 |
|
 |
|
|
 |
17-08-2018 |
Realiteit en droom. |
Ik
droomde van nacht of was het van morgen? Mijn echtgenote niet ik - we waren op
een boot - hield een moeder arend en haar jong gevangen en was in gesprek met hen
om te weten welke van beide ze zou vrij laten. Ik weet nog dat ik uitkeek naar
lederen handschoenen die ik niet zag maar ik moet wakker geworden zijn voor de
beslissing, vrij of niet, genomen werd. Het heeft trouwens geen belang, wel hoe
het komt dat men zo iets dromen gaat en even zeer, of het zin heeft dat ik dit
vertel, dat ik dit beeld gebruik om er mee binnen te vallen bij jullie.
Het
is maar dat ik elke dag een droom vertel, die dichter aanleunt bij de
realiteit, maar toch de realiteit niet is. Ik denk trouwens dat de realiteit
geen voldoende zeggingskracht heeft, dat er altijd aan gesleuteld moet worden,
soms veel, soms weinig, en het is maar als het veel is dat het interessant
wordt, want dit is het creatieve deel, het deel dat los gewrikt wordt uit wat
van de Kosmos is, het deel dat nog niet was, maar plots is.
Dit
is mijn wijze van werken, waar ik zelden van af wijk, ook nu niet, nu ik wat
rond kijk om vaste voet te krijgen in mijn woorden, in mijn gedachten.
Als
ik schrijf, hoe besta ik, en hoe als ik niet schrijf, ben ik dezelfde persoon?
Wellicht wel uiterlijk, maar innerlijk ben ik het tegengestelde: laat ik alles
achter mij en ga ik kijken naar wat ik nog niet was, iemand die er is voor een
tijdje, een korte wenteling van de aarde om de zon. Ik ben dan in die
wenteling, los van de aarde en ik grijp wat ik te krijgen krijg, wat me
terloops aangeboden wordt om te nemen of niet te nemen.
De
mens, wie is hij of wat is hij die aldus spreekt tot de wereld om hem heen, die
de behoefte heeft, wat het hem ook kosten moge, gedurende enkele momenten, de
mens te zijn die hij niet is, ontbolsterd tot wat woorden, alsof hij even de
deur achter zich gesloten had en een totaal ander leven was binnengegaan, waar
hij zich verkneukelt in een ander Dasein.
En
ik denk aan Hertmans en aan zijn nacht schrijvend over het gebeuren in Moniou.
Wie was hij toen, en wie was hij, als hij in de morgen het dorp in liep, half
dronken van slaap met nog als een roersel, bewegend in hem, de woorden die hij
geschreven had?
Of,
wat is het verschil tussen de man die schrijvend is en de man die geschreven
heeft, en overschouwt, zelfs in gedachten, wat hij ontfutseld heeft aan de
wereld van de droom, van de geest, de wereld
waar hij het grote geluk kende te vertoeven?
Ik
zoek het uit. Ik tracht me duidelijk te maken waar ik, tijdens de momenten dat
ik deze woorden schreef, geweest ben. Want het is ook een droom geweest, een
droom die ik, in tegenstelling met de
droom vanmorgen, in de handen had, die ik leiden kon, die ik binnen bepaalde
perken houden kon, terwijl de droom met de arenden een gefladder was van
beelden waar ik niet de allerminste vat op had.
Zo
leven wij, zo zullen we heen gaan.
17-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-08-2018 |
Het andere bos |
Een
leeg wit blad voor mij, ik weet wat ik te doen heb, en om eerlijk te zijn, ik
ben in verwachting van wat er komen gaat, hoe het zich geleidelijk opvullen zal
en vooral met wat.
Ik
stel me voor dat jij, als lezer, in een zelfde geest naar mijn blog toe gaat
met de vraag, wat heeft hij nu geschreven. En ik begrijp maar al te goed wat ik
gisteren vertelde over Borges: dat het lukken moet - es trivial y fortuita - dat ik de schrijver ben en niet de lezer.
Het verschil is wel dat ik het moet en dat jij als lezer vrij bent en het
eventueel links mag laten liggen, een voorrecht dat ik niet wil of mag hebben.
Siert
het me? Ik geloof het niet, het geheel is het resultaat van een samenloop van
omstandigheden die ver te zoeken zijn en waarvan niet wordt afgeweken. Evenwel,
siert het me als je mij leest elke dag; het is de aanmoediging die ik nodig
heb, vooral deze morgen.
In
feite elke morgen heb ik er nood aan nu de herfst zich in mij heeft vast
genesteld en ik de gevolgen ervan ken. Weet dat ik de hoop heb telkens te
beginnen met een verhaal dat nog niet verhaald werd, over een bos of een
vijver, over een dorp of een straat die er niet zijn, maar die ik, bij machte
ben er te plaatsen. Vooral is het, het bos dat me intrigeert, dat me aanzet er
verder mee te gaan; er terug te zijn omdat het al een te lange tijd is dat ik
er nog geweest ben; dat ik het eeuwig ruisen van de bladeren hoorde over mij
en er de geur opsnoof van humus en schimmel, van hars en jong struikgewas. En
ik erin wandelde, soms, zoals nu, met vader, tot aan de vijver die er was in de
lente. Ik , een knaap nog, zijn zware hand
vast houdend. Er zwom een grote rode vis in het heldere water met de
bomen en de struiken, met een streepje blauwe lucht, erin weerspiegeld. Het was
geen grote vijver en de rode vis die op en neer zwom;, blij en vrij, alsof hij
niet gewoon was rond te zwemmen in een poel. Eens zomer, zegde vader, eens
zomer en de poel leeg, zal hij sterven.
Een
andere dag dat ik er was met hem, zat ik er neer op een bussel klein hout met een boek dat ik niet las,
terwijl vader met nog andere mannen, doende was het laag hout weg te kappen
onder de jonge bomen van het bos.
Dit
is wat ik er nu van te vertellen weet, maar het bos van mijn jeugd was heel wat
meer, was mijn toevlucht, was deel van mijn vorming, deel van de omstandigheden
die maakten dat ik werd wie ik ben.
En
ik heb het ook anders geweten, dat ik in een ander bos liep, een bos in de
bergen: sparren, dennen, lorken, in volle zomer, de hitte die er hing, de
strakke geur van hars en dorre naalden, met mierennesten hier en daar, wel een
meter hoog en er een man ontmoette, een
andere bosman, plots opduikend voor mij, en we staan bleven, verrast, en we
elkaar hebben toegesproken, hij een man van het dorp, ik een vreemde die zijn
taal sprak en we neer zijn gaan zitten op een oude boomstam, en aan elkaar -
wij ongeveer zelfde leeftijd - verteld hebben wie we waren en wat we deden om
in leven te blijven. Hij een beeldhouwer die naar wortels zocht, naar stukken
hout waar hij een gelaat aan geven kon.
We
zijn samen afgedaald naar het dorp et
dans sa cave, nous avons bu, du tonneau, un verre de son vin du glacier, et
degusté un morceau de fromage dur comme du roc.
Het
is niet bij één glas gebleven, hij toonde we ondertussen de beelden die hij had
gekapt en gesneden en we vergaten de tijd, vergaten wie we waren vóór we elkaar
kennen leerden.
Wee
hen die niet de waarde kennen van het bos - die niet een man hebben ontmoet die
wortels of stukken hout tot beeld hieuwde en met wie ze een glas wijn hebben
gedronken - ze hebben niet, of maar half geleefd.
16-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-08-2018 |
De eerste tekenen |
De
eerste tekenen van de herfst hangen in de lucht, of is het maar inbeelding: een
weten dat de herfst op komst is? Op school hadden we een opstel - zo heette dat
in de tijd van toen - te maken over de seizoenen. Ik schreef over de lente, wat
ik maar normaal vond, maar een schoolkameraad, de primus van de klas, schreef
over de herfst. Hij hield, zegde hij me, van het verkleuren van de bomen in het
licht, hij hield van het vallen van de bladeren over hem als hij in het bos
was. Later hoorde ik dat hij heel jong uit het leven was gestapt.
Ik
heb de neiging hem te volgen nu in zijn keuze van de herfst, die zich al een
tijd heeft vastgezet in mijn lichaam en ook mijn geest betreden heeft, die zich
heeft uitgestald in wat ik nog heb aan krachten om creatief te zijn en creatief
te denken. Het is nog geen marteling van het niet-meer-kunnen, maar het is ook
niet meer de vlotheid van vroeger; het is wel degelijk de herfst die ik en mijn
lichaam zijn ingegaan.
But we keep trying,
om boven water te blijven. Het vergt ons wat meer tijd, maar we blijven ons
verzetten tegen het herfstsyndroom dat stilaan aan het oprukken is, een soort
van aftakeling waar onze geest niet wil aan toegeven, de enige die ons nog recht
houdt, ook die ons nog rechtop doet lopen.
Dit
is ook de reden waarom ik meer en meer teruggrijp naar wat van vroeger was -
vroeger, zijnde de eerst dagen van mijn blogs -
Ik
neem niets letterlijk over, ik neem maar een paar zinnen eruit, een paar
beelden, en ik tracht te vertrekken in een totaal andere richting om ergens uit
te komen waar ik nog niet was, me vernieuwend, de herfst ontwijkend, minstens
vertoevend in de zomer als het niet kan in de lente te zijn.
Zo
leef ik en zo werk ik; doe ik mijn dagelijkse wandeling in het gezelschap van
mijn vriend het woord. Ik weet trouwens niet meer wat het is er te zijn zonder
het woord. Ik kan me niet meer inbeelden dat ik er ooit geweest ben zonder.
Zoek ik het niet op, het woord zoekt me. Als ik dit nog niet zou gezegd hebben,
maar ik betwijfel het, dan is het nu dat ik het zeg en schrijf.
IK
nader het punt dat ik ditmaal bereiken wou. Ik weet dat ik over weinig anders
spreken kan dan over mezelf, of over zaken waar ik zelf bij betrokken ben, maar
ik denk dat ik hierin niet verschillend ben van jullie, mijn lezers; dat de
omstandigheden - zeker niet het toeval - hebben gewild dat ik de schrijver ben en
jullie de lezers, dat het even goed anders had kunnen zijn. Jorge Luis Borges,
de blinde man in zijn late jaren, wist het maar al te goed:
Nostro nadas poco
difieren, es trivial y fortuita la circonstancia de que seas tù el lector de
estos ejercicios y yo su redactor.
Hoef
ik het te vertalen, is het niet evident dat het anders kon, dat jij het waart
die deze dagelijkse nietsen schreef en ik de lezer ervan; dat heel weinig
hiervoor nodig was?
15-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-08-2018 |
Het is maar |
Het
is maar dat ik zie hoe vlug de dagen schuiven als ik aan de dag zijn nummer
meegeef.
Het
is maar dat elke morgen een opstaan is uit de overhangende wolk van nacht, om in
de schemer de dingen te zien en te weten dat je terug levend bent, en levend
zijnde, je het bewijzen moet dat ook je geest terug is opgestaan.
Het
is maar dat je dankbaar bent dat je dan schrijven kunt.
Het
is maar dat je, je gedicht Rilke herlas; dat je weet dat het beter had gekund
en dat, si Dieu te prête vie, je het
nog wel eens herwerken zult, omdat je dan anders zult zijn opgestaan en de
dingen anders zult zien, minder de noodzaak iets te moeten doen, meer de
vreugde het te mogen, het te kunnen doen.
Het
is maar dat op andere dagen je omgeving anders zal zijn opgesteld, je anders
denken zult, daarom niet wijzer, maar met een grotere schuchterheid je je
woorden zoeken zult, omdat je weet dat het stilaan ernst gaat worden en dat je
heel watb zaken af te ronden hebt.
Het
is maar dat het is alsof het schuiven van de dagen, de weken, de maanden, de
seizoenen zelfs, geen schuiven is maar een bol wol werd, opgerold in de hand
van moeder, waarvan je als kind, als jonge man, de streng hebt opgehouden met
je beide armen gestrekt. De bol die je moeder in de handen houdt, de draad
ervan de dagen zijnde, het voorbije van je leven zijnde: herinneringen, die nu
voor een laatste maal dag aan dag worden afgerold, tot er niets meer resten zal
om over na te denken en te dromen.
Het
is maar dat je hier al een tijd aan begonnen bent, al lijkt het er niet op.
Het
is maar dat je gelezen wordt door kenners met een rijke bibliotheek aan boeken
en documenten die je graag helpen willen om aan te scherpen wat er al
geschreven staat; je hen dankbaar bent.
Het
is maar dat uit al deze maren de idee is ontstaan dat het doen van je
uiterste best, niet voldoende is, dat het altijd nog beter kan, dat het altijd
het bestaande over stijgen moet, anders ingekleurd moet worden voorgesteld,
uitgediept tot op het bot. Maar dit heel moeilijk te bereiken valt, wat je wel
weet.
Het
is maar dat je het schrijft opdat geweten zou dat je, ondanks al je failures en onvolmaaktheden, je toch
blijft verder gaan, zoals vandaag, je je zelf getekend hebt om te weten wie je
bent en waar je staat.
Het
is maar, dat de ene dag niet de andere is, dat je volharden wilt, dat je niet
wijken wilt en dat je hoopt dat men je hierbij tegemoet zal komen en men je blijven lezen zal.
Het
is maar dat wat jou betreft, de dag die zich stilaan opent, raad zal brengen,
dat het amper morgen is, dat je de voormiddag nog hebt, de middag en dat ook de
namiddag soms verheldering is , vooral dan naar de avond toe en de cirkel zich
sluit op de nacht.
Het
is maar dat het woord je meester is, dat je dag erop is ingesteld.
14-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-08-2018 |
Rilke die maar blijft opduiken. |
Rose, oh reiner Widerspruch, Lust.
Niemandes Schlaf zu sein unter soviel
Lidern.
Herinner
je, mijn vrienden,
herinner
je de bergen, de cabanes
waar we waren, uitgelaten:
de sneeuw, de toppen wit,
en bij het slapen gaan
Cepheus en Cassiopeia, zijn
geliefde,
die we zagen aan de hemel staan.
Maar,
op andere dagen, herinner je Raron,
hoe hoog, romaans de kerk,
het graf van Rilke daar een
baken was:
de rozelaar opgeschoten, vol
met witte rozen
stond, en wit het marmeren graf,
door lichen aangetast.
Woorden
er het geestelijk landschap waren
in de mond gebrand: Niemandes
Schlaf
zu sein unter soviel Lidern.
Dan er
dagen waren,
zijn
gedichten die we lazen,
het
woordenboek dat ons niet hielp,
herinner
je zijn woorden en hoe ze ons volgden,
langs
de Navizence: water klotsend
in de
oevers met keien afgerond
en
irissen lijk ogen.
En in
de bossen, tussen chanterelles
en boleten,
hoe dikwijls niet we spraken,
omdat
we kennen wilden
van de
roos oh reiner Widerspruch.
Dan bij
valavond, Muzot bezocht,
en
roze sneeuw op alle toppen, herinner je:
zijn huis omhaagd, het hekken
dicht.
De schemer een gedicht
gebracht,
hij was er nog, tegen de muur
geleund,.
Neen, de slaap der slapenden
die slaapt hij niet.
De tuin, mit einer Masse von
Melissen
und Stern-Anis:
van zijn aanwezig zijn, de echo
was.
We toen zijn heengegaan en hij
ons is blijven volgen.
Nota bij dit
gedicht:
Het kan dat
dit gedicht reeds in een vorige blog, jaren terug,
verschenen is,
maar het werd nu volledig herzien en dit is
hopelijk de
laatste versie ervan.
Navizence:
de stroom die ontstaat in de Zinal-gletsjer en door Zinal vloeit.
Er werd heel
wat geschreven over het graf en het grafschrift van Rainer Maria Rilke aan de
voet van de prachtige (gerestaureerde) romaanse kerk van Raron (Rarogne),
gelegen ongeveer op de scheidingslijn tussen le Haut- et le Bas-Valais, langs
de baan Sierre - Brig.
Wolfgang
Leppman schreef in zijn boek (1972) over het leven en werk van Rilke, vertaald
in het Nederlands door Theodoor Duquesnoy, dat er niet minder dan 26
verschillende interpretaties van dit grafschrift bekend zijn.
Niet
verwonderlijk dus dat Anton van Wilderode, in zijn voorwoord bij Tussen stroom en gesteente van Maurits
Van Vossole, dit grafschrift bestempeld als sibillijns.
Ondanks dit
alles hebben we gemeend, deze plaats, die we samen met vrienden uit de Valais regelmatig, als
pelgrimsoord hebben bezocht, te bedenken met een gedicht, waarin we gepoogd
hebben de impressie die graf en grafschrift bij ons hebben nagelaten, op te
vangen.
Het slot van
mijn gedicht verwijst naar het slot van een gedicht van Rilke:
Einmal wenn ich dich verlier,
wirst du schlafen können, ohne
dasz ich wie eine Lindenkrone
mich verflüstre über dir?
En dan laten
we Paul Claes (Raadsels van Rilke,
De Bezige Bij, 1995) die het gedicht vertaalde, verder gaan :
Zonder dat ik hier waak en woorden,
bijna als oogleden op je ledematen,
op je borsten neerleg, op je mond.
Zonder dat ik je toesluit en je alleen
met het jouwe laat, als een tuin
met een massa melissen en ster-anijs.
13-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-08-2018 |
Monieux in de Vaucluse |
Het werd een gewoonte mijn blogs te schrijven de
morgen ervoor. Op deze wijze ontdoe ik me, in de dag, van een groot deel van de
spanning tijdig klaar te komen. Zo is het dat ik mijn blog van 11 augustus, de
morgen ervoor, op 10 augustus, geschreven heb en dat het toen gebeurde, dat ik
zonder overgang, bij het schrijven, plots dacht aan het boek De bekeerlinge
van Stefan Hertmans en vooral aan wat hij hierin vertelde over wat in 1096
gebeurde in het dorpje Moniou in de Vaucluse.
Waarom was het, precies aan Stefan Hertmans dat ik
toen heb gedacht, en niet aan een andere schrijver of boek? Wel, ik wist het
een paar uren later, toen mijn blog, voor 11 augustus, al was ingelogd.
Het toeval wou - maar ik zegde het al, ik geloof
niet in toevalligheden, ik geloof niet in de cijfers van de lotto - dat in de
Standaard van dezelfde 10 augustus, blad D12, onder de rubriek cultuur &
media, het relaas werd opgenomen van Bart De Neve over Monieux, een plaatsje
schrijft hij: waar er toch geen zak te
beleven valt.
Hij weet dat Stefan Hertmans er een optrekje bezit, hij weet ook dat
hij met:
De bekeerlinge een schitterende
roman schreef waarin het dorp Monieux een centrale rol speelt. En hij vraagt
zich af of
hij soms vergeten is hoe het de Britse schrijver Peter Mayle is vergaan? Hoe
die het dorp Ménerbes in de Lubéron moest verlaten nadat zijn huis plots een
toeristische trekpleister was geworden door het succes van zijn boek A year in
Provence. Lees liever een ander boek van Hertmans, mijn vrouw, ikzelf, mijn kinderen en onze
golden retriever zullen dat zeer appreciëren.
De Neve raadt
ten stelligste af, het dorp te bezoeken. Hij is dus bevreesd dat met de rust van Hertmans, ook zijn rust,
tijdens zijn verblijf aldaar met zijn familie, incluis de retriever, zou
gestoord worden.
Nu, Ik ben niet in Monieux (Moniou in 1096) geweest en zal er wellicht
nooit komen maar, als ik er heen zou gaan dan zou het zijn niet om iets te zien
maar wel om er te zijn; om er rond te lopen, indachtig zijnde wat Hertmans,
in zijn rijke verbeelding, er zien gebeuren heeft en, waar hij een nacht heeft
over gedaan om het te schrijven. Ik zou er zijn om met hem en met zijn woorden
te vertoeven op de plaats waar het centrale gebeuren in het boek, zich heeft
afgespeeld en dus niet specifiek om er het optrekje
van Hertmans op te zoeken.
Ik weet niet
tot hoever het succes van de Nederlandstalige roman is doorgedrongen in
Frankrijk, evenmin in welke mate de lezers van het boek er door getroffen
geworden zijn en Monieux zouden verkiezen boven de top van de dichtbij gelegen
Mont Ventoux.
Een feit is
zeker door zijn boek heeft Stefan Hertmans het dorpje Moniou-Monieux op de
kaart gezet van de wereldliteratuur, hierover kan geen twijfel bestaan. Hij
deed het zoals Julian Barnes voor mij, de Araratberg in de literatuur heeft
binnengebracht met zijn boek A History
of the World in 10 1/2 chapters.
Of, maar dat
is een ander verhaal, hoe John Steinbeck, met zijn vertaling van het Hebreeuwse
woord timshel, in zijn East of Eden, de
King JamesBijbel van 1611, bij mij heeft binnengeschoven.
Ik weet dus
met Steinbeck, met Barnes, met Hertmans, dat het de geest is van de literatuur
die ons in leven houdt.
Dat de
literatuur onze eeuwigheid is.
12-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-08-2018 |
Over het schrijven |
Ik tracht te lezen, zoals het gebeurde toen een jonge vrouw mijn linkerhand
vastgreep en met haar vinger liep over de lijnen ervan liep - het was in Fucine, een dorp in Noord-Italië, op de
weg naar de Berninapas - wat er zo eigen
is aan deze lijnen opdat zij me zeggen zou dat ik iemand was die het woord lief
had, meer dan het geld. Ik vond het een speelsheid toen. Als ik zie waar ik nu
sta, dan vertelde ze me iets waar ik vandaag aan het ten onder gaan ben. Want het
is zo, het woord heerst over me en ik laat begaan, ik verzet me niet en wat
erger is, ik volhard erin.
Een week, of zo iets geleden, was ik bezorgd om mijn geschriften van
een bepaalde periode in 2012. Waarom niet over deze van 2011 en 2010, en alle
voorgaande nog die er geweest zijn?
Ik weet het niet, alleen het woord heeft een uitleg hiervoor. Ik volg.
Ik heb niets anders te doen dan te volgen, het woord dicteert en mijn vingers voeren
uit. Ik schrijf epistels aan de vijver, in bijna onleesbaar tekens, met mijn
schrift op de knieën, om deze epistels daarna over te nemen, te herzien en klaar
te maken om te worden ingelogd. De laatste dagen gebeurt het zo en, gebeurt het
anders, ik denk dan dat ik schrijf van daar uit, dat die plaats mijn cel is, de
plaats waar mijn gedachten samen komen en van waar ze vertrekken.
Ik verbaas me erover hoe ik ben ingesteld - hoef ik dit eigenlijk wel
te zeggen? - maar het is nu eenmaal zo gegroeid, sinds ik die plaats heb leren
kennen vertrekt alles van daar uit. Hoewel er nog andere plaatsen zijn: de
bergen, de zee, maar dan telkens vanuit een wel bepaalde, specifieke plaats
waar ik zat om te schrijven. Ik kon en kan nog steeds er heen wanneer ik wil,
het is de man in mij die schrijft, die Ugo die erover beslist, ik kan hem enkel
volgen.
Ik vraag me af waar mijn vrienden, de schilders zitten, als ze bezig
zijn, zitten ze in de engheid van hun atelier of in de oneindige ruimte van hun
geest?
Ik vraag me af waar Stefan Hertmans zat toen hij schreef over het
gebeuren in het dorp, Moniou in de Vaucluse, waar een troep kruisvaarders hun
tenten opsloegen voor de nacht en hij de kreten hoorde van de vrouwen en de
stervenden, hij zag wat er in het dorp gebeurde, de vlammen zag die opstegen uit
de synagoge.
Een machtige brok literatuur waarover Hertmans zelf zegt :
Ook ik zie de zon boven de heuvel komen, plots en
fel. Ik heb de hele nacht geschreven. Ik ben moe. Ik open traag, om mijn
slapende vrouw niet te wekken, de luiken en het raam van mijn werkkamer
[1]
Hij heeft er de ganse nacht aan geschreven. Ik weet niet of er velen
zijn die dit kunnen, maar het moet een enorme voldoening geven, eens de morgen
daar.
Hertmans volgend, kunnen we ons verplaatsen naar waar we willen om er
te zien wat we willen zien en erover te vertellen wat we wensen te vertellen. Telkens
opnieuw, zoals ik nu, in feite zit in mijn kamer, omgeven door mijn boeken en
de stilte die deze is binnen in mij, ook het licht is zoals ik het wil, ook het
punt in de tijd is zoals ik het wil, en ik vertel dat ik aan de vijver zit en,
maar het spoor dat nagelaten wordt, is het spoor van de ogenblikken dat ik
schrijvend was, maar met dien verstande dat ik, altijd in gedachten aan het
schrijven ben. Het houdt niet op. Ik denk niet één ogenblik. Maar dit kan niet
zul je me zeggen. En inderdaad het kan niet. Toch denk ik dat het zo is, dat ik
maar echt leef als ik schrijf met of zonder de pen in de hand.
Het is wat is van de Kosmos in mij, het is niets anders.
[1] Stefan Hertmans: De
bekeerlinge. De Bezige Bij, 2016, pag.170. Het lijkt me vreemd dat hij de zon
ziet opkomen over de heuvel, voor hij zijn luiken geopend heeft. Maar dit terzijde,
de beschrijving van wat zich afspeelt in het dorp Moniou, van pagina 155 tot 169, dat hij, schijnbaar althans, op
één nacht geschreven heeft, is een meesterlijk stuk literatuur
11-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-08-2018 |
De Roos en het Woord |
Het vuur in de rozen is gedoofd, is brak geworden op een brakke grond,
er blijft zelfs geen herinneren meer, zoals ik ook me niet meer herinner welke,
even brakke woorden ik gisteren geschreven heb en heb laten gaan, alsof het dode
bladeren waren, te vroeg neergedwarreld zoals bladeren in de herfst.
Niet veel zaaks meer de rozen, niet veel zaaks de woorden. Wat ze
gemeen hebben is niet zo duidelijk, staat nergens vermeld, maar ze hebben
eenzelfde beginnen: de oerknal, waarvan men beweert dat hij nog te horen is, te
horen wat hun beginnen was.
Roos en woord lagen toen heel dicht bij en in elkaar, samen in de
kracht die alles in beweging bracht en van dan af zijn hun wegen uit elkaar
gegaan: de ene kracht is roos geworden, de andere kracht is overgegaan in een
totaal andere geaardheid, heeft een andere weg afgelegd. Waar het voor de roos
de weg naar buiten was, was het voor het woord de weg naar binnen. Zo heeft de
roos niets te vertellen over het woord en heeft het woord heel wat te vertellen
over de roos, of ze er nu tevreden mee is of niet.
Deze vergelijking brengt me niet ver, het ene is, schijnbaar althans,
van de materie, het andere is van de geest. In die voorstelling vullen ze
elkander aan. Maar, er is geest in de roos, in de stam, in de wortel van de
roos, die weet hoe te botten, hoe de botten te openen tot roos, en dit weten
is van het bevreemdende dat de Kosmos is.
In al zijn geledingen, zo de zichtbare als de onzichtbare, een levend, massaal
Iets dat weet hoe er te zijn en hoe er te leven, zonder het zelf te beseffen
dat het weet.
Dit is - althans zoals ik het meen te zien deze morgen - de reden
waarom het woord er is. Het woord weet wat van de Kosmos is, nog niet heel veel,
maar het komt eraan. Geleidelijk begint het woord meer en meer binnen te
dringen in het massale en te begrijpen dankzij het fenomeen homo sapiens dat
de mens is.
Zo zien we het: de homo sapiens deel zijnde van de Kosmos, diep
geïntegreerd in wat de Kosmos is. Hij is geen afzonderlijk deel ervan, hij IS
het zelfbewustzijn van de Kosmos. En het is, noch in min, noch in meer, als het
zelfbewustzijn van de Kosmos dat hij fungeert.
Dit is deel van een waarheid: het zelfbewustzijn van de Homo sapiens is
niet alleen bepalend voor, maar is gelinkt aan het zelfbewustzijn van de
Kosmos, beide zijn een en het zelfde bewust zijn, in een beginstadium weliswaar
Als individu die hier rondloopt op aarde ben ik niet veel: een lichaam,
een pak cellen, ontstaan uit wat, heel ver afgelegen, in den beginne was, een
oneindigheid aan opgepropte krachten, geladen met een geest die het zijnde was.
Dit zijnde hebben we meegekregen, is in ons geënt en dit zijnde zal ons terug
verlaten als onze tijd gekomen is.
Het is eens te meer een herhaling, een aftasten wat van het leven is en
wat van het sterven.
Niets meer dan een andere benadering ervan.
10-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-08-2018 |
Het jaar in. |
De tortel hoog op de nok. Hij dacht, is er in deze dagen iets beter om
mee te beginnen, een opening naar iets totaal nieuw, iets dat nog nergens ten
toon werd gesteld, iets waar ik me aan vastklampen, -kleven wil om te komen
waar ik denk te moeten komen? Al weet ik het nog niet, maar mijn gedachten
vrije loop latend, staat het ergens al geschreven en hoef ik het alleen nog
maar te gaan zoeken en over te nemen?
Het verrassende eraan is dat het er zal staan: de plant die aanwezig is
in het roerloze zaad - uiterlijk dan toch -
wachtende op het kiemen, en het is in het wachten dat het mystieke van
het zijn geborgen ligt. Het is geen weten, het een zijn, het grote wonder, van
de plant in potentie.
Zo ligt ergens, wachtende, daar waar ik aankomen zal, het relaas klaar
om genomen te worden. Ik weet zelfs niet waar ik het moet gaan zoeken en het
hoeft ook niet, ik word er naar toe geleid, woord na woord, zin na zin, tot ik
denk, nu is het genoeg, nu mag er een punt gezet aan wat de dag betekenen zal,
later, veel later, een dag dat zelfde tortel
- een tortel heeft het voordeel elke tortel te zijn - zitten zal op
dezelfde nok van hetzelfde huis.
Want hoe ben je opgestaan uit het onweer van deze nacht, hoe voelt het
nu de hitte uit de dag is opgelost, er lucht is terug om te ademen?
Je eerste gedachte, deze morgen, was een abstracte blog te schilderen in woorden die niet nodig
hebben iets te vertellen, die er zijn om er te zijn, naast elkaar staande als
vlakjes olieverf, waarvan de kleuren nog te ontdekken zijn, naast elkaar en
soms op elkaar, willekeurig; met penseel aangebracht of met de punt van het
paletmes of met de volle hand, zoals het al gebeurde, als er maar iets staat,
iets dat er voorheen nog niet was, een totaal nieuw spel van kleuren,
opgestegen uit het zand van de woestijn, plots, onnoemelijk plots, een knal en
het was er en de wind en het licht van vele zonnen als van de sterren de
fotonen, erin en erover.
We weten weinig van al wat is en hoe het er is. Ons ogen tasten af en
onze geest dringt door, maar hierover weten we niets te zeggen, niet hoe de
verhouding is tussen wat we zien en wat we denken, alsof het ene niets te maken
zou hebben met het andere, zoals de tortel niets te maken heeft met de nok
waarop ze zit, staat eigenlijk, het is haar plaats, ze kan er blijven en plots
wegvliegen, en de nok er is zonder tortel.
Wat een wereld: nok met of
zonder tortel !
Er waren dus geen merkwaardige gebeurtenissen, vroeg in de morgen;
later wel misschien, maar later is de maand september, later is de herfst, het
rijpende fruit en de vallende bladeren.
We hebben het al zo dikwijls geweten hoe alles overgaat van het ene in het
andere. Wij, als toeschouwer hoe het allemaal verloopt. Verrast soms dat het zo
vlug gebeurt, dat er ons geen tijd gegund wordt om even, even maar op adem te
komen. We moeten verder altijd het jaar in.
Ik ben vermoeid aan dit geschrevene begonnen. Nu het er staat voel ik
me beter. Het is dikwijls zo.
09-08-2018, 06:35 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-08-2018 |
De zin die ongeschreven bleef. |
De dagen ze zijn bekoring als ze komen, verwachting ook dat ze
openbloeien zullen in gedachten, zich vernieuwen zullen en zich smijten zullen
als wondere tekens op een wit blad.
Woorden als bloemen in de regen langs de wegen waar we zijn, of langs
zullen komen, wij zelf of wie we zouden willen zijn, droom gebonden.
Dacht hij: ik wil over vreemde zaken schrijven, over deze die ik nog
niet ken en niet kennen zou indien ik er niet zou aan denken om erover te
schrijven. Om vanaf de morgen, rond te lopen uitkijkend naar de dingen die ik
zou willen ontmoeten om te verwoorden; de dag door zoekend ernaar, om uit te
komen in de valavond, als ik nog even de tuin inloop - Mars helder in het
zuiden en de sikkel van de maan reeds doorgebroken - op wat ik vertellen wou.
Al is het niet veel, al zijn het maar een paar zinnen, nog onduidelijk
eerst, maar daarna, hij ervan de woorden heeft gezien, in zilver geschreven op
een donkere achtergrond.
Dacht hij toen dat het ogenblik misschien nog niet gekomen was, dat hij
nog even wachten moest, dat wat hij wist er nog niet duidelijk genoeg stond;
dat er nog één woord was dat hij zoeken moest om de gedachte te bekronen. Een
woord dat het sleutelwoord was, dat nog niet bestond in de Van Dale; een
drie-betekenissen-woord, dat hij ophangen wou, in kalligrafie getekend op een
vaandel wapperend in de avondwind maar, voorlopig, voor de wereld, nog gedekt
gebleven, omdat hij wachten moest op het licht van de nieuwe dag die, zo hoopte hij toch, nog komen zou.
Waarmee was hij nu begonnen opdat hij op een zelfde wijze zou kunnen
afsluiten, en niet zo maar, maar wel om er glorierijk uit op te staan?
Dit is dan wat van de morgen was, die door liep naar de avond toe langs
de waterkant begroeid met veldbloemen waarvan
hij de naam niet kent, zodat hij denkt, schrijvend te zijn terecht
gekomen in een vreemd land dat er gisteren nog niet was, en ook eergisteren
niet. Wel er was, toen hij The waste
Land van T.S.Eliot trachtte binnen
te gaan, maar dit voor hem te ondoorgrondelijk was. Paul Claes gelovend, je
moet kennis hebben van de wereldliteratuur om er te gaan wandelen, en dan nog,
het land tevoorschijn komt als het meest barre dat er is.
Hij dus liever naar Eliots Four
Quartets toeging waar hij meer mee vertrouwd was, waar hij zich thuis
voelde.
Maar nu de zin die hij gedacht had, met dat ene woord dat hij nog
vinden moest, het woord dat draalde, het woord dat een fakkel was in de nacht
van het on-geschrevene, en dat hij, ondanks de Van Dale, niet vinden kon,
wellicht omdat het nog uit te vinden was. Hij de zin vandaag niet schrijven
kon.
Morgen dan misschien. Maar morgen is een andere dag en zal het,
misschien, na de lange droogte, eens willen regenen, wat dan niet meer passen
zal voor de zin die vandaag bijna geschreven werd.
Het was toen dat hij aan Borges dacht.
08-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-08-2018 |
Wat de zee, voor anderen de rots, ons aandoet |
In een schitterend staaltje literatuur, reageerde Henri (Rik Van Damme)
zeer gepast op mijn blog van 5 augustus. Hij
schrijft me, en ik citeer hem:
Omdat Cézanne een grote invloed heeft gehad op
Rik Wouters ben ik wat meer gaan lezen over
zijn leven en werk in en rond Aix-en Provence. In een artikel over zijn 91
picturale interpretaties van La Montagne Sainte Victoire, een berg van witte
kalksteen, schrijft Cézanne: Là je suis bien, là je vois clair, il y a de lair.
Het is een eenvoudig
zinnetje maar het zegt veel over de voedingsbodem van zijn werk: gewoon een
plekje vinden waar de natuur je begroet , in stilte je opslorpt en je toe
fluistert: Hier ben je thuis, zet al je zintuigen op scherp, snuif de zuivere
lucht, snuif het licht en laat het stil bezinken op je doek.
Deze kalkrots was voor
hem even belangrijk als de Fuji-Jama voor de Japanse schilders: een bron van
mystieke eenwording, het samensmelten van alles wat er dan IS. Dat schept een
gevoel dat je niet loslaat en je aanzet om steeds op zoek te gaan, in diezelfde
ruimte, naar een steeds wisselende benadering of interpretatie.
Een schilder herhaalt
zich niet wanneer hij hetzelfde onderwerp op doek zet, nee, hij dringt steeds
dieper door , gaat meer en meer elimineren, tot hij op de grens van de
abstractie staat, waar de zuivere geest het overneemt en het ware en het ene
mekaar zo dicht mogelijk benaderen, bijna raken. Hier kan de muziek meer dan
alle andere disciplines.
Het is duidelijk dat er
hier een kosmische dimensie opduikt die ons overstijgt: een gelukzalig
niet-meer-weten. Montaigne zag deze toestand als de essentie van ons leven.
Tot hier het citaat. Het schrijven is van een zelfde aard, het handelt
altijd over het zelfde onderwerp, het Leven dat benaderd wordt van uit alle
mogelijke hoeken, over alle mogelijke aspecten ervan, in alle mogelijke
creaties, steeds in eenzelfde afzondering .
Ik word hier dagelijks mee geconfronteerd en het verloop ervan is
eenzelfde stramien van zijn, van Dasein.
Zo ik begrijp hem ten volle, omdat ik het voel zoals hij het voelt. Het
mirakel van de mens is dat hij de nood heeft, dit gevoel dat aanleunt bij wat
van de eeuwigheid is, om te zetten in vaste gegevens, woorden, kleuren, vormen,
klanken. Niets ontgaat er hem en alle middelen of gewoontes zijn goed om de
roep die er is binnen in hem, te veruiterlijken.
En wat de zee betreft. Ik schreef er een bundel gedichten over met als
titel Fuga die van de Zee is. Ik
ben ook gaan bladeren in mijn blogs van 2012. Heb deze teksten herzien en
samengebracht onder de vorm van een soort novelle, een kort verhaal over de
persoon die ik, schrijvende, over de periode van 22 oktober tot 4 november, ben
geweest. In totaal 18 paginas.
Wat doe ik ermee, want ik wil deze woorden zo maar niet laten verloren
gaan, vereeuwig ik ze in één blog?
07-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-08-2018 |
Over TV en de baard |
Ik elk huis, meen ik, was er destijds een scheermes en hing er een
scheerriem, zo heb ik het toch thuis gekend, en met een dergelijk mes heb ik
geleerd me te scheren. Ik doe het nog, maar nu met gesofistikeerde
Gilette-mesjes. Anderen zie ik, scheren zich niet, hun baard of wat er gegroeid
staat, is hun sieraad, hun uitstalraam. Ik gun het hen en ik gun het aan de
spiegel waar ze voor staan. Het is hun volste recht, maar ik, ik scheer me elke
dag. Heb er wel ooit eenmaal aan mee gedaan toen ik een viertal dagen in een cabane, een berghut, ben blijven
overnachten, voor een deel noodgedwongen omwille van het weer dat te slecht was
om la Pointe de Zinal te beklimmen en af te dalen in de vallei van de
Matterhorn naar Zermatt toe.
Hoe mijn baard er toen aan toe was herinner ik me niet meer, ik weet
alleen dat mijn gelaat een grote jeuk was.
Enkele van mijn vrienden zijn baarddragers, ik ben gewoon hen met baard
te zien en het schrikt me niet af, integendeel ik benijd hen, want ze dragen
hem met het gelaat van de overwinnaar en het staat hen, het past bij hen en bij
wat ze vertellen. Ik zou hen niet herkennen indien ze zonder baard zouden
verschijnen op het toneel dat het leven is.
Bij anderen, vooral dan deze die op het scherm verschijnen met hun
baard, sommigen verzorgd gemillimeterd, duidelijk afgelijnd, wat nog te
aanvaarden is, bij anderen, here mijn god, hoe slordiger des te beter, gewild
dus, met open hemd of T-shirt, anderen zelfs als drager van een das op een vers
gestreken, uitgekozen hemd, maar de baard, hij onverzorgd, afstotend.
Ik heb er niets tegen, alleen als het uitzicht van het gelaat dat spreekt,
slordig overkomt, luister ik slordig naar hun woorden, raken hun woorden me
maar half omdat ik, en luister naar hen en opkijken moet naar hun slordig uitzicht. Ze weten het niet,
vermoeden het niet maar hun woorden verliezen van hun kracht en inhoud, als er
inhoud is.
Ik ken zo enkele voorbeelden die ik hier niet ga noemen, hun gezicht is
het niet waard, vooral op de Vlaamse
zenders valt het me op - wat overige zenders betreft kan het me geen barst
schelen - maar onverzorgde verschijningen vertellen heel wat wat over de aard
van die zenders, die tenminste zouden moeten eisen dat degenen die gevraagd
worden voor een programma op het scherm, verzorgd te verschijnen met een
aanvaardbaar gelaat. Hun programmas zouden er, in elk geval wat mij betreft,
bij winnen.
Ik ken er ook, mannen van de TV die gepoogd hebben een baard te laten
groeien om er plots mee te verschijnen op het scherm, welk gevoel het gaf: een
nog iemand die denkt dat hij de hype volgen moet, want dit is het, en laat groeien wat groeit, om dan een week of twee
weken later, terug geschoren voor de dag komen. Ik vraag me af waarom zo plots,
én met, én met zonder, werd hen de les gespeld door de kijkers?
Ik vermoed het. Wat ook, ik zou het ook doen, moest ik gewillig
omspringen met de middelen van de media als daar zijn, facebook en twitter en
wat weet ik nog allemaal. Wat ik wel weet is, dat met de massa media er veel
tijd, die ik niet heb, valt te verliezen, indien ik bijvoorbeeld, alle media
die ik krijg toegestuurd, lezen en ontleden zou.
Ik weet dat dit een ongewone blog is, maar het moest er eens uit. Ik
ben absoluut tegen het dragen van een onverzorgde baard en onverzorgd hemd of
shirt, welke of wat ook, vooral dan als ze me opgedrongen worden op de Vlaamse
televisie.
Je moogt het gerust weten.
06-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-08-2018 |
De zee en de schilder |
In de Standaard der Letteren van 3 augustus, een verwijzing naar het
boek, The sea, the sea van Iris
Murdoch. Ik geloof niet dat ze het me zal kwalijk nemen[1] ook de
schrijver van het stuk, Rudi Meulemans niet, als ik hen citeer:
Heel nauwkeurig tracht ze de kleuren van de zee
in woorden te vatten. In de buurt van de horizon, zo schrijft ze, is de zee
somptueus purper doorstreept met regelmatige lijnen smaragdgroen. Bij de horizon
is ze indigo. Dichterbij de kust is er een strook lichter groen, minder helder,
opaak, niet transparant.
Ze schrijft zoals een goede vriend, Henri V.D., telkens en telkens de
zee, die in zijn hart, in zijn wezen is gegroeid, tracht te benaderen in kleurstroken,
à la Van Saene.
Ik kreeg een paar schilderijtjes van hem - ze hangen naast mij waar ik
schrijf -, pogingen om, zoals Murdoch, het summum aan kleuren die de zee is
voor hem, vast te grijpen, er zijn gemoed van het ogenblik in te leggen, om
zelf dat stukje zee te zijn dat er afgebeeld staat.
Hij kan er zich niet van ontdoen, elke nieuwe poging is een nieuwe
struggle, te benaderen wat in zijn herinnering leeft. En van elke poging weet
hij dat het resultaat nog niet is wat hij wel wou; dat hij er bijna is, bijna,
maar hij weet ook dat het altijd de zee zal zijn die overwinnen zal; dat hij er
nooit zal in slagen weer te geven, welke kleuren ook hij ontfutselen zal aan de
tubes verf, hoe nu precies de glinstering is van de zee, zo in de morgen, zo op
de middag, zo in de deemstering. Zoals gezegd kan van de pogingen die Debussy
deed maar dan in klanken.
Weet hij het, of weet hij het niet, maar hij heeft wat het schilderen
van de zee betreft, een dubbelganger. Rudi Meulemans vertelt zoals ik, dat de
beschrijving van Iris Murdoch over de kleuren van de zee wonderwel past bij een
klein schilderij van Bruno Van Dijck dat in zijn werkkamer hangt. Hij schrijft:
Daar, aan de overkant, gaat de schilder voor zijn
picturale praktijk opzoek naar desolate plekken aan de Britse kust. Hij focust
op de kustlijnen. Tijdens zijn veldwerk schildert hij hetzelfde kustlandschap
vierentwintig, zesendertig, tot zelfs achtenveertig keer op kleine houten
paneeltjes.
Hij schrijft ook dat de schilder vreest dat we het beeld van de zee,
zoals het nu nog is, zullen verliezen. Merkwaardig is de wijze waarop de
schilderijtjes bewaard worden: in een cassette die op een bijhorende sokkel
geplaatst is als een reliekschrijn.
Hij ziet dit als een ritueel, als een rouwproces om wat voorbij gaat. Want niets is eeuwig, ook de zee niet.
Mijn vriend, de historicus , poëet en schilder, weet dit ook, weet ook
dat zijn tijd op aarde beperkt is, maar van de zee weet hij, zelfs als het
uitzicht ervan veranderen zou, dat ze eeuwig is en die eeuwigheid heeft hij
getracht, even, even maar vast te houden in een kleurenpakket op een houten
plankje.
Hiermede ook zijn eeuwigheid benaderend.
[1]Dame Jean Iris
Murdoch overleed aan Alzheimer in 1999 op tachtigjarige leeftijd. Haar echtgenoot
John Bailey schreef op het einde van haar leven, een memoire over haar. De
tekst van Rudi Meulemans is gelicht uit de tafelrede die hij hield in Oostende
op 27 juli.
05-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-08-2018 |
De tijden ver voor ons uit. |
Vroeg in de morgen, bij het herlezen, denk ik aan wat ik gisteren
waagde achter te laten, namelijk dat elke bevruchting niet zo maar een simpel
ding is maar dat het een ingreep is van de Geest van het Universum, wat
betekent dat elke conceptie, het werk is van het Universum.
Dat dit geldt zo voor een tarwezaadje, als voor een mensenleven. Eens
het kiemen, eens bevrucht, het groeit en blijft groeien tot het leeg gegroeid
is: het tarwezaadje dat door de interventie wist hoe het groeien moest tot
halm en tot aar, de foetus die wist hoe hij groeien moest in het lichaam en
dankzij het lichaam van de moeder, tot kind en volwassene.
En dit weten is, de kosmische geladenheid, de geest van het Heelal, die
bepalend zal zijn voor het leven van het of de nieuw gekomene.
Waar ik toe komen wil, en vertellen wou in mijn vorige blog is, dat het weten-wat-te-doen, een inbreng
is van buiten uit, en dan vooral, dat er in
the mean time, in dit weten-wat-te-doen, een element in meer verweven is:
een binding met de eigenheid van het kosmische, de geest erin. Deze kan, als
binding zelf, niet verdwijnen, deze is wat specifiek is van het Heelal dat we,
voor de duur van het leven, aan het Heelal, de Kosmos hebben ontleend.
En, het specifieke van het Heelal kan niet teloor gaan; eens het
lichaam volledig afgeschreven, blijft het van het Heelal.
In welke mate we erin geslaagd zijn dit, door ons ontleend specifieke, een
ons eigen kleur te geven zal afhangen van ons ingesteld zijn erop. En, of het
als entiteit zal blijven bestaan kan ik
alleen maar hopen, maar ik denk van ja,
het kan.
Ik schrijf maar. Maar ik vraag me af wie er nu aan het schrijven is,
ben ik het of wordt het me ingegeven, komt het van wat me omringt en niet te
bepalen is, komt het van die inbreng in meer?
Het schrijven, het creatief zijn in alles wat we doen, het komt van het
specifieke dat we ontleend hebben, dat ons werd toevertrouwd, wellicht toevertrouwd
om een wel bepaalde reden. En als die reden er is, dan is ze er omdat we er
naar zoeken zouden. Zoeken niet alleen waarom we er gekomen zijn maar ook welke
rol we hier te vervullen hebben, want hadden we geen rol te vervullen we zouden
hier niet geweest zijn.
En zo kan ik verder gaan, kan ik verder vragen stellen van morgen tot
avond, niet zoals gezegd in de King James Bible, 2 Thimoty 3, 7: Ever learning and never able to come to the
knowledge of the truth.
Neen ik denk dat we hier zijn om te zoeken naar wat is opdat we ooit,
misschien heel ver afgelegen in de tijden die voor ons uit liggen, komen zouden
tot the knowledge of the truth.
04-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-08-2018 |
Het andere aspect |
We varen verder het
jaar in: juni, juli, augustus, verder naar september toe, naar de herfst toe,
de winter. Er is geen houden aan, er is geen haven waar we aanleggen kunnen om
er te zijn en te blijven. We varen maar en blijven varen gedreven door de wind,
alle zeilen open. Het is dag en het wordt nacht en terug dag, de secondewijzer
van ons uurwerk tikt maar verder, niet te stoppen is wat we de tijd noemen,
onoverkomelijk niet te stoppen.
Dit is een aspect van
het leven, de uiterlijke tekens ervan. Dit is hoe we het zien uitgedrukt in
cijfers, vertrekkende altijd van een punt in de tijd gaande naar een ander punt
in de tijd, het tijdgebonden aspect.
Is er een verschil
tussen de man die ik was op een punt in juni en de man die ik nu ben,
aangekomen in augustus?
Ik denk het niet,
althans schijnbaar niet. Ik word elke morgen geconfronteerd met zelfde
problemen, deze van mijn tasten, mijn uitkijken naar woorden die ik helder als
bronwater wil en drager van een boodschap die het leven betreft. Dit is wat
mijn dagen in hoofdzaak geworden zijn, ik ontkom er niet aan.
Er overheen leef ik
een normaal bestaan, zonder hoogtes of laagtes houd ik stand. Tracht ik te
bewijzen dat ik er ben. Ik laat een spoor na, al is het maar een voetstap daar
waar de zee zich even heeft teruggetrokken om weer te keren daarna en alles uit
te wissen, een voetstap die mijn leven is, een uitwissen dat mijn dagen zijn,
mijn panorama.
Hoe de anderen me
zien, is niet hoe ik me zie. Ik ben niet de man op leeftijd, dit is het beeld
dat ik verspreid, de foto die ervan kan gemaakt worden. Ik ben het innerlijke
van dat beeld, van die foto, ik ben van wat er is binnenin, ogenschijnlijk
binnenin, maar zeker ben ik er niet van. Van de geest ben ik zeker, maar of die
van mijn hersenen is, van mijn bloed, van mijn adem is, weet ik niet. Er is
méér. En dit is dan het andere aspect van mij.
Ik denk - en ik
herhaal me wellicht in andere bewoordingen en met een ander gezichtsveld - dat
ik ben van de geest die van het Universum is; dat ik ben van de geest die het
Universum enveloppeert, die het Universum IS, zonder het te zijn. Van de geest
die op het precieze ogenblik van de bevruchting van de eicel, tezelfdertijd een
bevruchting was met de geest van het Universum, het ene, het andere dekkend.
Deze dekkende
bevruchting door het Universum is het aspect dat niet tijdgebonden is, waar de
tijd geen vat op heeft, is het deeltje geest dat door mijn lichaam gebruikt wordt
om te zijn wie ik in feite ben. Het deeltje geest dat zwellen zal naarmate mijn
lichaam meer en meer volwassen wordt; dat in essentieel onsterfelijk is,
overdraagbaar misschien maar in de eerste plaats onsterfelijk.
Het uiterlijke van mij
is het tijdgebonden element dat volwassen werd en eens vergaan zal, opgeleefd;
volledig gescheiden van het andere element, het aan het Universum ontleende element,
dat los staat van de tijd, dat van in den beginne moet bestaan hebben, van in
het Alfa, en doorlopen zal tot in het Omega.
Ben ik hiermede duidelijk genoeg geweest?
Het was in elk geval nogmaals mijn bedoeling. Weet dat het de hitte is
van de laatste dagen die vat heeft gehad op mij en me aanzette deze boodschap
op mijn gewone vaste stek achter te laten.
Misschien tot heil van wie me lezen zal.
03-08-2018, 06:09 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-08-2018 |
Verhalen |
Zo ver ik me herinner
heb ik elke dag mijn pagina geschreven. Gedurende jaren, altijd met dezelfde
pen zodat deze nu, op bepaalde plaatsen, haar hars- of verflaag heeft verloren
en het koper van de huls is vrijgekomen.
De beradenheid
waarmee ik schreef zag ik niet als een doel op zich zelf maar als een aanloop
naar iets groot dat ik ooit schrijven zou: een boek dat uitgestald zou liggen
in de boekenwinkels.
Ik denk dat dit een
droom is van velen en dat het bij velen een droom blijft. Zo, wat is er
verkeerd aan het dromen?
En ik weet nu ook dat
het geroutineerd zijn in het schrijven van één pagina per dag, geen enkele
garantie biedt om ooit een literair waardevolle novelle/roman te produceren. Ik
weet dit nu al een tijdje en heb me erin gesteld, wat niet belet, dat achter
het toegeschoven gordijn de droom hangen blijft; dat je nog een lang leven voor
jou hebt, wat het nog meer droom maakt, om het te bereiken.
Ik bevolk aldus een
van de vele zolderkamers waarvan, in
het midden van de
nacht of heel vroeg in de morgen, het venster hel verlicht is, met in de bundel
licht, een man of vrouw die zich de ziel uit het lijf schrijft, omdat hij of
zij aldus hoopt, ooit naar buiten te komen, uit het anonieme van het bestaan.
Wat eigenlijk een
groot gevaar inhoudt, want eens uit het anonieme weg, komt dat wat je schreef
onder het mes van de kenners, de recensenten en kun je aldus terecht komen in
een polemiek die het einde van je rust betekenen zou.
Nu, een verhaal
schrijf je zo maar niet. Ik heb gisteren met mijn één augustus een poging
gedaan om het gebeuren van een zomerse namiddag om te zetten in woorden. Het
kostte me heel wat moeite om weer te geven hoe het was, op en neer gaande in de
zwoele hitte van de laren, de open plekken in het bos, di in het immense licht,
dit in de wilde geuren van grassen, humus en hars, en plots, jij, zonder
overgang, gekomen in een hoge graad van vermoeidheid die je belette normaal te
denken en normaal te handelen, gedehydrateerd. Mijn vriend, Gustave, als man
van de bergen, hij was er beter tegen bestand, ook omdat hij wist dat de
verlossing dichtbij was. Hij zegde het niet,
il jubilait, hij verkneukelde zich in het vooruitzicht, een bijna
verdorstte man te verrassen, met een koele drank, in het vooruitzicht van wat
ik zeggen zou, eens neergezeten op het terras van de kleine bistro die hij maar
al te goed kende.
Om dit alles te
suggereren in woorden moet je een artist zijn en zo voelde ik me niet. Ik denk
dat ik het stuntelig geschreven heb en ik heb me niet gewaagd het deze morgen,
nogmaals te herlezen alvorens het in te loggen. Het werd zo dikwijls al herlezen,
herdacht en herschreven, zo dat ik ervan verzadigd was en ik maar al te blij was
dat het avontuur, het schrijven van een gebeuren, achter de rug was.
Ik nog juist de moed
had af te sluiten, er kome van wat het wil.
02-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-08-2018 |
De Dag van 1 augustus. |
Vandaag, 1 augustus, is de dag die meer dan alle andere dagen van het
jaar gegrift staat in mijn geheugen. Ik kan er zo maar niet aan voorbij. Ik
denk dat deze dag altijd, sedert het ontstaan van mijn blog, het thema is
geweest. Ik ben er zeker van al heb ik het niet nagekeken en, erover schrijven
is altijd een pijn geweest, er zijn maar al te veel herinneringen aan
verbonden.
Ik schrijf dus naar
die pijn toe, want schrijven est une
drôle de maladie, is een vreemde ziekte, ook omdat ik niets anders meer ken
of kan, het is meer een moeten. Maar het liefst had ik gezwegen vandaag, omdat
1 augustus - nationale feestdag in Zwitserland - en de maand augustus, te veel de bergen zijn, te veel de Valais, te
veel de vrienden daar die gingen en die ik vandaag herdenken wil: Sylvain en
Fernand, Robert en Gustave, Symphorien en Aristide, Freddy en zijn wijn, Venin
de vipères, Jacques, le Parisien, en John de man van de suikers van Tienen. En
vele anderen nog, vele.
Wat een gezelschap
het was, wat een heerlijke ontmoetingen, middagen, avonden, nachten, wat een
wijnen - met en ook soms zonder mate - we geproefd hebben; wat een bergtochten
we gemaakt hebben, cabanes, berghutten, en deze hoe dikwijls, we bezocht hebben; tot zelfs
het graf van Rainer Maria Rilke.
Hoe we met velen
onder hen de bossen hebben afgelopen à la
recherche de chanterelles, de bolets, de pieds de mouton, dagarics, en in
de bergen, boven de 2000 m., uitkijkend naar génépi, een klein wonderplantje, ongeëvenaard wat de geur ervan
betreft is. Ik denk, dat op dit ogenblik dat ik dit schrijf - het is de
voormiddag van 31 juli - mijn dochters Ann en Cathy en hun familie, er naar aan
het zoeken zijn op de plaats boven Grimentz, die ze kennen, aan de voet van de
Moiry-gletsjer.
Er is heel wat
overgebleven van mijn augustusdagen daar. Heel wat dat in mijn bloed is blijven
stromen, in mijn genen zich heeft vastgezet en waarmee ik vandaag word
geconfronteerd. En ik er niet in slagen zal, iets ervan te ontwijken, te
verdoezelen, het me de ganse dag vervolgen zal.
En één herinnering,
één die me om de haverklap overvalt en boven alle andere uitsteekt vandaag
omdat het een gebeuren was met Gustave Cotter, un vigneron, een goede vriend die ik il mio fratello noemde - zijn naam is van een grote, diepe
betekenis en ik weet dat er een lezer is die deze gevoelens ten volle deelt met
mij - een simpel alledaags bijna gebeuren, een namiddag, laat augustus, de
herfst al die zich voelen liet en we, Gustave en ik, een aardeweg boven Ayer[1],
aangeduid als le Déjert, ( een groep van enkele chalets, maar dit wist ik
toen nog niet) zijn opgereden, de wagen ergens in een inham hebben geparkeerd
en het bos in al zijn glorie zijn ingegaan op zoek naar paddenstoelen. Welke
ook, hij kende de eetbare en hij heeft me die leren kennen; hij kende ook
precies de plaatsen waar ze te vinden waren omdat hij de bomen herkende, de
losse blokken rots, als de vele tekens die zich in hem, door het vele bezoeken
van het bos hadden vastgezet.
We waren er lang, de
oogst was eerder mager want we zagen dat er anderen waren voorgegaan, maar des
te langer was ons zoeken en het was drukkend heet onder de bomen, geen zuchtje
wind. Ik had op het einde, het was een voortdurend hoger gaan tussen de bomen, in
een parfum van grassen , humus en hars, een onmogelijke dorst gekregen, heb
zelden zo een dorst gekend. ik moet uitgedroogd geweest zijn want we waren heel
diep in het bos, steeds maar stijgend, doorgedrongen, en ik, ook zeker hij,
waren op het punt, dacht ik, van te
verdorsten. Ik zegde het hem, maar hij glimlachte: ne ten fais pas, il y aura à boire, zegde hij.
Ik wist hoe ver af we
waren van een bistro in het dorp Ayer, ik dacht zo ver houd ik het niet uit,
maar hij bleef stoïsch verder zwijgen tot we terug op de weg Le Déjert waren,
bij de wagen. Hij zweeg nog altijd, hij wist dat hij een verrassing had voor
mij. Hij startte de wagen maar in plaats van de weg af te dalen naar het dorp
toe, reed hij hoger en hoger, de weg volgend om uit te komen op een plaats met
enkele chalets en een zicht op de bergen zoals ik er nooit in mijn leven een
gekend heb of kennen zal. Mijn dorst was een ogenblik vergeten. Voor mij uit,
alsof ik ze raken kon de besneeuwde toppen, met als hoogste punt, glorieus, de
Cervin - Matterhorn - zoals men hem nooit beter zien kan en dan alle toppen die
ik kende en die hij me noemde: de Weisshorn, de Zinalrothorn, de Obergabelhorn,
en hij ging verder de rij van toppen af, want hij had die, met uitzondering van
de Cervin, alle beklommen.
En dan de dubbele
verrassing die al mijn vrienden hier al moeten gehoord hebben: de kleine bar,
die Gustave kende in een van de chalets, gesloten met een bericht que les vacances étaient finies, en, nous sommes redescendus dans la plaine,
en ook, wat dan een tweede enorme verrassing bleek: un avis aux visiteurs, principalement à ceux qui ont
soif: derrière le chalet il reste de quoi boire.
En effectief, achter
de chalet vonden we een kuip met lopend water uit de bergen en allerlei dranken in flessen erin
ondergedompeld, bier en wijn en spuitwater en cola en vruchtensap. We zijn gaan
neerzitten, bezweet als we waren in de schaduw en we hebben ons gelaafd, met
welke drank weet ik niet meer, maar ik voelde me goed, ik voelde me gered van
een groot gevaar.
Een tijd later, het
kan een jaar of twee, drie geweest zijn, bezocht ik de plaats met mijn broer en
onze echtgenoten. Een paar mannen uit de streek zaten er samen aan een tafel.
Ik heb hen waar ze zaten, in herinnering aan het voorval met Gustave die ze kenden,
getrakteerd met een liter Fendant.
De bergen zijn er
getuige van, ook van de dorst die ik daar ooit gekend heb.
[1] Google: Ayer.ch/le dejert,
kijken naar Untitled-valdanniviers
01-08-2018, 07:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-07-2018 |
Het einde van juli. |
We ontwaakten, en de maan die zich niet toonde
toen ze zich te tonen had, nu bleek en schraal in de bleke morgenlucht. Ze ons
verraste omdat de overgang zo plots kwam, zo onverwacht als het eerste van de
dag.
We toen ook dachten: juli, de maand die we
verlaten gaan om augustus binnen te gaan en ik, in een ogenblik reflectie over
wat was: ik het maar normaal gevonden dat ik zo ver geraakt al was, dat ik de
oogstmaand eens te meer betreden kan, de oogst, wist ik, al geoogst in de
velden.
Gedacht, zoals het was in mijn dagen van vroeger:
het pikken van het koren en het binden van de schoven, tegen elkaar rechtgezet
om te drogen, en toen het uur gekomen was de schoven geladen op de wagen om weggevoerd
en in de schuur gestapeld of, in mijten
opgesteld.
Ik haal, wat nu nog te lezen staat op oude
schilderijen en misschien niet meer te begrijpen, het gebeuren uit mijn
herinneren: het rijpen van het koren, hoe het pikken ervan was, het houden van de halmen in de hand, de geuren van de vrijgekomen sappen, het binden van
de schoven en hoe die tegen elkaar opgesteld om te drogen, met de leeuwerik erboven; en dan, als de tijd
gekomen was, op karren weggevoerd om
opgeslagen te worden in de schuur, of samengebracht in mijten, korenmijten, die
in de velden stonden lijk soldaten op de wacht, met de mussen er omheen, de
vinken en de merels, de muizen ook wellicht.
Dit waren de
tijden toen veel van wat van de wereld was, ver af lag. De wereld van ons,
herleid tot, enkele dorpen, enkele straten, verlaten in de zomerzon. En s
avonds, wij gezeten tegen de gevel aangeleund, om de sterren te zien schuiven
en woorden die gedachten waren, opgeraapt hier of daar, doorgegeven, de avond
in, de nacht die kwam daarna.
We dromen van de zomers die toen waren. Is het nog
toegelaten te weten hoe een knoop te leggen, hoe het koren te binden tot een
schoof, zou je het nog kunnen zoals het hoorde?.
Geslachten zijn er over heen gegaan, machines zijn
gekomen, het oogsten is geen poëzie meer, de slag van de pik, het vallen van de
korenhalmen en de geluiden er bij opgelost in het immense licht van augustus. Alles
gebeurt nu in een oogwenk, het pikken en het dorsen. Er zijn ook geen avonden
meer, geen gesprekken meer van buur tot buur, alles is vervreemd, vergeten,
opgelost in de tijd die was.
Stellen we het beter, nu we de leeuwerik niet meer
horen?
Gelukkig is het woord gebleven om te zeggen wat
van het verleden is, het voorbije waar het heden schuil in gaat, en het heden
er niet zou zijn, ware het verleden er niet geweest, de wijding van wat was van
in de vroegste tijden.
Alles is altijd beweging geweest, zo naar buiten
tot in het landschap, zo naar binnen tot in het hart ervan, tot in de poëzie
ervan. En het is de beweging naar binnen die de beweging naar buiten in de hand
houdt.
Weten we het dat het de geest is die de kosmos in
beweging houdt?
31-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-07-2018 |
Woorden schrijvend |
To feel estranged from language is to loose your
own body.
When words fail you, you
dissolve into an image of nothingness.
You disappear.
Paul Auster: ''Collected
Poems' (Editorial Seix Barral, 2012, Barcelona).
Schrijvend de godganse dag,
is het niet met pen
het is dan in gedachten.
En wat blijft er over als de nacht
me overvalt en de dag
me heeft leeggehaald:
een schotel schamele woorden.
Al ware het erger geweest
had ik niets geschreven,
had ik hier geweest
als beeld, verzilt de ogen
gesloten,
en ik wist dat jij me lezen zou,
waarom ik dan zou zwijgen?
Wat is het dat ik je zeggen kan
om je stilte te bereiken?
Ach, niet veel:
het zonlicht, trillend,
op het water uitgestrooid,
een schittering;
de meeuwen die erover drijven,
de winden,
ik woorden barend zo lang ik kan.
En wat dat ik je te zeggen heb?
Wel, ik hier vertoeven mocht,
ik hier droom-gebonden
doorgebracht
maar ook te vlug gegaan,
te vlug de avond en de nacht
te hoog de golven,
te diep ons zoeken
wat verborgen blijft.
Ik ken geen plaats waar
meer woorden dralen,
lijk witte boten op de horizon.
In hun zeilen,
anker ik me vast.
30-07-2018, 07:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-07-2018 |
Unpredictable unpredictability |
Hoe
leven we? Leven we niet méér in ons verleden en minder in het tegenwoordige, in
het nu van het nu?
Als
ik naga waarover ik schrijf, ontspoor ik telkens uit het nu, kom ik terecht in
de kuil van mijn herinneren, waar ik mijn inspiratie ga opdoen. Dit is de
levensweg van mijn geschriften, al wou ik het anders. Al wou ik het nu van het
zijnde als onderwerp, ik kan bijna onmogelijk anders dan de dingen die waren er
bij betrekken.
Het
nu wordt dan een smeltkroes van het heden en het verleden en, van het komende.
Ik ontsnap er niet aan. Vooral als ik de ruggen van mijn boeken bekijk, zij ook
zijn mijn verleden en mijn heden en als ik er een van in de hand neem, en er ga
in bladeren, ook het komende.
Zo
nam ik, tijdens de hittegolf - ik had mijn blog over Halzen en de neutrino
beëindigd - Freeman Dyson mee naar de vijver, naar de lommer van de bomen, de
enige plaats voor mij waar het leven een normaal verloop kent, en werd ik
getroffen door een zin die is blijven dwarrelen in mijn hoofd.
Hij
is tekenend voor de dingen waar ik keer op keer naar terug grijp en waarmee ik
doordring tot het nu van mijn bestaan: ik ogenblikken lang mezelf, mijn
herinneringen vergeet en opga, in een grote intensiteit van zijn in wat ik
opteken.
Ik
las van Freeman Dyson, hij is een broeder in de geest:
Between matter as we observe it in the laboratory and mind as we
observe it in our own consciousness, there seems to be only a difference in
degree but not in kind [1] .
Een zin
die aansluit bij mijn blog van gisteren. Ik heb er niet naar gezocht, de zin is
zo in mijn handen gevallen. ik interpreteer hem, misschien niet zoals Dyson het
bedoelde, maar wel eerder als het bewijs van wat ik al neer gezet had,
namelijk, dat tussen wat de stof in werkelijkheid is en de geest in ons (of
omheen ons) zoals we die waarnemen of denken waar te nemen, er een verschil is
in gradatie maar niet in soort. En Dyson gaat verder:
If God exists and is accessible to us, than his mind and ours may
likewise differ from each other only in degree and not in kind. We stand in a
manner of speaking, midway between the unpredictability of matter and the
unpredictability of God. Our minds may receive inputs equally from matter and
from God.
Ik heb God, altijd wel niet, maar wel in mijn geschriften gezien als de Geest van
het Universum en, materieel gezien, als het Universum zelf. En dan is de geest
in ons duidelijk een sprankel - nog maar! - van de geest van het Universum, en
word ik voortdurend geconfronteerd met the unpredictable
unpredectability én van de omstandigheden van het bestaan en van deze van de
geest.
Heeft het unpredictable
van de neutrino iets gemeen met het
unpredictable opduiken van een gedachte, een herinnering, een beslissing
dit te doen of dat te laten? En kunnen aldus, de inputs die we ontvangen, herleid worden tot de inputs, komende van de neutrinos die ons bestormen en nu en dan
een atoomkern raken in ons lichaam?
Als ik aan mijn dag begonnen ben, dacht ik er nog
niet aan dat ik aankomen zou waar ik nu aangekomen ben. Wel weet ik al een
tijdje dat ik op weg ben naar een predictable
predictability, maar dat is ook al.
[1] Freeman Dyson: Infinite in all Directions,
29-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |