Hoe
hij er ooit toe gekomen is om met sobere middelen, op grote witte bladen
Schoeller-papier, met potloden van verschillende hardheid, het wondere leven
van de natuur te benaderen, weet hij niet meer, maar het was het product van
een geestelijke visie. Zijn betrachting was, de groei van mossen op bomen en rotsen,
de fascinerende nervenstructuur van rottende bladeren, de stilte van de
bevruchting, in meeldraden en stampers, weer te geven en aldus het verborgene erin,
tot in de fossielen ervan, te suggereren.
Maar
hoe eenvoudig van vorm de elementen optraden in de tekening en hoe geheimzinnig
ook de opbouw ervan was, is hij er wel ooit in geslaagd iets van wat zijn
bedoeling was, over te brengen in zijn potloodlijnen en -vlakken en was het
niet zo, dat hij trachtte te tekenen wat niet
te tekenen was?
Echter,
als oningewijde in het academische aspect ervan, kon hij zich enkel het tekenen
indenken als het op papier brengen van het onvatbare, het enige dat de moeite
loonde. Dit betrachten hield hem uren
weg uit de wereld, met enkel de muziek, Bach als Ravel, als Mahler, als van
vele anderen, als zuurstof in de ruimte over hem. Niemand ook zal maar enig
vermoeden hebben gehad van de innerlijke vreugde die hij kende, de impuls van
zijn hand te volgen en te zien hoe op het blad, geleidelijk aan, de sluimer van
de levensenergie in lijnen en tekens werd opgebouwd, om dan op het einde vast
te stellen, dat eens voltooid, eens zijn naam eronder geplaatst, de tekening
begon te leven en hem aanstaarde vanuit haar eigenheid.
Dit
was een grote intens opgevulde periode geweest, het werk van de tekenaar, van
de kunstenaar die hij dacht te zijn, dat kleur en diepte gaf aan zijn leven van
elke dag, aan zijn leven als echtgenoot en vader, als liefhebber van literatuur
en van alle vormen van kunst.
Hij
wist in elk geval dat wat hij schiep, origineel was en als dusdanig waarde had;
hij wist dat het iets was dat nog niemand gedaan had, iets dat nog niet bestond
in de wereld van tekeningen en etsen, maar grote kunst was het niet, er kwam
geen kleur aan te pas, enkel wat potlood en hoogstens wat Oost-Indische inkt. Voor
hem was het de noodzaak creatief te zijn, op welke wijze ook.
Hij
had de tekeningen en de etsen die erop volgden, ingelijst volgens de methode
Schleiper en opgehangen in een kleine ruimte, waar hij dagelijks langs kwam en
soms vroeg hij zich af of een kenner, een belever van de hedendaagse kunst die
deze ruimte binnen zou komen, of hij er een woord van lof zou voor over hebben,
en indien zo, want woorden worden gemakkelijk uit gesproken, of hij er ook één
woord zou over schrijven?
Hij dacht van niet, voor die kenner zal het niet
veel meer zijn dan een kortstondige bevlieging, een Spielerei. Waarin hij
gelijk zal krijgen want op een morgen, of was het een avond, is hij begonnen
met het bijhouden van een dagboek, dat zijn volle aandacht vroeg en van dan af
werd er niet meer getekend.
Later
kwamen vele van zijn tekeningen terecht bij de kinderen, sommige bij vrienden.
En het gebeurde dat hij er, tientallen jaren erna, mee geconfronteerd werd en
dat hij dacht dat ze goed waren en gezien mochten worden. Hij was verkeerd
geweest het tekenen op te geven.
Waarom
eigenlijk, dacht hij, heb ik het schrijven verkozen?
|