Een
nieuw begin, een nieuwe dag, opgestaan uit de nacht; het betreden van de nog
ongekende paden langs waar we heengaan zullen: een blauw eiland met wuivende
palmbomen waar de golven breken of een wandeling door de velden, licht
heuvelend, groen en bruin en oker en de wolken en de winden, de hoge luchten
erover. Je zegt het maar. Je hebt maar te kiezen, om er te zijn zonder er te
zijn, want het zijn de boeken die je omringen, de kleine dagelijkse dingen aan
de muren, die je landschap zijn van elke morgen en van waar uit je vertrekken
moet - de voet in de stijgbeugel, schreef Cervantes - je je opladen moet,
grasduinend in wie je bent en wat je te bieden hebt. Te zijn van het grote
leven of te zijn van het afgelegene dat wachtende is, maar telkens hoopt je te
kunnen schrijven zoals Vivaldi wist te componeren.
Je
bent om te beginnen niet tevreden over wat je gisteren schreef. De nacht hing,
in de morgen erna, nog in je woorden. Het gesprek was meer een aftasten geweest
van de gevoelens in jou verwekt door het enthousiasme van de man voor jou. Hoe
hij uitweidde over het werk waaraan hij begonnen was en het je toonde op het
scherm van zijn smartphone: het tridimensionale beeld van een muziekmeubel,
gebaseerd op de muziekdozen van vroeger, maar met honderden verschillende
stukken muziek op kleine rollen met uitstekende puntjes. Een pracht van een
meubel bestemd zegde hij, voor een of andere sjeik uit Oman.
Hij
was een en al bewondering voor het heilige vuur van het creatief bezig zijn dat
hij voelde branden in de man voor hem, het vuur van de jeugd, dat hij ook had
gekend, maar nu al lang was uitgedoofd. Het was om deze reden dat hij hem,
hoewel reeds 53, nog jong noemde, het beeld van wie hij was geweest op die
leeftijd.
En
die Von Däniken werd er maar bijgebracht omdat hiermee het gesprek een bepaalde
richting was ingegaan, waar het zich verder en verder ontwikkelen kon om
terecht te komen bij Einstein en hij hem zegde, wat hij ooit tegen een vriend
beeldhouwer had gezegd, dat in de formule van Einstein het kwadraat van de
snelheid van het licht iets goddelijks had.
Wat
de (jonge) man beaamde, hoewel het woord
God die avond en die nacht niet over de lippen was gekomen, ook omdat hij wel aanvoelde
dat hij een andere, dan de God van de Kerk in zijn gedachten had.
En
hij, vanmorgen - hij heeft de zomer rabarber uit de tuin gehaald en is die nu
in kleine stukken aan het snijden - rechtstaande in de keuken en denkende aan
wat hij nog zou kunnen toevoegen aan wat hij die morgen, het schemerde nog in
de tuin, geschreven had.
Zou
hij later, als er voor hem nog een tijd van later was, weten wie die jonge man
was, weten dat het Frank Pletinckx was met wie hij gesproken had die avond tot
laat in de nacht, en Johan van de vijver die er bij zat die, getroffen door de
woorden die gesproken werden, ons een schilderij toonde op zijn smartphone die
hij, als jonge man gemaakt had, een werk dat ons, zoals soms gezegd wordt, met
verstomming sloeg.
Merkwaardig
hoe uit het ongerijmde van de dagen, momenten ontstaan die je, in totale overgave
vermelden gaat met naam en toenaam, tot in de intiemste details ervan.
Wie
zegt ons dat we te ver zijn gegaan in onze ontboezemingen die maar al te dicht
aanleunen bij de realiteit van wat geweest is?
|