Ik
droomde van nacht of was het van morgen? Mijn echtgenote niet ik - we waren op
een boot - hield een moeder arend en haar jong gevangen en was in gesprek met hen
om te weten welke van beide ze zou vrij laten. Ik weet nog dat ik uitkeek naar
lederen handschoenen die ik niet zag maar ik moet wakker geworden zijn voor de
beslissing, vrij of niet, genomen werd. Het heeft trouwens geen belang, wel hoe
het komt dat men zo iets dromen gaat en even zeer, of het zin heeft dat ik dit
vertel, dat ik dit beeld gebruik om er mee binnen te vallen bij jullie.
Het
is maar dat ik elke dag een droom vertel, die dichter aanleunt bij de
realiteit, maar toch de realiteit niet is. Ik denk trouwens dat de realiteit
geen voldoende zeggingskracht heeft, dat er altijd aan gesleuteld moet worden,
soms veel, soms weinig, en het is maar als het veel is dat het interessant
wordt, want dit is het creatieve deel, het deel dat los gewrikt wordt uit wat
van de Kosmos is, het deel dat nog niet was, maar plots is.
Dit
is mijn wijze van werken, waar ik zelden van af wijk, ook nu niet, nu ik wat
rond kijk om vaste voet te krijgen in mijn woorden, in mijn gedachten.
Als
ik schrijf, hoe besta ik, en hoe als ik niet schrijf, ben ik dezelfde persoon?
Wellicht wel uiterlijk, maar innerlijk ben ik het tegengestelde: laat ik alles
achter mij en ga ik kijken naar wat ik nog niet was, iemand die er is voor een
tijdje, een korte wenteling van de aarde om de zon. Ik ben dan in die
wenteling, los van de aarde en ik grijp wat ik te krijgen krijg, wat me
terloops aangeboden wordt om te nemen of niet te nemen.
De
mens, wie is hij of wat is hij die aldus spreekt tot de wereld om hem heen, die
de behoefte heeft, wat het hem ook kosten moge, gedurende enkele momenten, de
mens te zijn die hij niet is, ontbolsterd tot wat woorden, alsof hij even de
deur achter zich gesloten had en een totaal ander leven was binnengegaan, waar
hij zich verkneukelt in een ander Dasein.
En
ik denk aan Hertmans en aan zijn nacht schrijvend over het gebeuren in Moniou.
Wie was hij toen, en wie was hij, als hij in de morgen het dorp in liep, half
dronken van slaap met nog als een roersel, bewegend in hem, de woorden die hij
geschreven had?
Of,
wat is het verschil tussen de man die schrijvend is en de man die geschreven
heeft, en overschouwt, zelfs in gedachten, wat hij ontfutseld heeft aan de
wereld van de droom, van de geest, de wereld
waar hij het grote geluk kende te vertoeven?
Ik
zoek het uit. Ik tracht me duidelijk te maken waar ik, tijdens de momenten dat
ik deze woorden schreef, geweest ben. Want het is ook een droom geweest, een
droom die ik, in tegenstelling met de
droom vanmorgen, in de handen had, die ik leiden kon, die ik binnen bepaalde
perken houden kon, terwijl de droom met de arenden een gefladder was van
beelden waar ik niet de allerminste vat op had.
Zo
leven wij, zo zullen we heen gaan.
|