In
de spiegel, even maar, het beeld van een oude man dat ik opvang, dat ik mee neem,
dat ik vergeten wil, maar dat hangen blijft.
Van
het aantal dagen die ik nog te lezen heb, het zoveelste blad ervan omgeslagen
om nu verder te gaan alsof er niets te wachten stond, verder de maand in, wie weet, de jaren in. Hoe kun je
dit beeld vergeten als je neerzit, om de schrijver te worden van woorden die er
zijn maar die je nog niet kent.
Elke
morgen is het zo dat je opstaat uit de as van de nacht, dat je even je beeld
ziet in de spiegel en dat je een metamorfose ondergaat, er niet meer te zijn
als lichaam, maar enkel nog als zijnde
op weg naar een oord dat er nog niet is maar dat je aan het ontdekken
bent; een moedig man te zijn: te gaan het hoofd in de wolken en er lang te
verblijven in de schaduw van al wat was. Dat pijn geworden is omdat het, denkt
je, onherroepelijk voorbij is.
Zoals
je er zit, ben je enkel nog het woord dat uit jou vloeit, als water uit een
bron die maar al te lang al heeft gevloeid en nu de neiging heeft te vertragen
en leeg te komen. Dit is hoe je leeft in een trager wordend ritme, de armslag
die beperkter wordt en, wat nog erger is, je er tegen in opstand komt, zelfs al
weet je dat het niet helpt, dat je het aanvaarden moet, want er is nog heel weinig
dat een opflakkering betekenen kan, een lichtpunt, een komeet de door de
luchten scheert. Je wacht erop, maar de kans dat hij er komen zal is een
zandkorrel groot.
Hopelijk,
denkt je, hopelijk is dit maar een vreemd gaan, een morgen na een nacht die zonder
droom gebleven is. Met nu een helling voor mij, die ik zoals Dante opgaan moet,
zo dat de rechtervoet nooit de hoogste is. Alsof dit zin zou hebben. Alsof er
nog heuvels zouden zijn die ik beklimmen kan.
In
mijn stoutste dromen is de wil er wel, is het beeld er wel, dat, nu ik er op
terugval, de komeet is die ik verhoopte. Mijn dochter, Ann, plaatste de foto op
haar facebook van iemand op weg naar de Arpitettaz cabane. Een foto waarin ik me zie - ik blijf, het moet gezegd, gekluisterd
aan mijn stoel - terwijl ik, licht als een veder, het pad volg, steeds maar
stijgend in de flank van de berg, langs grassen en mossen, langs arnica en
gentiaan, edelweiss en génépi, steeds
maar hoger, piepklein in een massaal
levend landschap van bergen en sneeuw, badend in het helle licht van de middag. Het
licht, que es Dios, zegt Lorca, en je hem, waar je bent en hoe het voelt daar
te zijn, maar al te graag in jou opneemt.
Het
beeld op je netvlies gekomen dat je geest opent op wie je waart toen, en hoe je
je voelde, hijgend maar stralend in het bergmeer geluk dat zich ankerde in je
aders.
Daar
terug te zijn, de ogenblikken van het schrijven, ogenblikken die je meenemen
zult vandaag, tussendoor opduikend, het beeld van jou op het steeds maar stiigend pad naar de
cabane, een dag in augustus en, of je
het nog wel weet hoe het was? Je weet het tot in de minste details.
De bron die meteen opnieuw
voluit gaan vloeien is, al dacht je eerst dat ze aan het uitdrogen was. Maar je
hart, je oude hart dat opsprong even nog toen je de foto zag op je scherm en je
je zag gaan op het pad in het grote licht, ademend de bloemen en de grassen, de
mossen, ademend de luchten, het voedsel van je geest.
Wat, mijn vriend, is er van een
oude man in de spiegel die op weg is naar een cabane, hoog in de bergen van
zijn hart?
Cabane
de lArpitettaz:
Van
uit het einde van la Lee, op het einde van het dorp Zinal - je bereikt die plaats
met de wagen - langs het pad aangeduid als chemin
difficile, over de brug over de Navizence. Dit pad volgend stroomopwaarts over
een honderdtal meters en dan ineens het bos in, steeds maar hoger, dan een stroompje
over, en waar de weg de rotsen in, hoger klimmend via kettingen, het bos in. Boven de
bomengrens kom je aan het bergmeer met de Besso, de Blanc de Moming erin
weerspiegeld, een prachtig moment om even te stoppen, iets te eten, iets te drinken.
En dan verder in een brede boog naar rechts en het pad volgend in de bergflank,
duidelijk aanwezig, steeds maar stijgend, om een andere stroom over te steken Les
Gleiss, rotsen effen geslepen door het water en verder tot uit een draai van
het pad, plots voor je uit je de cabane ziet een paar honderd meter verder, de
laatste loodjes. Je verlossing, je hoogtepunt, na een klim van vier uren.
Google leerde me dat de cabane volledig vernieuwd werd, maar ik herkende ze nog. In het gasten
boek - er zullen er al meerdere zijn - moet mijn naam ettelijke malen voorkomen
van de jaren 1965 af.
De
tocht naar de cabane de l'Arpitettaz (2.786 m.) vergeten hoe het telkens was, zal ik nooit.
|