en bloed, omhuld door de nacht en de maan in haar nevels die
toekeek op ons, maar dit was maar het decor. Maar zoals ik het voelde, en ik
zegde het hem, er is vannacht vooral wat ons bindt, die drang om anders, om
meer te zijn, om door te dringen tot het merg van al wat is. We drinken wel een
glas, jij, je rolt je wel een sigaretje nu en dan - nooit op je werk zegt je me
- dit ook is van ons leven, maar deze avond die nacht geworden is, zo lang is
ons gesprek geweest, is van de vriendschap, is van een innerlijke hoge
geladenheid. Ik heb heel wat dergelijke, nachtelijke gesprekken gekend, deze
van nu heeft iets bijzonders, er zit, lijk een addertje onder het gras, dat wat
von Däniken heeft gemeend te kunnen naar boven
brengen: het bevreemdende dat van het leven is, en van dat van vroeger, waar we mee opgeschept zitten, en van dat van nu
dat is van het eeuwig eeuwige onbekende.
Tenware,
mijn vriend, en ik verwacht zo iets, de planeet Mars het antwoord geven zou op
wat Ezechiël schreef gezien te hebben.
Maar dat is iets totaal anders
[1] Ezechiël 1, 4: And I looked, and,
behold, a whirlwind came out of the north, a great cloud, and a fire infolding itself, and a brightness
was about it, and out of the midst thereof as the color of amber, out of the
midst of the fire. 5. And out of the
midst thereof came the likeness of four living creatures. And this was their
appearance; the had the likeness of a man
Dit is
maar het begin van het verhaal, het loopt door tot 1. 28 en verder, tot in hoofdstuk 2. Het is
een enigmatische tekst. Begrijpelijk dat Von Däniken zich hierdoor heeft laten
(mis)-leiden
25-08-2018, 07:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-08-2018 |
Honni soit qui mal y pense. |
In
de avond ruik ik de herfst, of denk ik hem te ruiken omdat september er
aankomt, de overgangsmaand zoals ik ze
noemen wil. De maand van de vooruitzichten, van het wemelen van het licht boven
de velden, van hartstochten die uitdoven al kenden we ze wel niet meer.
Een
vriend vertelde me dat hij de gelen (mv. van geel) van de oogstvelden had
vastgelegd op enkele schilderijen. Hij minimaliseerde de betekenis ervan, maar
ik weet dat hij er zijn ziel heeft in gelegd, wat een groot woord is -
ongebruikelijk geworden in deze dagen - maar hem kennende, ook uit zijn
geschreven woorden, weet ik het hoe hij eraan moet gewerkt hebben. Ik kan het
dus niet anders zeggen. Zijn hartstocht was het beleven van de kleuren van het
land waar hij was opgegroeid, waarin hij nog immer wandelen kan, liefhebben
kan, de velden en de bossen ervan bezitten kan, zoals men een geliefde bij de
hand houdt, waar ook men zich bevindt.
De
eigenheid die we bezitten, de dingen te zien in hun perspectief van het hier
zijn én als individu, een ik, én als een verbonden zijn met al wat is, zelfs
met de verste sterrenstelsels en dit verbonden zijn aanvoelend in al wat je
doet, is het niet bewust, het aanvoelen is onderhuids aanwezig.
Zo
bestaan we en zo zullen we heengaan, verbonden, om erna, verbonden te blijven.
Wee hen die dit verbonden zijn niet kennen. Ik denk dat er velen zijn die hier
zo rondlopen en daarenboven het voor het zeggen hebben.
En
ik denk nu aan de zo gedoopte transillegalen die hier rondlopen, totaal
ontheemd, of ze dit verbonden zijn met sterrenstelsels, die hen wellicht in hun
verre jeugd en in hun wijze van leven werd
bijgebracht, of ze dit nog voelen kunnen nu ze op jacht zijn naar een totaal
nieuw leven denk ik niet. Een vreselijk iets dat ik niemand toewensen kan of
wil. Waarom hen niet gebracht naar het voor hen nu bestaande, beloofde land -
het heeft er trouwens alle schijn van -
en hen afgezet op de klippen van Dover? De rassenvermenging die
wereldwijd aan gang is kan niemand nog tegenhouden.
Ik
zit er middenin. Het luttele dat ik beteken tracht ik op te schroeven tot een
bundel woorden die achter zullen blijven
op de wijze waarop ze hier thans aanwezig zijn; grotendeels verscholen,
gekend door enkele getrouwen of minder-getrouwen die occasioneel eens komen
kijken hoe ik het stel en wat ik ditmaal heb uitgestald om hen te bekoren.
En
wat meer is, ik zegde het al, het is zo ver gekomen dat het met mij is
vergroeid. En wat meer is en dit ook zegde ik al, het is mijn morgen-, soms
mijn avondgebed, een voor mij noodzakelijk iets. Niemand is me enige dank
verschuldigd, integendeel ik ben het die jullie dankbaar moet zijn, me blijvend
aan te zetten tot het vertoon van wat dagelijkse geschriften.
Ik
kan het niet genoeg herhalen hoe ik het aanvoel, hoe het me bezig houdt in mijn
dagen, die nu niet meer onopgemerkt, zoals het was bij Chips, like lazy cattle moving across a landscape voorbij gaan,
maar, geladen zoals vandaag met een boodschap, waar wel niemand zal op ingaan,
maar ze staat er toch, et honni soit qui
mal y pense.
24-08-2018, 07:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-08-2018 |
Neither - Geen van beide |
23 augustus
Het gedicht Neither van Samuel
Beckett is voor mij een der hoogtepunten in de wereld van de Poëzie. Ik
ontdekte het, uit de hand van Stefan Hertmans, in de Standaard der Letteren van
13 april 2001, die een jaar later het zou overnemen in zijn elitair
meesterwerk, Het Putje van Milete, Essays (Meulenhoff Amsterdam). De eraan toegevoegde vertaling is van de hand van Stefan Hertmans.
Nadat ik het in 2011 als blog te hebben
opgenomen, denk ik dat het later, in de jaren erna, werd hernomen. Maar heb het
niet nagegaan. Vandaag werd het een trouvaille die ik nieuw leven wens te
geven.
Neither
to and
fro in shadow from inner to
outer
shadow
from
impenetrable self to imprene-
trable
unself by way of neither
as
between two lit refuges whose
doors
once neared gently close, once
turned
away
from gently part again
beckoned
back and forth and turned
away
heedless
of the way, intent on
the one
gleam
or the other
unheard
footfalls only sounds
till at
last held for good, absent for
good
from self and other
then no
sound
then gently
light unfading on that
unheeded neither
unspeakable home
For
Morton Feldman, 1962
Evenmin
Vertaling van Stefan Hertmans in de
SDL, licht gewijzigd overgenomen in zijn Putje van Milete en er van commentaar
voorzien.
heen
en weer in schaduw van binnen naar
buitenschaduw
van
ondoordringbaar zelf naar ondoor-
dringbaar
on-zelf via geen van beide
als
tussen twee verlichte nissen waarvan
deuren
ooit? Zacht gesloten, ooit weg-
draaiden
van, en zacht terugkeerden
heen
en weer wenkten en zich
afwendden
ongeacht
de richting, gespitst op de
een
of andere glimp
ongehoorde
voetstappen enkel geluid
tot
ze tenslotte voorgoed stilblijven, voor
goed
afgewend van zelf en ander
waarna
geen geluid
dan
zachtjes onverwelkend licht op dat
ongeachte
en al evenmin
onuitsprekelijk
thuis
En dit is dan mijn
versie, geïnspireerd door Samuel Beckett:
Geen van beide
We zullen wel nooit een neither-gedicht
schrijven zoals Beckett het
onverwoorde
te verwoorden wist, niet te begrijpen
omwille van zo alles zeggend
in niets-betekenende zinnen
alsof het Universum erin
verscholen
en toch ook niet weergalmend
lag.
We zullen wel nooit een neither-gedicht
schrijven, al wilden we om het
ontzaglijke
van dit leven dat ons omkneld
hier houdt
en toch bewegen laat in een
eigen
eigenzinnigheid,
zo denken we.
Geen neither-gedicht om op te
vallen
om er naar uit te kijken,
om er slapen mee te gaan,
onverlet, onverlaten, on-overeenstemmend
en toch zoekend
naar de zin van sterren en van sterrenstelsels,
beangstigend oneindig alles is.
En wij, innerlijk groot
nochtans,
omdat we alles beluisteren,
bekijken kunnen,
opentrekken, verzegelen en brengen
tot ons, binnen, en begrijpen,
niet
alles te begrijpen kunnen, al
zouden we.
dan
o
zo teder, zo losjes
het
licht wegdeemsterend
op
dat achteloos evenmin
niet
uit te spreken
thuis
Maar een neither-gedicht zullen we wel
nooit schrijven, al wilden we
opstijgen kunnen om ons te
verliezen
een nimmer te vergeten
ogenblik
van het zijn.
23-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-08-2018 |
Komeet |
In
de spiegel, even maar, het beeld van een oude man dat ik opvang, dat ik mee neem,
dat ik vergeten wil, maar dat hangen blijft.
Van
het aantal dagen die ik nog te lezen heb, het zoveelste blad ervan omgeslagen
om nu verder te gaan alsof er niets te wachten stond, verder de maand in, wie weet, de jaren in. Hoe kun je
dit beeld vergeten als je neerzit, om de schrijver te worden van woorden die er
zijn maar die je nog niet kent.
Elke
morgen is het zo dat je opstaat uit de as van de nacht, dat je even je beeld
ziet in de spiegel en dat je een metamorfose ondergaat, er niet meer te zijn
als lichaam, maar enkel nog als zijnde
op weg naar een oord dat er nog niet is maar dat je aan het ontdekken
bent; een moedig man te zijn: te gaan het hoofd in de wolken en er lang te
verblijven in de schaduw van al wat was. Dat pijn geworden is omdat het, denkt
je, onherroepelijk voorbij is.
Zoals
je er zit, ben je enkel nog het woord dat uit jou vloeit, als water uit een
bron die maar al te lang al heeft gevloeid en nu de neiging heeft te vertragen
en leeg te komen. Dit is hoe je leeft in een trager wordend ritme, de armslag
die beperkter wordt en, wat nog erger is, je er tegen in opstand komt, zelfs al
weet je dat het niet helpt, dat je het aanvaarden moet, want er is nog heel weinig
dat een opflakkering betekenen kan, een lichtpunt, een komeet de door de
luchten scheert. Je wacht erop, maar de kans dat hij er komen zal is een
zandkorrel groot.
Hopelijk,
denkt je, hopelijk is dit maar een vreemd gaan, een morgen na een nacht die zonder
droom gebleven is. Met nu een helling voor mij, die ik zoals Dante opgaan moet,
zo dat de rechtervoet nooit de hoogste is. Alsof dit zin zou hebben. Alsof er
nog heuvels zouden zijn die ik beklimmen kan.
In
mijn stoutste dromen is de wil er wel, is het beeld er wel, dat, nu ik er op
terugval, de komeet is die ik verhoopte. Mijn dochter, Ann, plaatste de foto op
haar facebook van iemand op weg naar de Arpitettaz cabane. Een foto waarin ik me zie - ik blijf, het moet gezegd, gekluisterd
aan mijn stoel - terwijl ik, licht als een veder, het pad volg, steeds maar
stijgend in de flank van de berg, langs grassen en mossen, langs arnica en
gentiaan, edelweiss en génépi, steeds
maar hoger, piepklein in een massaal
levend landschap van bergen en sneeuw, badend in het helle licht van de middag. Het
licht, que es Dios, zegt Lorca, en je hem, waar je bent en hoe het voelt daar
te zijn, maar al te graag in jou opneemt.
Het
beeld op je netvlies gekomen dat je geest opent op wie je waart toen, en hoe je
je voelde, hijgend maar stralend in het bergmeer geluk dat zich ankerde in je
aders.
Daar
terug te zijn, de ogenblikken van het schrijven, ogenblikken die je meenemen
zult vandaag, tussendoor opduikend, het beeld van jou op het steeds maar stiigend pad naar de
cabane, een dag in augustus en, of je
het nog wel weet hoe het was? Je weet het tot in de minste details.
De bron die meteen opnieuw
voluit gaan vloeien is, al dacht je eerst dat ze aan het uitdrogen was. Maar je
hart, je oude hart dat opsprong even nog toen je de foto zag op je scherm en je
je zag gaan op het pad in het grote licht, ademend de bloemen en de grassen, de
mossen, ademend de luchten, het voedsel van je geest.
Wat, mijn vriend, is er van een
oude man in de spiegel die op weg is naar een cabane, hoog in de bergen van
zijn hart?
Cabane
de lArpitettaz:
Van
uit het einde van la Lee, op het einde van het dorp Zinal - je bereikt die plaats
met de wagen - langs het pad aangeduid als chemin
difficile, over de brug over de Navizence. Dit pad volgend stroomopwaarts over
een honderdtal meters en dan ineens het bos in, steeds maar hoger, dan een stroompje
over, en waar de weg de rotsen in, hoger klimmend via kettingen, het bos in. Boven de
bomengrens kom je aan het bergmeer met de Besso, de Blanc de Moming erin
weerspiegeld, een prachtig moment om even te stoppen, iets te eten, iets te drinken.
En dan verder in een brede boog naar rechts en het pad volgend in de bergflank,
duidelijk aanwezig, steeds maar stijgend, om een andere stroom over te steken Les
Gleiss, rotsen effen geslepen door het water en verder tot uit een draai van
het pad, plots voor je uit je de cabane ziet een paar honderd meter verder, de
laatste loodjes. Je verlossing, je hoogtepunt, na een klim van vier uren.
Google leerde me dat de cabane volledig vernieuwd werd, maar ik herkende ze nog. In het gasten
boek - er zullen er al meerdere zijn - moet mijn naam ettelijke malen voorkomen
van de jaren 1965 af.
De
tocht naar de cabane de l'Arpitettaz (2.786 m.) vergeten hoe het telkens was, zal ik nooit.
22-08-2018, 07:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-08-2018 |
Het huis van een vrend |
Het huis van een vriend.
Een
gedicht dat ik nogmaals terughaalde omdat het blijft leven in mij en omheen
mij. Dat ik herdacht en, voor de n-de maal, herschreef.
Atomen
van stenen, van planten, van luchten.
Elektronen
die geest kunnen zijn, zodat we ons
vragen
stellen wat de componenten zijn
waaruit
het huis is opgestaan.
En
ook,
in
een wondere harmonie met de seizoenen,
de
bomen eromheen gegroeid,
alsof
geen huis het was.
Maar
boom of huis,
wat
is van elk heeft geen belang,
beide
zijn noodzakelijk, in bestemming
en
in samenhorigheid.
Beleef
met ons, als je de drempel overschrijdt:
verbazing
van conceptie die je wacht.
Godin
van ons hart,
je had
het nooit gedacht hoe vormen kunnen leven
en hoe
kleuren inviterend kunnen zijn.
Zo
zegen ons begrijpen
want dit
is Hiroshige en dit is Hokusai,
want
dit is Shiva en dit precolumbiaans,
en van
Hathsepsut, het snoer,
het
zachtste blauw dat ooit ogen zagen.
Dit
kan een tempel zijn,
consolidatie
van regels en maximes
van
Euclides en van anderen,
bij
oordeel en bij inspiratie her-ontsponnen
en
getemperd door de stand van lentezon
en in
de winter door de plaats van Sirius en Orion.
Herinner
je, toen we er waren, hoe de avond
tussen
de bomen viel - de lucht vol sterren kwam -
tot op
ons handen waar hij kleven bleef.
Herinner
je de biezen en de waterlelies,
de
laatste droppel licht, de merel, een schicht
als
van een schreeuw opgestegen
uit de
spiegel die de vijver was.
Jij
die er waart, we droomden:
gedachten
zaaiend lijk mosterdzaden,
zo
spraken we met tussenpozen,
je
hoort de klanken nog:
Chopins
Sonate.
In de
haard die maar niet doofde,
zo het
leven, een flits maar, van het zijn,
een
ogenblik het groot beleven, wij, uitverkoren.
Ons is
bijgebleven, de geur van kaars,
van
oude wijn de smaak, en van een gedicht
gerijpt
op perkament, de stilte van het samenzijn.
Dit
alles opgetekend, de inkt ons onvermogen,
meer
te zeggen, en toen we aarzelend gingen,
wij
bewogen.
Nu de
tijd, ce grand sculpteur[1] erover.
Het
huis van een vriend is meer een thuis dan een huis.
21-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-08-2018 |
Spiritualiteit |
Is
spiritualiteit een psychiatrische aandoening, zoals ik lees van een intussen verwesterde schrijver uit een
bescheiden gezin uit Madras, Manu Joseph, in de rubriek, HET EINDE, van de
SdL van 17 augustus?
Heb
ik er ooit aan gedacht dat spiritualiteit iets te maken heeft met psychiatrie
en een aandoening is, een ziekte dus, en niet een ingesteldheid van de geest,
de geest die ons in leven houdt? Dat het te maken heeft met de psyché, is me
wel duidelijk, maar is het om deze reden een aandoening?
Het
kan dat ik me teveel bezig houd met wat
achter de dingen schuil gaat als ik schrijf of in discussie ga, maar over wat
anders kan zinnig gesproken worden, iets gezegd dat nog niet gezegd of geschreven
of getoond werd. Iets dat zich bevindt in de schemerzone waar ik het over had
in mijn vorige blogs en waar ik telkens heen ga als ik schrijf?
Drie
vraagtekens die ik te behandelen heb.
Een
vriend, Roger T. mailde me gisteren - ook aan zijn andere vrienden en kennissen
- dat, bij de plechtigheid in Barcelona, een jaar na de terroristische aanslag
op de Ramblas, in verschillende talen een gedicht van John Donne werd
voorgelezen, een gedicht dat begint met de regels: No man is an island[1].
Een van de journalisten van de VTM vermeldde hierbij onterecht, de naam van
Ernest Hemingway als schrijver ervan. Hij kende blijkbaar wel, schrijft mijn
vriend, de bekende roman van Ernest
Hemingway For Whom the Bell Tolls (1940) over de Spaanse Burgeroorlog
(1936-1939). Maar Hemingway had zijn titel ontleend aan John Donnes gedicht,
wat hij ook duidelijk liet blijken uit de versregels van Donne die voorkomen op
de eerste pagina van zijn boek.
Is
de metafysische schrijver die John Donne is niet een voorbeeld van
spiritualiteit, van iets dat zich situeert in de schemerzone van leven en van
dood, en moet dit dan gezien worden als een psychiatrische aandoening?
Het
schijnt me toe dat de verwestering van Manu Joseph, met alle respect voor hem
en zijn verre roots, nog niet volledig is doorgedrongen tot de geest van
Ruusbroeck, tot de geest van zovele schrijvers in het westen.
Of
vergis ik me?
[1] No man is an island / Entire
of itself. / Each is a piece of the continent, / A part of the main. / If a clod be washed away by the sea, / Europe
is the less. / As well as if a promontory were. / As well as if a manor of thine own / Or of
thine friend's were. / Each man's death diminishes me, / For I am involved in
mankind. / Therefore, send not to know / For whom the bell tolls, / It tolls
for thee.
Geen
mens is een eiland, / In zichzelf besloten; / Elk mens is een stukje continent,
/ Deel van het vasteland. / Als een kluit aarde wegspoelt in zee, / Krimpt
Europa, / Of als een klip wegspoelt, / Of het huis van je naaste / Of dat
van jou./ Elk sterfgeval neemt iets van mij weg, / Omdat ik deel uitmaak van de
mensheid; /Vraag daarom nooit / Voor wie de doodsklok luidt; / Zij luidt
voor jou.
John
Donne (1572-1631); schrijft Roger T., was een Engels metafysisch dichter,
katholiek opgevoed, die na zijn overgang tot de Anglicaanse kerk dean (deken)
werd van Saint Pauls Cathedral in Londen. Hij schreef voor die tijd vrij
onconventionele poëzie en werd in het begin van de 20e eeuw herontdekt o. a.
door T.S.Eliot.
20-08-2018, 00:16 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-08-2018 |
De schemerzone |
Ik
weet nu, na gisteren met zekerheid - hoe groot die zekerheid is laat ik aan
jullie over - dat ik geïnspireerd word van uit een ergens dat er ergens moet
zijn; dat ik elk ogenblik, wat mijn schrijven betreft - mijn doen en laten laat
ik terzijde nog - onder curatele sta en dat ik schrijf wat ik schrijven moet.
Er
is hieraan niet te ontkomen, ik kan dit curatele wel negeren, doen alsof het
niet zo is, maar eens ik me op het schrijven instel ben ik een gevangene ervan.
Dit
moet ook gelden voor een schilder, een beeldhouwer, een componist, dit geldt
voor elk van ons omdat er machten zijn die van binnen ons, maar ik denk
eerder van buiten ons, op ons inwerken.
Het
begint bij de sterren en planeten. We denken dat het geen zin heeft erin te
geloven, maar we vergissen ons schromelijk, want we denken ook dat de
afstandsbediening van de poort niet doorheen de muren van het huis effect
heeft, zo is het ook verkeerd te denken
dat we bij ons ontstaan, niet bewogen zijn geweest door de krachten van zonnen
en planeten die zeker hebben bijgedragen tot de, wellicht karakteriële vorming,
van de persoon die we zijn.
Dit
aan te nemen is weten dat je, van dat ogenblik af, je bevindt in een
schemerzone, deze die ligt tussen wat is en wat wordt gedacht, tussen wat reëel
is en wat droom is, tussen zijn en niet zijn. Het is het domein van de poëzie,
het domein dat ik gisteren boven haalde, situé
entre chien et loup.
Elke
vorm van kunst ontstaat in deze twilight
zone. Zo niet is het een verbasterde vorm van kunst.
Ik
kom er elke dag, ik duik er binnen en ik sta er uit op en wat er rest na mijn
duik, of tijdens, krijg je te lezen. Dit is wat van het wondere leven is dat
ons omhult. Ik krijg er niet genoeg van, hoe dwaas of hoe vreemd het ook moge
zijn, het staat er en het blijft er als een baken in de nacht en in de dag, het
teken dat ik er was.
Het
is heel weinig dat ik nog lees, te weinig. Wat ik schrijf zuigt alle sappen om
meer te weten uit me weg. Het is fout, ik weet het, maar ik las vroeger heel veel,
te veel misschien, want het vulde me in een mate die me toelaat er nu gerust
over te zijn dat ik er voldoende van overgehouden heb.
Ik
lees wel nog wat de Standaard der Letteren me te bieden heeft. Soms is het
waardevol, vind ik me erin terug, denk ik, dat het goed zou zijn dit of dat te
lezen, maar meestal boeit het me niet omdat het neerkomt op het zoveelste
levensverhaal, of het nu fictief is of half realiteit, het is en blijft een
verhaal, zoals er elke dag beleefd worden, ik heb maar naar het nieuws te
luisteren om te weten hoe uiteenlopend levensverhalen kunnen zijn. Maar ik heb
er geen nood aan, inhoudelijk zijn ze identiek, leren ze me niets dat ik kneden
kan met de geest in mij.
En
dan zeker niet - maar dit ligt volledig aan mij, en anderen zullen hiermede
niet akkoord gaan - zeker niet, als ik lees wat Luuk Gruwez, die een wijs man
is, weet te vertellen over de vierde dichtbundel van Max Temmerman:
Huishoudkunde. Geef me dan maar liever de gedichten van Paul Auster die zich
bevinden in de poëtische schemering van zijn twilight zone.
Ik
herlees ze en wacht af.
19-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-08-2018 |
Laten of niet laten |
Hij
dacht het niet te schrijven: de eerste woorden die hem te binnen vielen waren
sterker dan hem zelf, hij kon aan geen andere denken deze morgen maar, toen hij
overleed - hij stierf in het midden van een woord, zijn hoofd op de laptop -
regende het in de tuin en over een groot deel van het land; was er een
deugddoende regen waar een maand lang om gesmeekt was, sommigen hadden er zelfs
om gebeden en nu hoopte men dat de regen nog enkele dagen vallen zou. Maar zijn
dood was totaal onverwacht en eerder onbegrijpelijk dat de geest, die hem zo
lang in leven had gehouden en hem lange tijd elke dag een blog had doen
schrijven, werd teruggeroepen om, hier nog achter te laten, wat stervende
cellen van wat eens zijn lichaam was.
Dit
was zijn leven dan geweest, en dit was zijn heen gaan naar de eeuwige
jachtvelden, las hij in zijn jeugd, maar hij wist beter, hij wist dat hij op
weg was naar de geest die van de Kosmos was en dat hij, na hem, van daar uit
anderen inspireren zou zoals hij, tijdens zijn leven hier op aarde,
geïnspireerd was geweest door de geest van zij die hem waren voorafgegaan.
Zo
was er enkel het verschil tussen er te
zijn als geïnspireerde of er te zijn als inspireerder, en hiermede kon hij
verder leven. zo dacht hij destijds en ook toen hij al aan het heengaan was.
Toen hij ontdaan van alles, licht en doorzichtig, maar geladen met de eigenheid
die hij geweest was, opsteeg lijk een onzichtbare wolk die zich verspreidde
boven de aarde, tot in het Heelal waarin hij, als een verloren zoon, terug werd
opgenomen.
Tot daar was hij gekomen met zijn schrijven toen hij even stopte. Toen hij dacht,
laat ik staan wat er staat, is het iets dat kan geschreven blijven of, iets dat
ik, in een druk, deleten moet, om daarna mijn dag opnieuw te beginnen, alsof er
nimmer een dergelijk aantal woorden met die inhoud was geweest?
Hij
twijfelde. Hij nam zijn woorden mee tot de middag, hij nam ze mee in de
namiddag naar de vijver. Hij dacht het is een gevaarlijk spel dat ik speel, een
uitdagend spel, een ingaan tegen alle logica. Maar hij dacht ook, waarom ben ik
er mee opgestaan, waarom ben ik er op ingegaan en heb ik geschreven wat mij
gedicteerd werd van uit een ergens dat ergens zijn moet, want anders had ik
dergelijke dingen niet geschreven, ze zijn totaal onlogisch.
Onverbiddelijk onlogisch.
Ik
wacht nog, dacht hij, tot de schemering, tot het ogenblik entre chien et loup als alles er zal staan en toch ook niet. Maar
toen dit ogenblik voorbij was wist hij het nog niet.
Hij
wist niet veel wat dergelijke zaken aanging, hij wist helemaal niets erover.
Maar de tekst stond geschreven, iemand had erover beslist. Was het Ugo, was het
iemand die Ugo had voorgelicht, iets dat te gebeuren stond en waaraan niets te
veranderen was?
Laten
of niet laten, niet zoals Hamlet dacht hij, maar het komt er op neer. En als ik
het laat, blijft het geschreven en, gebeurt het niet omdat het geschreven
staat. Het is maar als ik het wegvaag dat het gebeuren zou.
Ik
zit er dus, zoals ik er altijd gezeten heb, als de kat van Schrödinger. De kat
echter wist het niet, ik wel.
En,
als je dit gelezen hebt vergeet het dan. Schrijven is lijk de liefde, it is a
fool star[1]
[1] Carl
Sandburg: Honey and salt Harcourt, Brace & world, inc. 1963:
You and and ring of stars
May mention my name
and then forget me.
Love is a fool star.
18-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-08-2018 |
Realiteit en droom. |
Ik
droomde van nacht of was het van morgen? Mijn echtgenote niet ik - we waren op
een boot - hield een moeder arend en haar jong gevangen en was in gesprek met hen
om te weten welke van beide ze zou vrij laten. Ik weet nog dat ik uitkeek naar
lederen handschoenen die ik niet zag maar ik moet wakker geworden zijn voor de
beslissing, vrij of niet, genomen werd. Het heeft trouwens geen belang, wel hoe
het komt dat men zo iets dromen gaat en even zeer, of het zin heeft dat ik dit
vertel, dat ik dit beeld gebruik om er mee binnen te vallen bij jullie.
Het
is maar dat ik elke dag een droom vertel, die dichter aanleunt bij de
realiteit, maar toch de realiteit niet is. Ik denk trouwens dat de realiteit
geen voldoende zeggingskracht heeft, dat er altijd aan gesleuteld moet worden,
soms veel, soms weinig, en het is maar als het veel is dat het interessant
wordt, want dit is het creatieve deel, het deel dat los gewrikt wordt uit wat
van de Kosmos is, het deel dat nog niet was, maar plots is.
Dit
is mijn wijze van werken, waar ik zelden van af wijk, ook nu niet, nu ik wat
rond kijk om vaste voet te krijgen in mijn woorden, in mijn gedachten.
Als
ik schrijf, hoe besta ik, en hoe als ik niet schrijf, ben ik dezelfde persoon?
Wellicht wel uiterlijk, maar innerlijk ben ik het tegengestelde: laat ik alles
achter mij en ga ik kijken naar wat ik nog niet was, iemand die er is voor een
tijdje, een korte wenteling van de aarde om de zon. Ik ben dan in die
wenteling, los van de aarde en ik grijp wat ik te krijgen krijg, wat me
terloops aangeboden wordt om te nemen of niet te nemen.
De
mens, wie is hij of wat is hij die aldus spreekt tot de wereld om hem heen, die
de behoefte heeft, wat het hem ook kosten moge, gedurende enkele momenten, de
mens te zijn die hij niet is, ontbolsterd tot wat woorden, alsof hij even de
deur achter zich gesloten had en een totaal ander leven was binnengegaan, waar
hij zich verkneukelt in een ander Dasein.
En
ik denk aan Hertmans en aan zijn nacht schrijvend over het gebeuren in Moniou.
Wie was hij toen, en wie was hij, als hij in de morgen het dorp in liep, half
dronken van slaap met nog als een roersel, bewegend in hem, de woorden die hij
geschreven had?
Of,
wat is het verschil tussen de man die schrijvend is en de man die geschreven
heeft, en overschouwt, zelfs in gedachten, wat hij ontfutseld heeft aan de
wereld van de droom, van de geest, de wereld
waar hij het grote geluk kende te vertoeven?
Ik
zoek het uit. Ik tracht me duidelijk te maken waar ik, tijdens de momenten dat
ik deze woorden schreef, geweest ben. Want het is ook een droom geweest, een
droom die ik, in tegenstelling met de
droom vanmorgen, in de handen had, die ik leiden kon, die ik binnen bepaalde
perken houden kon, terwijl de droom met de arenden een gefladder was van
beelden waar ik niet de allerminste vat op had.
Zo
leven wij, zo zullen we heen gaan.
17-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-08-2018 |
Het andere bos |
Een
leeg wit blad voor mij, ik weet wat ik te doen heb, en om eerlijk te zijn, ik
ben in verwachting van wat er komen gaat, hoe het zich geleidelijk opvullen zal
en vooral met wat.
Ik
stel me voor dat jij, als lezer, in een zelfde geest naar mijn blog toe gaat
met de vraag, wat heeft hij nu geschreven. En ik begrijp maar al te goed wat ik
gisteren vertelde over Borges: dat het lukken moet - es trivial y fortuita - dat ik de schrijver ben en niet de lezer.
Het verschil is wel dat ik het moet en dat jij als lezer vrij bent en het
eventueel links mag laten liggen, een voorrecht dat ik niet wil of mag hebben.
Siert
het me? Ik geloof het niet, het geheel is het resultaat van een samenloop van
omstandigheden die ver te zoeken zijn en waarvan niet wordt afgeweken. Evenwel,
siert het me als je mij leest elke dag; het is de aanmoediging die ik nodig
heb, vooral deze morgen.
In
feite elke morgen heb ik er nood aan nu de herfst zich in mij heeft vast
genesteld en ik de gevolgen ervan ken. Weet dat ik de hoop heb telkens te
beginnen met een verhaal dat nog niet verhaald werd, over een bos of een
vijver, over een dorp of een straat die er niet zijn, maar die ik, bij machte
ben er te plaatsen. Vooral is het, het bos dat me intrigeert, dat me aanzet er
verder mee te gaan; er terug te zijn omdat het al een te lange tijd is dat ik
er nog geweest ben; dat ik het eeuwig ruisen van de bladeren hoorde over mij
en er de geur opsnoof van humus en schimmel, van hars en jong struikgewas. En
ik erin wandelde, soms, zoals nu, met vader, tot aan de vijver die er was in de
lente. Ik , een knaap nog, zijn zware hand
vast houdend. Er zwom een grote rode vis in het heldere water met de
bomen en de struiken, met een streepje blauwe lucht, erin weerspiegeld. Het was
geen grote vijver en de rode vis die op en neer zwom;, blij en vrij, alsof hij
niet gewoon was rond te zwemmen in een poel. Eens zomer, zegde vader, eens
zomer en de poel leeg, zal hij sterven.
Een
andere dag dat ik er was met hem, zat ik er neer op een bussel klein hout met een boek dat ik niet las,
terwijl vader met nog andere mannen, doende was het laag hout weg te kappen
onder de jonge bomen van het bos.
Dit
is wat ik er nu van te vertellen weet, maar het bos van mijn jeugd was heel wat
meer, was mijn toevlucht, was deel van mijn vorming, deel van de omstandigheden
die maakten dat ik werd wie ik ben.
En
ik heb het ook anders geweten, dat ik in een ander bos liep, een bos in de
bergen: sparren, dennen, lorken, in volle zomer, de hitte die er hing, de
strakke geur van hars en dorre naalden, met mierennesten hier en daar, wel een
meter hoog en er een man ontmoette, een
andere bosman, plots opduikend voor mij, en we staan bleven, verrast, en we
elkaar hebben toegesproken, hij een man van het dorp, ik een vreemde die zijn
taal sprak en we neer zijn gaan zitten op een oude boomstam, en aan elkaar -
wij ongeveer zelfde leeftijd - verteld hebben wie we waren en wat we deden om
in leven te blijven. Hij een beeldhouwer die naar wortels zocht, naar stukken
hout waar hij een gelaat aan geven kon.
We
zijn samen afgedaald naar het dorp et
dans sa cave, nous avons bu, du tonneau, un verre de son vin du glacier, et
degusté un morceau de fromage dur comme du roc.
Het
is niet bij één glas gebleven, hij toonde we ondertussen de beelden die hij had
gekapt en gesneden en we vergaten de tijd, vergaten wie we waren vóór we elkaar
kennen leerden.
Wee
hen die niet de waarde kennen van het bos - die niet een man hebben ontmoet die
wortels of stukken hout tot beeld hieuwde en met wie ze een glas wijn hebben
gedronken - ze hebben niet, of maar half geleefd.
16-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-08-2018 |
De eerste tekenen |
De
eerste tekenen van de herfst hangen in de lucht, of is het maar inbeelding: een
weten dat de herfst op komst is? Op school hadden we een opstel - zo heette dat
in de tijd van toen - te maken over de seizoenen. Ik schreef over de lente, wat
ik maar normaal vond, maar een schoolkameraad, de primus van de klas, schreef
over de herfst. Hij hield, zegde hij me, van het verkleuren van de bomen in het
licht, hij hield van het vallen van de bladeren over hem als hij in het bos
was. Later hoorde ik dat hij heel jong uit het leven was gestapt.
Ik
heb de neiging hem te volgen nu in zijn keuze van de herfst, die zich al een
tijd heeft vastgezet in mijn lichaam en ook mijn geest betreden heeft, die zich
heeft uitgestald in wat ik nog heb aan krachten om creatief te zijn en creatief
te denken. Het is nog geen marteling van het niet-meer-kunnen, maar het is ook
niet meer de vlotheid van vroeger; het is wel degelijk de herfst die ik en mijn
lichaam zijn ingegaan.
But we keep trying,
om boven water te blijven. Het vergt ons wat meer tijd, maar we blijven ons
verzetten tegen het herfstsyndroom dat stilaan aan het oprukken is, een soort
van aftakeling waar onze geest niet wil aan toegeven, de enige die ons nog recht
houdt, ook die ons nog rechtop doet lopen.
Dit
is ook de reden waarom ik meer en meer teruggrijp naar wat van vroeger was -
vroeger, zijnde de eerst dagen van mijn blogs -
Ik
neem niets letterlijk over, ik neem maar een paar zinnen eruit, een paar
beelden, en ik tracht te vertrekken in een totaal andere richting om ergens uit
te komen waar ik nog niet was, me vernieuwend, de herfst ontwijkend, minstens
vertoevend in de zomer als het niet kan in de lente te zijn.
Zo
leef ik en zo werk ik; doe ik mijn dagelijkse wandeling in het gezelschap van
mijn vriend het woord. Ik weet trouwens niet meer wat het is er te zijn zonder
het woord. Ik kan me niet meer inbeelden dat ik er ooit geweest ben zonder.
Zoek ik het niet op, het woord zoekt me. Als ik dit nog niet zou gezegd hebben,
maar ik betwijfel het, dan is het nu dat ik het zeg en schrijf.
IK
nader het punt dat ik ditmaal bereiken wou. Ik weet dat ik over weinig anders
spreken kan dan over mezelf, of over zaken waar ik zelf bij betrokken ben, maar
ik denk dat ik hierin niet verschillend ben van jullie, mijn lezers; dat de
omstandigheden - zeker niet het toeval - hebben gewild dat ik de schrijver ben en
jullie de lezers, dat het even goed anders had kunnen zijn. Jorge Luis Borges,
de blinde man in zijn late jaren, wist het maar al te goed:
Nostro nadas poco
difieren, es trivial y fortuita la circonstancia de que seas tù el lector de
estos ejercicios y yo su redactor.
Hoef
ik het te vertalen, is het niet evident dat het anders kon, dat jij het waart
die deze dagelijkse nietsen schreef en ik de lezer ervan; dat heel weinig
hiervoor nodig was?
15-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-08-2018 |
Het is maar |
Het
is maar dat ik zie hoe vlug de dagen schuiven als ik aan de dag zijn nummer
meegeef.
Het
is maar dat elke morgen een opstaan is uit de overhangende wolk van nacht, om in
de schemer de dingen te zien en te weten dat je terug levend bent, en levend
zijnde, je het bewijzen moet dat ook je geest terug is opgestaan.
Het
is maar dat je dankbaar bent dat je dan schrijven kunt.
Het
is maar dat je, je gedicht Rilke herlas; dat je weet dat het beter had gekund
en dat, si Dieu te prête vie, je het
nog wel eens herwerken zult, omdat je dan anders zult zijn opgestaan en de
dingen anders zult zien, minder de noodzaak iets te moeten doen, meer de
vreugde het te mogen, het te kunnen doen.
Het
is maar dat op andere dagen je omgeving anders zal zijn opgesteld, je anders
denken zult, daarom niet wijzer, maar met een grotere schuchterheid je je
woorden zoeken zult, omdat je weet dat het stilaan ernst gaat worden en dat je
heel watb zaken af te ronden hebt.
Het
is maar dat het is alsof het schuiven van de dagen, de weken, de maanden, de
seizoenen zelfs, geen schuiven is maar een bol wol werd, opgerold in de hand
van moeder, waarvan je als kind, als jonge man, de streng hebt opgehouden met
je beide armen gestrekt. De bol die je moeder in de handen houdt, de draad
ervan de dagen zijnde, het voorbije van je leven zijnde: herinneringen, die nu
voor een laatste maal dag aan dag worden afgerold, tot er niets meer resten zal
om over na te denken en te dromen.
Het
is maar dat je hier al een tijd aan begonnen bent, al lijkt het er niet op.
Het
is maar dat je gelezen wordt door kenners met een rijke bibliotheek aan boeken
en documenten die je graag helpen willen om aan te scherpen wat er al
geschreven staat; je hen dankbaar bent.
Het
is maar dat uit al deze maren de idee is ontstaan dat het doen van je
uiterste best, niet voldoende is, dat het altijd nog beter kan, dat het altijd
het bestaande over stijgen moet, anders ingekleurd moet worden voorgesteld,
uitgediept tot op het bot. Maar dit heel moeilijk te bereiken valt, wat je wel
weet.
Het
is maar dat je het schrijft opdat geweten zou dat je, ondanks al je failures en onvolmaaktheden, je toch
blijft verder gaan, zoals vandaag, je je zelf getekend hebt om te weten wie je
bent en waar je staat.
Het
is maar, dat de ene dag niet de andere is, dat je volharden wilt, dat je niet
wijken wilt en dat je hoopt dat men je hierbij tegemoet zal komen en men je blijven lezen zal.
Het
is maar dat wat jou betreft, de dag die zich stilaan opent, raad zal brengen,
dat het amper morgen is, dat je de voormiddag nog hebt, de middag en dat ook de
namiddag soms verheldering is , vooral dan naar de avond toe en de cirkel zich
sluit op de nacht.
Het
is maar dat het woord je meester is, dat je dag erop is ingesteld.
14-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-08-2018 |
Rilke die maar blijft opduiken. |
Rose, oh reiner Widerspruch, Lust.
Niemandes Schlaf zu sein unter soviel
Lidern.
Herinner
je, mijn vrienden,
herinner
je de bergen, de cabanes
waar we waren, uitgelaten:
de sneeuw, de toppen wit,
en bij het slapen gaan
Cepheus en Cassiopeia, zijn
geliefde,
die we zagen aan de hemel staan.
Maar,
op andere dagen, herinner je Raron,
hoe hoog, romaans de kerk,
het graf van Rilke daar een
baken was:
de rozelaar opgeschoten, vol
met witte rozen
stond, en wit het marmeren graf,
door lichen aangetast.
Woorden
er het geestelijk landschap waren
in de mond gebrand: Niemandes
Schlaf
zu sein unter soviel Lidern.
Dan er
dagen waren,
zijn
gedichten die we lazen,
het
woordenboek dat ons niet hielp,
herinner
je zijn woorden en hoe ze ons volgden,
langs
de Navizence: water klotsend
in de
oevers met keien afgerond
en
irissen lijk ogen.
En in
de bossen, tussen chanterelles
en boleten,
hoe dikwijls niet we spraken,
omdat
we kennen wilden
van de
roos oh reiner Widerspruch.
Dan bij
valavond, Muzot bezocht,
en
roze sneeuw op alle toppen, herinner je:
zijn huis omhaagd, het hekken
dicht.
De schemer een gedicht
gebracht,
hij was er nog, tegen de muur
geleund,.
Neen, de slaap der slapenden
die slaapt hij niet.
De tuin, mit einer Masse von
Melissen
und Stern-Anis:
van zijn aanwezig zijn, de echo
was.
We toen zijn heengegaan en hij
ons is blijven volgen.
Nota bij dit
gedicht:
Het kan dat
dit gedicht reeds in een vorige blog, jaren terug,
verschenen is,
maar het werd nu volledig herzien en dit is
hopelijk de
laatste versie ervan.
Navizence:
de stroom die ontstaat in de Zinal-gletsjer en door Zinal vloeit.
Er werd heel
wat geschreven over het graf en het grafschrift van Rainer Maria Rilke aan de
voet van de prachtige (gerestaureerde) romaanse kerk van Raron (Rarogne),
gelegen ongeveer op de scheidingslijn tussen le Haut- et le Bas-Valais, langs
de baan Sierre - Brig.
Wolfgang
Leppman schreef in zijn boek (1972) over het leven en werk van Rilke, vertaald
in het Nederlands door Theodoor Duquesnoy, dat er niet minder dan 26
verschillende interpretaties van dit grafschrift bekend zijn.
Niet
verwonderlijk dus dat Anton van Wilderode, in zijn voorwoord bij Tussen stroom en gesteente van Maurits
Van Vossole, dit grafschrift bestempeld als sibillijns.
Ondanks dit
alles hebben we gemeend, deze plaats, die we samen met vrienden uit de Valais regelmatig, als
pelgrimsoord hebben bezocht, te bedenken met een gedicht, waarin we gepoogd
hebben de impressie die graf en grafschrift bij ons hebben nagelaten, op te
vangen.
Het slot van
mijn gedicht verwijst naar het slot van een gedicht van Rilke:
Einmal wenn ich dich verlier,
wirst du schlafen können, ohne
dasz ich wie eine Lindenkrone
mich verflüstre über dir?
En dan laten
we Paul Claes (Raadsels van Rilke,
De Bezige Bij, 1995) die het gedicht vertaalde, verder gaan :
Zonder dat ik hier waak en woorden,
bijna als oogleden op je ledematen,
op je borsten neerleg, op je mond.
Zonder dat ik je toesluit en je alleen
met het jouwe laat, als een tuin
met een massa melissen en ster-anijs.
13-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-08-2018 |
Monieux in de Vaucluse |
Het werd een gewoonte mijn blogs te schrijven de
morgen ervoor. Op deze wijze ontdoe ik me, in de dag, van een groot deel van de
spanning tijdig klaar te komen. Zo is het dat ik mijn blog van 11 augustus, de
morgen ervoor, op 10 augustus, geschreven heb en dat het toen gebeurde, dat ik
zonder overgang, bij het schrijven, plots dacht aan het boek De bekeerlinge
van Stefan Hertmans en vooral aan wat hij hierin vertelde over wat in 1096
gebeurde in het dorpje Moniou in de Vaucluse.
Waarom was het, precies aan Stefan Hertmans dat ik
toen heb gedacht, en niet aan een andere schrijver of boek? Wel, ik wist het
een paar uren later, toen mijn blog, voor 11 augustus, al was ingelogd.
Het toeval wou - maar ik zegde het al, ik geloof
niet in toevalligheden, ik geloof niet in de cijfers van de lotto - dat in de
Standaard van dezelfde 10 augustus, blad D12, onder de rubriek cultuur &
media, het relaas werd opgenomen van Bart De Neve over Monieux, een plaatsje
schrijft hij: waar er toch geen zak te
beleven valt.
Hij weet dat Stefan Hertmans er een optrekje bezit, hij weet ook dat
hij met:
De bekeerlinge een schitterende
roman schreef waarin het dorp Monieux een centrale rol speelt. En hij vraagt
zich af of
hij soms vergeten is hoe het de Britse schrijver Peter Mayle is vergaan? Hoe
die het dorp Ménerbes in de Lubéron moest verlaten nadat zijn huis plots een
toeristische trekpleister was geworden door het succes van zijn boek A year in
Provence. Lees liever een ander boek van Hertmans, mijn vrouw, ikzelf, mijn kinderen en onze
golden retriever zullen dat zeer appreciëren.
De Neve raadt
ten stelligste af, het dorp te bezoeken. Hij is dus bevreesd dat met de rust van Hertmans, ook zijn rust,
tijdens zijn verblijf aldaar met zijn familie, incluis de retriever, zou
gestoord worden.
Nu, Ik ben niet in Monieux (Moniou in 1096) geweest en zal er wellicht
nooit komen maar, als ik er heen zou gaan dan zou het zijn niet om iets te zien
maar wel om er te zijn; om er rond te lopen, indachtig zijnde wat Hertmans,
in zijn rijke verbeelding, er zien gebeuren heeft en, waar hij een nacht heeft
over gedaan om het te schrijven. Ik zou er zijn om met hem en met zijn woorden
te vertoeven op de plaats waar het centrale gebeuren in het boek, zich heeft
afgespeeld en dus niet specifiek om er het optrekje
van Hertmans op te zoeken.
Ik weet niet
tot hoever het succes van de Nederlandstalige roman is doorgedrongen in
Frankrijk, evenmin in welke mate de lezers van het boek er door getroffen
geworden zijn en Monieux zouden verkiezen boven de top van de dichtbij gelegen
Mont Ventoux.
Een feit is
zeker door zijn boek heeft Stefan Hertmans het dorpje Moniou-Monieux op de
kaart gezet van de wereldliteratuur, hierover kan geen twijfel bestaan. Hij
deed het zoals Julian Barnes voor mij, de Araratberg in de literatuur heeft
binnengebracht met zijn boek A History
of the World in 10 1/2 chapters.
Of, maar dat
is een ander verhaal, hoe John Steinbeck, met zijn vertaling van het Hebreeuwse
woord timshel, in zijn East of Eden, de
King JamesBijbel van 1611, bij mij heeft binnengeschoven.
Ik weet dus
met Steinbeck, met Barnes, met Hertmans, dat het de geest is van de literatuur
die ons in leven houdt.
Dat de
literatuur onze eeuwigheid is.
12-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |