Ik
weet nu, na gisteren met zekerheid - hoe groot die zekerheid is laat ik aan
jullie over - dat ik geïnspireerd word van uit een ergens dat er ergens moet
zijn; dat ik elk ogenblik, wat mijn schrijven betreft - mijn doen en laten laat
ik terzijde nog - onder curatele sta en dat ik schrijf wat ik schrijven moet.
Er
is hieraan niet te ontkomen, ik kan dit curatele wel negeren, doen alsof het
niet zo is, maar eens ik me op het schrijven instel ben ik een gevangene ervan.
Dit
moet ook gelden voor een schilder, een beeldhouwer, een componist, dit geldt
voor elk van ons omdat er machten zijn die van binnen ons, maar ik denk
eerder van buiten ons, op ons inwerken.
Het
begint bij de sterren en planeten. We denken dat het geen zin heeft erin te
geloven, maar we vergissen ons schromelijk, want we denken ook dat de
afstandsbediening van de poort niet doorheen de muren van het huis effect
heeft, zo is het ook verkeerd te denken
dat we bij ons ontstaan, niet bewogen zijn geweest door de krachten van zonnen
en planeten die zeker hebben bijgedragen tot de, wellicht karakteriële vorming,
van de persoon die we zijn.
Dit
aan te nemen is weten dat je, van dat ogenblik af, je bevindt in een
schemerzone, deze die ligt tussen wat is en wat wordt gedacht, tussen wat reëel
is en wat droom is, tussen zijn en niet zijn. Het is het domein van de poëzie,
het domein dat ik gisteren boven haalde, situé
entre chien et loup.
Elke
vorm van kunst ontstaat in deze twilight
zone. Zo niet is het een verbasterde vorm van kunst.
Ik
kom er elke dag, ik duik er binnen en ik sta er uit op en wat er rest na mijn
duik, of tijdens, krijg je te lezen. Dit is wat van het wondere leven is dat
ons omhult. Ik krijg er niet genoeg van, hoe dwaas of hoe vreemd het ook moge
zijn, het staat er en het blijft er als een baken in de nacht en in de dag, het
teken dat ik er was.
Het
is heel weinig dat ik nog lees, te weinig. Wat ik schrijf zuigt alle sappen om
meer te weten uit me weg. Het is fout, ik weet het, maar ik las vroeger heel veel,
te veel misschien, want het vulde me in een mate die me toelaat er nu gerust
over te zijn dat ik er voldoende van overgehouden heb.
Ik
lees wel nog wat de Standaard der Letteren me te bieden heeft. Soms is het
waardevol, vind ik me erin terug, denk ik, dat het goed zou zijn dit of dat te
lezen, maar meestal boeit het me niet omdat het neerkomt op het zoveelste
levensverhaal, of het nu fictief is of half realiteit, het is en blijft een
verhaal, zoals er elke dag beleefd worden, ik heb maar naar het nieuws te
luisteren om te weten hoe uiteenlopend levensverhalen kunnen zijn. Maar ik heb
er geen nood aan, inhoudelijk zijn ze identiek, leren ze me niets dat ik kneden
kan met de geest in mij.
En
dan zeker niet - maar dit ligt volledig aan mij, en anderen zullen hiermede
niet akkoord gaan - zeker niet, als ik lees wat Luuk Gruwez, die een wijs man
is, weet te vertellen over de vierde dichtbundel van Max Temmerman:
Huishoudkunde. Geef me dan maar liever de gedichten van Paul Auster die zich
bevinden in de poëtische schemering van zijn twilight zone.
Ik
herlees ze en wacht af.
|