De
eerste tekenen van de herfst hangen in de lucht, of is het maar inbeelding: een
weten dat de herfst op komst is? Op school hadden we een opstel - zo heette dat
in de tijd van toen - te maken over de seizoenen. Ik schreef over de lente, wat
ik maar normaal vond, maar een schoolkameraad, de primus van de klas, schreef
over de herfst. Hij hield, zegde hij me, van het verkleuren van de bomen in het
licht, hij hield van het vallen van de bladeren over hem als hij in het bos
was. Later hoorde ik dat hij heel jong uit het leven was gestapt.
Ik
heb de neiging hem te volgen nu in zijn keuze van de herfst, die zich al een
tijd heeft vastgezet in mijn lichaam en ook mijn geest betreden heeft, die zich
heeft uitgestald in wat ik nog heb aan krachten om creatief te zijn en creatief
te denken. Het is nog geen marteling van het niet-meer-kunnen, maar het is ook
niet meer de vlotheid van vroeger; het is wel degelijk de herfst die ik en mijn
lichaam zijn ingegaan.
But we keep trying,
om boven water te blijven. Het vergt ons wat meer tijd, maar we blijven ons
verzetten tegen het herfstsyndroom dat stilaan aan het oprukken is, een soort
van aftakeling waar onze geest niet wil aan toegeven, de enige die ons nog recht
houdt, ook die ons nog rechtop doet lopen.
Dit
is ook de reden waarom ik meer en meer teruggrijp naar wat van vroeger was -
vroeger, zijnde de eerst dagen van mijn blogs -
Ik
neem niets letterlijk over, ik neem maar een paar zinnen eruit, een paar
beelden, en ik tracht te vertrekken in een totaal andere richting om ergens uit
te komen waar ik nog niet was, me vernieuwend, de herfst ontwijkend, minstens
vertoevend in de zomer als het niet kan in de lente te zijn.
Zo
leef ik en zo werk ik; doe ik mijn dagelijkse wandeling in het gezelschap van
mijn vriend het woord. Ik weet trouwens niet meer wat het is er te zijn zonder
het woord. Ik kan me niet meer inbeelden dat ik er ooit geweest ben zonder.
Zoek ik het niet op, het woord zoekt me. Als ik dit nog niet zou gezegd hebben,
maar ik betwijfel het, dan is het nu dat ik het zeg en schrijf.
IK
nader het punt dat ik ditmaal bereiken wou. Ik weet dat ik over weinig anders
spreken kan dan over mezelf, of over zaken waar ik zelf bij betrokken ben, maar
ik denk dat ik hierin niet verschillend ben van jullie, mijn lezers; dat de
omstandigheden - zeker niet het toeval - hebben gewild dat ik de schrijver ben en
jullie de lezers, dat het even goed anders had kunnen zijn. Jorge Luis Borges,
de blinde man in zijn late jaren, wist het maar al te goed:
Nostro nadas poco
difieren, es trivial y fortuita la circonstancia de que seas tù el lector de
estos ejercicios y yo su redactor.
Hoef
ik het te vertalen, is het niet evident dat het anders kon, dat jij het waart
die deze dagelijkse nietsen schreef en ik de lezer ervan; dat heel weinig
hiervoor nodig was?
|