 |
|
 |
|
|
 |
25-02-2013 |
Wat van mijn boek is, vervolg |
Nu
is van deze merkwaardige dag de avond gevallen, de tinten in de tuin zijn
blauwgrijs geworden en gezeten in de gloed van de brandende haard herleest hij wat
hij na zijn bad in het wilde aroma van het bos geschreven heeft. Hij vraagt zich
af of hij eens te meer niet te ver is gegaan, geen te hoge vlucht heeft genomen
en dan ook en vooral of hij met deze woorden geen vrienden kwetsen zal waarvan
hij weet hoe diep hun geloof geworteld zit. Zelfs al heeft hij bij hen soms
bemerkt dat de diepte van hun geloof soms met twijfel besprenkeld wordt.
Maar
hij is tot het besluit gekomen dat de geest van de middeleeuwen verloren ging;
dat het religieus-kosmische van de gotische kathedralen onbegrepen achterwege
werd gelaten, geen aandacht meer krijgt omdat de wereld van vandaag geregeerd
wordt door het materiële, door het zichtbare.
Het
Latijn werd geschrapt en vervangen door de taal van het volk; de Gregoriaanse
gezangen, waarin misschien wel de wortels van de gotiek gelegen zijn en die
ons raakten in de geest, werden vervangen door gezangen zonder sfeer, zonder
draagkracht; de priester houdt de rug gekeerd naar het oosten, terwijl hij
vroeger, toen voor de mens het onzichtbare zichtbaar was, duidelijk wist dat alle
krachten uit het oosten kwamen en dat hij het was die deze krachten opving om
ze door te geven aan zijn gelovigen. Of
de woorden van de mis te accuraat geworden nu en het dagelijkse brood voor de
geest dat we vragen, want dat hebben we het meest nodig, bereikt ons niet meer. Weliswaar
ook omdat we niet ontvankelijk meer zijn voor de woorden en omdat de denkende,
levende mens, de naar spiritueel voedsel hijgende mens in een stroomversnelling
is terechtgekomen waarin het materiële en het tijdelijke de bovenhand hebben.
Hoe
komen we hier nog levend uit?
25-02-2013, 06:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-02-2013 |
Wat van mijn boek is. |
Midden
in de nacht, gewekt door een jagende wind om het huis en in de bomen was hij opgestaan
omdat er beneden een deur open en dicht sloeg, zo dacht hij toch. Het geraas
was lijk een wild gezang van vreemde krachten die het huis bestormden, alsof
het spoken waren, stemmen en kreten uit het verleden die deze plaats opnieuw
kwamen opzoeken. Hij had een zwaar wollen deken om zich geslagen en was gaan
neerliggen op de sofa voor de haard, luisterend naar de geluiden in de haard.
Lang had hij wakker gelegen denkend dat het huis heen en weer bewoog over hem,
denkend dat het beter was op te staan en te schrijven, maar hij was er niet toe
gekomen en was in slaap gevallen.
Hij
ontwaakte bij het eerste licht uit een vage droom, die hij onmiddellijk totaal vergat.
Hij dacht aan een zin van Louis Pauwels uit zijn Blumroch: Qui rate les aubes, rate sa vie. En plots kreeg het licht in de kamer een stem die hem
naar buiten riep. Ongewassen en ongeschoren en
zonder te ontbijten trok hij mantel en botten aan en was hij buiten in de kilte
van de morgen.
En
hij wist dat, nu de wind was gaan liggen, dit het grote moment was van de nieuwe dag, in het eerste licht
dat tussen de bomen hing, de luchten weerspiegeld in het water van de bijna
dichtgegroeide vijver met de stenen bank waar hij zat te schrijven in de lente
en de zomer, tot ver in de herfst.
Wat
doe je hier nu? verweet hij zich.
Het
is mijn bad dacht hij, het is de sprong van Louis Pauwels elke morgen, zo zomer
als winter in het water van zijn zwembad, en dit bos is mijn morgenbad, ik moet
het meer doen, heb al genoeg geslapen in mijn leven, heb er de tijd niet meer
voor.
Houtduiven
vlogen op uit de bomen en het bos opende zich. Langs een modderige wegel, die bestrooid
lag met stukken hout en enkele omvergewaaide canadabomen drong hij binnen in de
geborgenheid ervan. Hij dacht aan het begin van de Divina Commedia, wat als
ik blijf verder gaan, dacht hij, wat als ik uitkom bij een heuvel en deze wil
opgaan zo dat de steunende voet steeds
de laagste is, of wat is de betekenis van dit fameuze vers
van Dante?
Zware
winden hadden de aarde geopend en de rottende bladeren omgewoeld en de lucht was
gevuld met de geur van humus en hout. Hij dacht, dit bos hier is mijn gebed,
mijn verbondenheid met de levende natuur, mijn verbondenheid met wat niet te
noemen is, maar dat dit bos is mijn gezel, is mijn wereld hier, tastbaar
aanwezig. Het is een tastbaar gebed zonder woorden, zonder lofzangen, zonder
wierook, zonder brandende kaarsen, het is de adem en de geest van de kosmos.
Hij
wist dat dit een zin was die hij zou neerschrijven eens aan zijn tafel gezeten,
deze zin over een tastbaar gebed zonder woorden, misschien had hij deze zin
reeds opgetekend. En het zal wel dacht hij, je kunt niet blijven nieuwe zinnen
uitvinden. Maar zijn ganse wezen was erin opgenomen, hij was licht en humus en
het geruis van de wind als het geluid van de planeet Aarde, suizend, met hoge
snelheid in haar baan om de zon.
Het
eeuwige in de geest van de mens, de geest die leefde in het Woord dat in den
beginnen was en het Woord levend in de geest van de mens. Al weet hij niet hoe hij
dit, over ruimte en tijd heen, op een andere wijze formuleren kan.
Het
is en groot begin voor deze dag. Hij zit op een goede golflengte. Hij vermoedt
heel sterk dat het Woord van Johannes, het Woord was van een in het Grieks
denkende en schrijvende auteur, geïnspireerd door Plato en Aristoteles en vele
anderen. Die allen heel wat gemeen hadden met de ideeën van Egyptische
priesters, met ideeën komende uit het Oosten, de ideeën van Lao Tzu, die wist
dat alles ontstaan is uit Tao en niet
anders te omschrijven is als Tao. Of het Woord dat niet anders te omschrijven
is dan als het Woord.
En
hij weet in alle poriën van zijn geest dat dit een begin van waarheid is, of
dan toch een begin van de waarheid is, die kan neergeschreven worden als, alles is ontstaan uit Tao of alles is ontstaan
uit het Woord.
En de Oosterse herkomst van die eerste zin
van Johannes wordt nog versterkt door het feit dat de beschrijving van het
Hemelse Jerusalem uit de Apocalyps, een afspiegeling is van de mandala van het
Paradijs van Vaikuntha, de hemelse woning van Vishnu, zoals het beschreven
staat in de Skanda Purâna.
Het parallellisme van deze mandala met de beschrijving
van het Hemelse Jerusalem is te frappant en het is het nog meer als beide
teksten vergeleken worden. Dit weet hij omdat hij Titus Burckhardt las
wiens boek hij ontdekte in la chambre des
preux van die oude chalet in Grimentz, dat kleine (spiritueel) dorpje in de
Valais.
En
dacht hij, is er wel een grotere zin om een boek, welke het ook moge zijn, te
beginnen, als: In den beginne was het
Woord. Au commencement était le Verbe. In the beginning was
the Word?
Hij
kan deze zin omschrijven als in den beginne was er de onhoudbare drang om te
ontstaan, om materieel open te bloeien. En deze drang is gebleven. Het
Universum dat nog steeds wordende is, is er het teken van, het teken van het
Eeuwig Bewegende, het teken van wie of wat maar al te gemakkelijk God wordt
genoemd.
Titus
Burckhardt : Symboles, Recueil dEssais, Arche, Milano 1980, p.29.
24-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-02-2013 |
Kleinburgerlijk |
Kan het dat ik, na
jaren schrijven, nog iets nieuws te zeggen heb en is het niet dat ik in een
cirkel schrijf, hernemend wat reeds geschreven stond?
Ik vermoed dat
mijn poëtisch verhaal van gisteren een bewerking was van wat ik reeds gedacht
had te schrijven of zelfs al geschreven had. De afstand tussen denken vandaag
en soms schrijven jaren erna is flinterdun, vooral dan met de jaren er tussen,
herleid tot de tijd van een paar dagen. Of, wat gisteren gebeurde, vandaag de
indruk meekrijgt dat het jaren geleden gebeurde en wat jaren geleden gebeurde
overkomt alsof het pas gisteren was.
Ik moet het al eens
gezegd hebben, en het ligt klaar om opgenomen te worden in mijn boek, het verhaal
van de appel die ik plukte laat in oktober, hoog in de boom, de allerlaatste
Jacques le Bel van het jaar, waarvan ik nu nog knik hoor als ik hem van de tak
af trok en hij kleverig in mijn hand lag. Een gebeuren dat de jaren, de eeuwen
heeft getrotseerd en die me is bijgebleven.
Maar vraag me
niet hoe mijn dag van gisteren is verlopen tijdens het middagmaal met de
vrienden aan de Leie en ons gesprek over, ja over wat eigenlijk?
Wel herinner ik
me nog het lachend, deugddoend gelaat van Roger, een vriend, een gezel die me
sprak over mijn blog dat hij elke morgen las. Maar over de rest, niet zo veel
meer, ware er niet het Leielandschap geweest en het stille vloeien van water,
en de open beemden met de Canadese ganzen en een eenzame reiger; en ja ware er
de niet Remi geweest die met zijn zonen gejaagd had op herten en reeën in zijn
bos en een week of zo ervoor gaan jagen was in het zuiden van Spanje. En ja er
was ook Paul en het boek dat hij gelezen had van een Syrische vrouw en wat ze
vertelde over de Koran en over Mohammed.
Het komt terug
allemaal als ik even mijn geheugen ga aftasten. Maar ik herinner me ook dat ik
tussenin aan het denken was hoe ik mijn blog van de volgende dag, vandaag dus,
zou opvullen en pas heel laat eraan begonnen ben omdat er ook voetbal was op
TV. Wat me ook vandaag is overkomen en ik ben blijven zitten op mijn zelfde
plaats maar nu om te luisteren naar een uitvoering op de BBC van de vijfde
symfonie van een man die me duurbaar is, Shostakovich, zoals zijn muziek me
duurbaar is, zoals de Russische literatuur me duurbaar is, omdat het niet alleen
een groot land is maar in evenredigheid ook grote schrijvers en grote
componisten heeft geproduceerd en dat in omstandigheden die we amper vermoeden,
Sholokov, Pasternak, Victor Grossman en noem maar op. Grote kunstenaars voor
een groot volk. Ik durf er niet aan denken als ik aan het schrijven ben in mijn
zo beperkte landelijke ruimte. Begrijp je dan dat ik mijn ruimte zoeken moet in
de geest wil ik niet ten onder gaan aan kleinburgerlijkheid
23-02-2013, 00:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-02-2013 |
Toen het nog zomer was. |
Toen
het nog zomer was: haar hand had een takje dwergvarens geplukt uit de muur
omheen het kerkhof. Om te drogen in een oud boek, zegde ze, haar blote voeten
in het warme zand, haar lippen paarlemoer om te kussen.
Al
lang al wou hij haar vertellen van Paolo en Francesca, van hij die nooit van
mij nog scheiden zal, maar algemeen was het geweten: de wind wist het, het
takje varens wist het, haar hand die hij hield, en zoals zo dikwijls, woorden
waren overbodig.
Waarom in een oud
boek, vroeg hij.
Een oud boek zijn
oude woorden op oud papier, zegde ze. Uit respect voor de schrijver van het
boek, voor wat nog kleeft van de geest van hem in het boek, de geest van hem
die ik bestuiven wil met de sporen van de jonge varens. Nieuw leven geven,
zegde ze, bevruchten, zegde ze. Hij zal het wel weten waarom.
Ze liepen naast
het korenveld. Kraaien over hen zoals de kraaien over het laatste schilderij
van Van Gogh. Alsof het haar hart was dat hij hield, droeg hij haar sandalen. Hij
zag alles wat er te zien was, de toren van de kerk boven het koren uit, de
donkere lijn van het bos, de windmolen met de gebroken ramen. Hij zag wolken in
wolken schuiven en hij steeg met de leeuwerik, hoger dan al de keren dat hij
leeuweriken zingend had zien stijgen. Het was een grote dag.
Hij haar toen
binnendroeg, over een smal open wegje in het koren, haar toen droeg tot in het
midden van het korenveld, waar de leeuwerik hen zag. Tussen wolken stuifmeel
hij haar droeg. Hoe licht ze was. En toen hij haar neerlegde, haar
takje dwergvarens nog in de hand, lijk de aarde van hier ze was, open ze was, ontvankelijk.
Vanmorgen,
komende uit zijn droom, dacht hij het schuiven nog te horen, de halmen tegen
elkaar aan, en het was hierover dat hij schrijven wou. Over het stille,
blijvend schuiven van de geurende korenhalmen in het wondere licht en over haar
met haar takje dwergvarens dat ze drogen wou in een oud boek. Het was hierover dat
hij schrijven wou en over stuifmeel en over nog heel wat meer. Maar het was
te ongewoon.
Al had het weinig
zin vanmorgen, hij schrijvend, terug te keren naar dit ene precieze gebeuren
dat ooit was, of misschien niet was, of het in gedachten dat het was.
Vreemd dat hij hier over schrijven wou.
22-02-2013, 00:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-02-2013 |
Noodzakelijk Fragment |
Dan
op een morgen is de sneeuw gekomen, dwarrelden de vlokken lijk woorden door de
lucht, en heeft hij in een ruk, geschreven in zijn dagboek:
Het komt er op aan tijdens de
dag, het hoofd vrij te houden om te doen wat moet gedaan, en tussendoor bewust
of onbewust binnen te dringen in de innerlijkheid der dingen om er het
Onnoembare in feite het Noembare dat niet te bepalen is - af te tasten. Daarna,
de avond en een deel van de nacht vrij te hebben om te zeggen wat er van is.
Vele jaren heb ik nodig gehad
om een humus aan gedachten op te tekenen, een humus waaruit ik nu kan putten om
op te stijgen in woorden; om een (wankel) verhaal te halen uit de dagen die
waren en deze verhalen te sublimeren en op te tekenen als de uitkomst van vele
kleine als grote, gebeurtenissen, onverwachte als verwachte, ingebeelde als
reële die er alle op gericht waren opdat ik hier vandaag, in dit red diary
ook het product van de omstandigheden - aan het schrijven zou zijn om ergens
uit te komen of niet uit te komen; om woorden samen te brengen die sommigen,
maar velen zullen het niet zijn, dan lezen zullen, wellicht niet met de
aandacht en de inzet die ik er voor over had, wat maar normaal is.
Dit is dan mijn stelregel, mijn
toonaard, bezig zijn zoals ik bezig ben, of het leven dat ik leid naast mijn
leven. Terwijl ik ook de woorden indachtig ben van een belangrijke uitgever in
dit land over de publicatie van boeken, namelijk dat vandaag nog enkel
hapklare boeken worden gepubliceerd en dat er geen ruimte meer wordt gegeven
aan het mijmeren en ik aldus ten volle bewust ben dat mijn mijmeringen niet
de minste kans maken de buitenlucht te zien.
Maar als ik dingen geschreven
heb en nog schrijven zal die ik meende te mogen, te moeten schrijven, dan
zullen ze - zelfs indien mijn manuscript terecht zou komen op een marktkraam
aan de Sint-Jacobskerk - hun sporen hebben uitgestrooid, en zullen de gedachten
die ik formuleerde, een eigen leven kennen, ongeacht of ze gepubliceerd werden
of niet. Ze zullen de ruimte binnendringen en er zich verspreiden, zoals een
parfum van rozen en lavendel, ze zullen opgevangen worden door anderen en hun
werk doen, zoals het gebeurt sinds eeuwen.
Zeg ik, Ugo, dat mijn boek
eigenlijk hier begint.
21-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-02-2013 |
Homo sapiens, sapiens |
Ik
lever strijd op drie fronten, mijn dagboek, mijn blog en mijn lange tekst, mijn
boek. En er is geen ontwijken aan, elke dag sta ik in de eerste linie en kan ik
het gevecht met het woord niet ontwijken.
IK
zal er maar niet over piekeren. Het is zo en het zal zo blijven en eigenlijk
wil ik het zien als een zegen.
Wat
ik nog zeggen wou, na al wat ik reeds gezegd en geschreven heb. Ik heb al
genoeg gefilosofeerd in mijn leven opdat ik het vandaag even over een andere
boeg zou gooien en binnen treden in een soort virtuele wereld, deze van de
kwantum fysica die ons een wereld voorschotelt wars van alle hoogdravende filosofische
beschouwingen over wat de mens is, hoe hij denkt en handelt, en hoe en naar wie
of wat hij op zoek is.
En
dit zoeken dat een eigenheid is geworden van de mens, was reeds een stap in de
goede richting om later, hopelijk uit te komen in de wereld van de kwantum
fysica, de wereld van het minimale, van het onzichtbare, de wereld achter de
wereld, die al altijd is ingeschakeld geweest in ons dagelijks bestaan zonder
dat we er ooit enig besef hebben van gehad en die we nu nog steeds niet
begrepen hebben.
Het
is de volgende stap die de mens te zetten heeft, de stap naar een grotere
spirituele geaardheid, naar de homo sapiens, sapiens, die Teilhard de Chardin op het oog had. Een mens die we nu
nog niet machtig zijn te omschrijven in woorden omdat die woorden nog niet
gevonden zijn.
Het
is dus wachten op de mens die gegroeid uit de aap, over de mens heen, evolueren
zal naar de nieuwe mens, de spirituele mens, tenware we de andere richting
zouden inslaan en terugkeren naar het stadium waaruit we zijn opgestaan.
De
wijze waarop de mens, omwille van de vorm en aard van zijn gehechtheid aan Allah, in bepaalde landen afgeslacht wordt
als dier, is weinig hoopgevend wat zijn of onze evolutie betreft.
20-02-2013, 00:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-02-2013 |
Orde op zaken |
Heb
op anderhalve maand slechts 45 paginas geschreven van mijn boek. Bij een
dergelijk ritme heb ik meer dan een jaar nodig om uit te komen met een eerste
versie, of twee jaar voor mijn boek volledig af te werken.
Anderzijds
zijn mijn Fragmenten te lang om deze als blog in te loggen. Ik ben er zeker van
dat niemand deze lange blogs leest zoals ik hoop dat ze zouden gelezen worden.
Ik ben dus verkeerd bezig en ik had het moeten weten.
Voortaan
houd ik blog en boek gescheiden alsdan kan ik me beter concentreren op wat ik
schrijf en duidelijker waar ik heen wil.
Als
er niet gereageerd wordt stop ik van 21 februari af met De Adem van de Dagen
en krijgt je nu en dan een korte passage ervan onder vorm van Blog.
Ondertussen,
ben ik begonnen met een schifting te doen in mijn boeken. Er zijn er te veel.
Alles
van en over Dante zal ik houden, alles van Gilliams, Rilke, T.S.Eliot; alles
van Paul Claes, van Stefan Hertmans, van George Steiner; zeker Kafka, zeker
mijn King James versie van de Bijbel, zeker en zeker Cervantes,
Marie-Madeleine Davy, Saint John Perse, Hölderlin, Velikovsky (al zijn er heel
wat), Borges zeker, Fabre d'Olivet, Bede, Pasternak, Soltsenitsin, Victor Grossman.
Moet
ik nog verder gaan?
Dan
zit ik verveeld met een collectie Troisième Millénaire, Question de,
Aeon, die ik node weg doe. En
dan mijn dagboeken, wat met mijn meer dan dertig dagboeken die niemand meer
lezen zal, maar die ik ook niet graag in vreemde handen zie overgaan.
En
dan wat op PC en laptop op de harde schijf staat, op memostick? Wat dan wel
leesbaar is en waar ik minder zorg heb dat ze in vreemde handen zouden komen,
tenminste zo ik de tijd vind om dubbel gebruik uit te schakelen.
Heb
dus heel wat werk voor de boeg, maar het is tijd dat ik orde op zaken stel.
19-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-02-2013 |
De Adem van de Dagen (18) |
Hij
schrijft maar, niets kan hem weerhouden, hij zit boordevol woorden, rijpe,
rijpende, groene, woorden nog op komst. Zijn leven is één lang woord.
Hij
durft bekennen hoe gek het ook is voor velen maar hij gelooft in het
bestaan van een spiritueel veld in de kosmos; hij gelooft zelfs dat de
zichtbare kosmos er de materiële vorm van is; hij gelooft zelfs dat de
materiële vorm zonder betekenis is, niet meer dan ons lichaam van betekenis is
voor onze geest, dat alles geest is, een onovertroffen massa minimale
minimaalste deeltjes Higg deeltjes voegt hij er gewoonlijk aan toe - waar we
na de dood opnieuw in opgenomen worden, hetzij als entiteit, hetzij totaal versplinterd.
Hij
heeft er maar een vaag begrip over maar
hij is overtuigd dat de dood niet het laatste is. Deze gedachte levert hem een
soort geruststelling op.
Hij
stelt zich de vraag of hij bij leven, een braakliggend stuk grond is geweest, ofwel
of hij bij leven soms, het gevoel heeft gekend, al was het maar voor een
fractie tijd, een kathedraal te zijn geweest?
Hij
had niet gedacht hier op uit te komen, des te meer er een woord is van Hugo
Claus dat de ronde deed, over de kathedraal van Reims waarvan Claus vond, zo
vertelde Mulisch toch, dat de kathedraal moest gedynamiteerd worden.
Het
zal wel niet de kathedraal zelf geweest zijn die Claus gedynamiteerd wou zien,
maar wel haar betekenis, de Kerk er achter. Echter heeft Claus er ooit
over nagedacht dat de kathedraal het hoogst kosmische bouwwerk is geweest dat
de mens, die leefde, nadacht en werkte in de XIde,
XIIde
eeuw, heeft geconcipieerd en de durf en de kracht heeft gehad, zijn geloof,
zijn inspiratie zijnde, zijn idee uit te
bouwen.
Hijzelf
zag de eerste kathedralen als gegrondvest in de aardstromen en opgetrokken tot in
de geheime krachten omheen de aarde. De kathedraal fungeerde aldus als een
athanor, het werktuig van de alchemist, om deze geheime onzichtbare krachten
over te brengen op de mens om hem te verheffen tot meer geestelijk-mens.
De
wereld vergeve het hem indien hij de diverse elementen van de kathedraal verkeerd
zou hebben geïnterpreteerd, maar zijn bedoelingen zijn zuiver, en als ze zuiver
zijn dan is het omwille van de kwantum fysica, waar hij niet zo veel van
begrijpt, maar toch voldoende om te weten dat het een reële wereld is achter de
wereld die we kennen.
Zijn
geestelijk leven is aldus niet veel meer geweest dan het opvolgen van wat hij
las bij anderen en te trachten er een eigen betekenis aan toe te voegen, steeds
wachtende op het terloopse, zijnde het plots opduiken van een beeld, een
gebeuren, en het impact ervan op zijn gedachtenwereld.
Het
is dit dat zijn levende bron is waaruit alles ontstaat nu hij met de jaren,
meer toe gespitst is op het zijn, dan op het doen ook het boek dat hij
schrijft, wat fout is misschien - dat het gevolg van het jarenlang bijhouden
van een dagboek, waarbij het volstond het dagboek te openen, de pen te nemen en
te schrijven. Over wat hij schrijven zou wist hij pas op het ogenblik dat hij
de pen neerzette.
Hij
ontkomt dus niet aan de boeken die hij gestapeld heeft. Niet dat er zovele
boeken zijn als hij zijn boekenkennis vergelijkt met deze van George Steiner,
ook deze van de Stefan Hertmans van bij ons, dan is hij een ongeletterde - maar
toch bezit hij er enkele die toereikend zijn om hem te helpen. En telkens hij
er iets zou aan ontlenen wil hij het overgenomene te situeren, tenminste zo hij
er zich nog bewust van is dat hij het ontleend heeft.
Zo
is het beeld van de boom die in potentie aanwezig is in de zaadkorrel, herkomstig
van Augustinus die door Fabre-dOlivet wordt geciteerd en wel in verband met
het, vóór de zevende dag, in potentie aanwezig zijn van hemel en aarde. Een
toestand die Augustinus ook vergelijkt met de toestand van de zaadkorrel waarin
aanwezig zijn: de wortel en de stam, de
kruin, de vruchten en de bladeren.
Of
ook nog bij Izthak Bentov, als deze schrijft dat zaad en boom dezelfde
informatie bevatten, een ervan heeft de vorm in potentie de andere is er de manifestatie
van.
Deze
bronnen, Augustinus en Bentov, - en er zijn er vele andere - zijn deel van hem:
hij kan ze aanhalen en aanvullen om beter nog het mysterieuze van de krachten
van het Woord, in en over hem, te belichten. En als hij terugkeert naar wat
Bentov zegt dat zaad en boom identieke informatie bevatten is dit dan niet het
beeld, is het niet de zuivere metafoor voor Woord en Universum?
En
elke dag verschijnen honderden boeken en, in allerlei tijdschriften honderden essays
en columns. Er worden zovele teksten geschreven, waarheden verkondigd, en
waarheden herleid tot nieuwe waarheden. Onmogelijk alles bij te houden, de
wereld ligt ermee bezaaid en elk zaaisel brengt nieuwe vruchten op, goede of
minder goede. Wat doorkomt wordt, lijk de stukken van een puzzel naast elkaar
gelegd en waar het kan in elkaar geschoven tot een soms totaal ander beeld.
Aldus
is het landschap van de geest zoals dit van het Universum, een bewegend
landschap. Vloeit alles in elkaar, gegevens in nieuwe gegevens of wat van de
geest is getroffen door de schicht van een andere geest, of geest in geest tot
een altijd verder schuivend tasten naar de waarheid van het zijn, al heeft
hij geen idee wat met die waarheid bedoeld kan worden.
En
als hem soms gevraagd wordt waar hij zo intens mee bezig is dan is zijn
antwoord dat hij zoekende is naar een waarheid die enkel in het onzichtbare, het
immateriële, die enkel in het domein van het metafysisch-transcendente kan
gezocht worden en nergens anders. Waarmede hij bevestigt dat deze zoektocht,
zijn verder leven vullen zal.
Hij
wil dus zijn dagen beschieten met woorden die zijn zoektocht zullen bevolken.
Hierbij helpe hem de bewegende, scheppende krachten die in alle geledingen van
het omringende aanwezig zijn en die ook binnen in hem hun tentakels hebben
vastgehecht.
18-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-02-2013 |
Omdat |
Omdat
in het licht
ik ademend
lig, de ogen dicht
van in den
beginne al, omdat het licht zo
sprekend is,
en ik
erover verhalen wil.
En tot het eind,
een vadem
lang,
de woorden
die ik
schreef en niet schreef,
die ik dacht
en niet dacht,
die ik sprak
en niet sprak,
een vadem
lang,
een kraal
van tekens
en van
niet-tekens
uit mijn
hand gevloeid
of weg
gebleven.
Tegenwoordig
nog
in het
stoffelijke ondergebracht,
nog even
verblijvend.
Wat ik ben
daarna,
wat blijven
zal van mij,
wat is en
blijven zal,
van mij:
de geest van
mij,
open zwaaiend,
open
zwermend,
je rakend,
met mijn
voelhorens.
Je weet het
niet misschien.
maar in het
licht,
ik de ogen
dicht.
En niet de
dood je sterft,
het eeuwig licht
je halen komt.
Een vreemd gedicht dat ik schreef, mijn nalatenschap aan woorden die meer dan woorden zijn: gedachten die ik nog gevangen houd voor een tijd om er later over te beschikken. Onder de sterren zijn de nachten koel in dit land, je weet het en toch laat je je verleiden. Je weet ook dat al deze blogs nutteloos zijn en toch voeg je er elke dag een aan toe, hoe lang nog?
17-02-2013, 05:52 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-02-2013 |
Tijd en boeken. |
Het
ritme van de tijd is een hels ritme, niet op te volgen, amper bij te houden.
Tijd schuivend in tijd, alsof hij niet zou zijn, inbeelding zou zijn, gebaseerd
op het wentelen van de aarde in haar baan om de zon en wij wentelend van
ogenblik in ogenblik alsof enkele het nu zou bestaan en niet de tijd, niet de
tijd, nooit de tijd.
Of
het 'nu' van de eerste zin van een gedicht dat ik nimmer schrijven zal zelfs al ken ik de laatste zin, maar nog niet de ogenblikken tussenin, ik die zinnen nooit
gebruiken zal, omdat ik mijn wankel hart het moe ben woorden te zoeken, op
te halen uit wat was of niet was of had kunnen zijn.
Ik
het moe ben omdat niets meer gaat, niets meer komt, niets meer verrukt, niets meer
verbaast. Ik, verankerd in het warme bed en er blijven wil, voor een lange
tijd.
Dit
is dan geen gedicht, al wou ik er een schrijven, al wou ik openingen laten
tussen mijn woorden, al wou ik, lijk Gilliams, schrijven over mijn hand dat
een warm vogelei had geroofd.
Maar
dit kan niet meer, er is voor mij niets meer te roven en zeker geen warm
vogelei. Had ik eraan gedacht, laat in de herfst, een mispel had ik kunnen
rapen in de tuin van het Gevaert museum dichtbij. Maar ik heb er niet aan
gedacht, er was dit Blog dat me parten speelde en blijft spelen en ik de
realiteit van de dingen meer en meer ben gaan vergeten.
Ik
sluit me ook meer en meer op, binnen mijn Blog, lees geen boeken meer, heb er
de tijd niet voor. Al dacht ik aan Luigi Pirandello en aan zijn Sei personnagi
in cerca dautore, dat ik liggen heb tussen de hoop boeken die ik op zij heb
gelegd omdat ik ze, mettertijd, niet veel verder bewaren wil. Er zijn er te veel
om te bewaren nu ik (bijna) niet meer lees.
16-02-2013, 00:02 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-02-2013 |
De Adem van de Dagen (17) |
Dit alles is deel
van het grote zinderende leven dat hem steeds blijft doorkruisen. De siddering
van wat gekomen is uit het Alfa-punt en hem voeren zal over de dood naar het niet
te bepalen gans Andere.
Hoe kan hij deze
fuga van het woekerende leven die keer op keer doven gaat in de herfst, en in
de lente lijk een vloedgolf het land overspoelt, hoe kan hij dit alles omvatten
in woorden, wetende ook dat, in het
licht van de niet meer te tellen morgens die hij bewust heeft beleefd of
roekeloos heeft ondergaan, zijn lichaam ook niet ontsnapt aan het ritme van de
natuur.
Hij dacht nog: Hugo
Claus vermocht dit te beleven. Hertekende dit, in zijn gedichten, in het
barokke van de woorden die Claus zo plukken kon, die zo uit hem opwelden en die
hij nam zoals ze kwamen. Woorden die schreeuwden van poëzie, niet zo zeer door
wat ze te zeggen hadden dit was T.S. Eliot - maar door de klank ervan, de
vorm ervan, het ongewone ervan, het passende, verrassende beeld ervan.
Hij gaat slapen met
deze zin. Hij denkt is het wel zo, overstijgt Claus het ritme van de natuur,
overtreffen zijn gedichten het in en over elkaar vloeien van zomer en herfst,
van winter en lente. Is het dit fenomeen dat eigen is aan de poëzie van Claus?
Hij, Ugo, zal dan
begraven worden onder een steen die zijn naam zal dragen, en een grafschrift dat
hij nog schrijven moet, waarbij hij het grafschrift benaderen wil dat hij vond
in een boek over de Romaanse architectuur en cultuur in la Provincia de Burgos:
Soy lo que
serás;
lo que eres en el tiempo fui:
ora por mi, te ruego.
Ik
ben wat jij zult worden;
wat
jij nu bent was ik eens:
bid
voor mij, ik vraag het je.
Hij vraagt echter
niet te bidden voor hem, al zal hij het zelf wel onvoldoende gedaan hebben.
Maar de belangrijke momenten in zijn geestelijk bestaan waren een wandeling naar
en binnenin wat niet te noemen is.
Hij zal evenwel
niet zoals Rilke, begraven worden, zijn grafzerk leunend tegen de muur van een
Romaanse kerk, maar hij vraagt zulks niet, hij wenst enkel dat zijn naam
verlengd wordt naar wat hij schrijft op een dag zoals deze.
*
Het impromptu van
de hoge winden om het huis, winden die van verre komen, van landen en van
oceanen. Hoge winden in de bomen die zijn hart beroeren, die hem beelden brengen,
blijven brengen: vader, moeder, broer en vrouwe, afscheid nemen.
De tijd,
omzwachteld door de tijd, de enige levende en hij die erin geborgen zit,
meegenomen. De tijd die hij was en is, hij, Ugo, zoals hij genummerd getekend
staat in vele registers, ergens in kasten of in kamers of op harde schijven,
zijn naam uitgeschreven voor altijd alsof hij enkel naam was, drie lettertekens,
een te weinig, of drie te veel, en te zijn wat hij in feite is, niet zoveel, de
verlatenheid zelve en hoge winden die hem wegnemen zullen en niets nog blijven
zal van dit gebeuren hier, dat hij zo koestert, dat hij omlijsten wil met woorden
als guirlandes, enkel de tijd zal blijven, de grote levende tijd.
Wat hij nu ook
weet, omdat plots een naam opduikt, de zachtheid van een blik in hem geboord,
dat hij bemind heeft en dat de voren die dit beminnen in hem getrokken heeft
nog open liggen.
Bevreemdend is, en
dit wordt hem duidelijk, bevreemdend is dat hij het waagt al deze zaken nog op
te zoeken in deze wereld waar de miserie van afdruipt: een door elkaar schuiven
van gewapende conflicten, van uiteengereten lichamen, van corruptie en
uitbuiting, van kinder- en vrouwenverkrachting, van hongersnood, van
natuurcatastrofen.
En dichter bij hem,
het gebazel van de politiekers die zonder het minste schaamrood dit land waar
hij geboren is en opgegroeid, inspiratieloos hebben achtergelaten door
destijds, onder meer, een openbare schuld te laten groeien tot een niveau dat
een last genereert die een rem betekent voor tal van noodzakelijke
investeringen en een belastingdruk oplegt die boven het normale uitstijgt.
Terwijl ondertussen,
langzamerhand het westen overspoeld wordt door een golf die in zich de kiemen
draagt, eigen aan wat kenmerkend was voor onze veertiende, vijftiende,
zestiende eeuw en hij zich de vraag kan stellen, hoe lang nog een Koningin
Elisabethwedstrijd voor viool of piano, als hij donker gebaarde mannen hoort en
wat ze, honderdvoudig gemeend, te zeggen hebben?
Dus, hoe lang nog
Shostakovich, Beethoven, Bach, Mozart? Slaapt de politiek in het westen, is hun roes van
eeuwenlange heerschappij dan blijven hangen, hen verblindend tot het te laat zal
zijn, of is het al te laat?
Gepaard gaande met
de terugloop van het geloof in de waarden van de Kerk, is dit het doembeeld dat als
een donderwolk naar het Westen drijft of vergist hij zich schromelijk, en zijn
er nu reeds, komende uit het Oosten, voldoende tekenen die ons leren dat het
wel zo een vaart niet zal lopen?
Hij hoopte altijd dat
onze samenleving niet geraakt zou worden in haar diepste worteling, daar van
waar de levenssappen van de geest opborrelen en waar zijn queeste, de tocht
naar zijn eeuwigheid, zich situeert. Je kunt immers de mens niet binden aan
woorden, wie of in opdracht van wie ze ook moge geschreven zijn en die, nu de
bladen ervan vergeeld zijn, niet mogen
gewijzigd of anders geïnterpreteerd worden.
Maar het is vandaag
dat hij leeft en al de dagen die nog komen moet hij verder op de weg die hij
heeft ingeslagen. En als hij spreekt en schrijft dan weet hij, dat een boek
waarin geen spoor zou te vinden zijn van de binding van de mens met zijn
kosmische essentie, hoe minimaal ook, geen waarde heeft, alleszins niet voor
Marie-Madeleine
Davy
maakt hem dit duidelijk als ze schrijft: il est impossible denvisager
lhomme coupé de sa profondeur dorigine divine.
En om het nog
duidelijker te maken, hij vond in het boek van Davy, een dagbladknipsel uit Le Monde, de toespraak van Saint-John
Perse, gehouden bij de overhandiging van de Nobelprijs voor Literatuur, waarin
hij had onderlijnd: la grâce poétique,
létincelle du divin, vit à jamais dans le silex humain, waarmede
Saint-John Perse de zin van Davy kruiste.
Dit waren woorden
die hij koesterde. En er waren er nog die hij vond in hetzelfde interview van
Eric Edelmann met Marie-Madeleine Davy, overgeschreven uit een boek van
Christian Jacq, een gedachte van Hermes Trimegistos:
Pense être partout en même temps, dans la mer, la terre
et le ciel; pense que tu nes jamais né, que tu es encore embryon, jeune et
vierge, mort et au-delà de la mort. Comprend tout à la fois, les temps, les
lieux, les choses, les qualités et les quantités.
Hij herlas de zin
en hij dacht de wind nog heviger dan voorheen, hoog in de bomen, jagend over
het huis dat dit de essentie is van de goddelijke vonk in de menselijke
silex. Zo denk, of doe een poging te denken dat je een deeltje van die God
bent, dat je overal aanwezig bent, dat je alles begrepen hebt.
Hij kan het nog,
het is nog deel van zijn vrijheid te denken wat hij denken wil en openlijk het
neer te schrijven in een klare zuivere taal. Het was niet altijd het geval,
Dante wist hoe verdoken hij zijn gedachten kenbaar maken moest.
Zullen wij het nog
weten of zal het nog nodig zijn het te weten, ooit eens overspoeld?
Hij schrijft maar,
een gekheid is het maar hij gaat verder één boek te willen toevoegen aan de
massa miljoenen boeken die er opgestapeld liggen in al de bibliotheken van de
wereld om gelezen te worden.
15-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-02-2013 |
Vermoeid op 85 |
Ik
weet dat er vóór dag en dauw heel wat geschreven wordt, dat nooit, of dan toch
uiterst zelden, het licht zal zien, en is het niet vroeg in de morgen het zal
laat in de nacht gebeuren. Zo heeft hij die schrijft in een etmaal twee
momenten die hij koestert en waaruit hij kiezen kan, omdat die - hij het licht
schuwend soms - vruchtbaar zijn.
Want
voor het witte blad gezeten, sluit zich de wereld en stapt hij een totaal andere
wereld binnen, zoals de reiziger in de woestijn die een oase betreedt en
neerzit onder de palmen om te schrijven; of iemand in de bergen, aan een klein
bergmeer ik ken er zo een - om de weerspiegeling te zien van de besneeuwde
bergen aan de overkant, tot er een steen in rolt die losgekomen is, zodat hij
zich aan het schrijven zet om te verhalen over hoe het vroeger was, op een
andere plaats en in een andere tijd.
En
rust kent hij niet, zelfs al lijkt hij vermoeid, rust kent hij niet, zijn pen
houdt hem in leven en hij onderwerpt zich aan het woord dat blijft komen, dat
hem opjaagt.
Wie
is het die hem zegt dat hij op 85 niet mag stoppen, zijn schop afkuisen zoals hij hoorde
van zijn vader op het einde van de dag, zijn boeken gesloten houden en laten
vergaan onder het stof?
Hij
vertelde het al, of heeft hij het maar gedacht, maar wat maakt het uit een boek
minder of een boek meer, een boek met zijn naam er op of zonder zijn naam, als
het er geen tien zijn?
En
toch, hij blijft opstaan in het midden van de nacht om te volbrengen wat moet
worden volbracht.
14-02-2013, 03:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-02-2013 |
Waar ik sta. |
Waar
ik sta, sta ik nergens, alles moet nog gebeuren. Maar dit gebeuren kan even goed
naar binnen als naar buiten, dit was het geval in mijn blog van gisteren, de
inhoud ervan was totaal nieuw en strookte niet met wat er aan vooraf ging, het
was alsof deze plots opstond uit, ja waarom niet, uit de nog smeulende as van mijn
geest. Deze maakte een vreemde sprong, maar de stroom van gedachten was niet te
stuiten.
Zo,
als deze passage 16, haaks staat op de rest van wat vooraf ging, dan is het
omdat al deze delen, laat me ze Fragmenten noemen, later van plaats verschuiven
kunnen; is het omdat, zoals ik thans begonnen ben aan mijn driehonderd paginas
ik heb er amper veertig vandaag op het einde zal bestaan uit vele van dergelijke
Fragmenten die ik dan, bij de afwerking, ofwel zal laten zoals ze gekomen zijn,
ofwel herschikken zal als het me nodig lijkt.
In
elk geval, al deze Fragmenten ontstaan uit de gedachtenwereld van Ugo en hebben
dan toch dit gemeen met elkaar. Misschien ook wijzig ik de titel ervan in Fragmenten
uit wat voorbij is.
Dit wou ik
toevoegen aan de vreemde stroom waarop mijn woorden soms drijven. Weet dat
gemakkelijk anders is, en ook dat wat geschreven staat deel uitmaakt van mijn zoeken
naar vaste grond om op te staan.
13-02-2013, 06:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-02-2013 |
De Adem van de Dagen (16) |
Tussen het pak Lps,
onderaan de Luikse bollenkast, dat nog altijd geen andere plaats gevonden had -
Lps die hij weg wou maar het dan toch niet over zijn hart kreeg ze weg te doen
die hij nu klaarlegde om te verhuizen naar de zolder, Schuberts opus 959, een pianosonate met Christoph
Eichenbach, een Lp die hij lange tijd geleden ten geschenke had gekregen van Guy
O., een vriend, die op de cover ervan een dedicatie geschreven had: to the man with the esoteric talk.
Waarom Guy dit toen had geschreven wist hij niet,
wellicht omdat hij over dingen sprak waar anderen het nooit over hadden. Maar het
gebeurde naar aanleiding van een recital in de stad, met een Russische pianist,
waarvan hij zich de naam niet meer herinnerde. En toen het Andante kwam, zittend
naast Guy, schoten plots zijn ogen vol tranen, en toen hij even later in het
geniep, de tranen wegveegde zag hij dat ook Guy, in een zelfde mate geroerd was
geweest.
Achteraf waren ze een glas gaan drinken in een bar,
de plaats to be in die tijd, waar hij
ooit een kort gesprek had gehad over De val van Icarus, het schilderij van
Brueghel, met niemand minder dan Hugo Claus, en waar hij diezelfde avond of
nacht geschaakt had met een jonge dame, een vriendin van Guy.
Het leven is een aaneenschakeling van kleine
gebeurtenissen die grote gevolgen kunnen hebben, niet te voorziene gevolgen
kunnen hebben en die schaakpartij had gevolgen want enkele tijd later bezocht
hij met haar de floraliën en deelde hij met haar het bed.
Maar het was dit niet dat hij nu vertellen wou. Hij
wou enkel zeggen dat je, op een bepaald ogenblik in je leven, op een bepaalde
plaats, verkerend in een bepaalde emotionele toestand, een blik ontmoet, een
lach, een mond om te kussen en dat je zes maand later, of een jaar later gehuwd
bent met die blik en die lippen, voor het leven.
Dit gebeurde nu precies niet met die schakende
dame, maar het gebeurt elke dag, elk ogenblik en het is op deze wijze dat zijn
huwelijk was tot stand gekomen. Maar ook hierover vertelt hij niet verder. Maar
je hebt je appartement in de stad, een klein ingesloten ding en op een morgen
neem je de trein naar de hoofdstad en op die trein heeft een reiziger voor jou,
een dagblad achtergelaten op de plaats waar je gaat neerzitten en op het
ogenblik dat je het opneemt valt je oog op een openbare verkoop van een oude
hoeve in je geboortestreek en het gebeurt dat je zes maanden later eigenaar
geworden bent van die hoeve én met een grote open haard én met een zware Luikse
bollenkast, én met een schuur met ploeg en kar en wanmolen, zaken die de vorige
eigenaar ter plaatse heeft achtergelaten, én met een ovenhuisje.
En het gebeurt ook, en dit is misschien een
achterlaten te veel geweest of een ruggensteun van het lot - dat onderaan in
die kast, juist boven de bollen waar de kast op steunt een vooruitstekende rand
is, waarvan je op een dwaas ogenblik vaststelt dat het een schuif is, een geheime
bergplaats, een eigenschap van vele oude kasten, waar je tot je verbazing een
boek ontdekt met zwart couvert en je leest: Fabre-dOlivet, La Langue Hébraïque restituée, Delphica.
LAge dHomme.
Er
zijn boeken en boeken, en boeken over boeken maar die dag, staande voor die kast,
heeft hij het boek geopend en is hij beginnen bladeren. En dit werd een
ontmoeting, niet met een vriend of een vrouw maar een ontmoeting met een boek,
een boek dat in zekere mate zijn leven veranderen zou, in die zin dat het hem
een andere kijk zou geven op het ontstaan van het Universum.
Hoe leest men een boek dat geen
roman, geen levensverhaal is; hoe wordt men geleid doorheen een boek dat je
overhoop haalt geschreven door een subtiele en sublieme geest, bijna
tweehonderd jaar geleden.
En je leest het 'Bereshit bara elohim', je leest het in den beginne schiep God, de eerste woorden van Genesis, van de
eerste tien hoofdstukken van Genesis,
ook nog de Kosmogonie van Mozes genoemd,
in een totaal nieuwe Franse én Engelse vertaling uit het Hebreeuws.
Deze versie was intrigerend voor
hem. Hij kon wel niet oordelen over de preciesheid van Fabres vertaling maar
het verwonderde hem, in deze vertaling van het begin van de XIXde
eeuw, elementen te vinden die dicht aansloten bij de Big Bang-theorie, en hem
daarenboven steunde in zijn geloof dat alles uit het Woord herkomstig was.
Het was niet de vertaling als
dusdanig die hem interesseerde maar wel de vraag die onvermijdelijk gesteld
moet worden, wat was er vóór de Big Bang,
wat was er vóór het ontstaan van het Universum?
Fabre-dOlivet heeft geen nood aan
een antwoord op deze vraag maar merkwaardig is wel dat we in zijn vertaling
lezen dat het scheppingswerk zich in allereerste instantie situeerde in de
geest van Elohim waarbij deze begint met het opmaken van een soort van
blauwdruk van wat hij denkt te doen om dan, de zevende dag en niet vroeger,
uit te voeren wat hij gepland had.
Lezen we trouwens niet in de
Willibrordus-bijbel: Op de zevende dag
bracht God het werk dat hij verricht(!) had tot voltooiing.(Genesis 2, 2).
Volgens Fabre dOlivet en later
zou hij de bevestiging hiervan lezen bij Paul Nothomb - heeft Elohim zes
dagen lang over alles nagedacht en heeft hij de schepping pas de zevende dag
in gang gezet.
Gezien - maar dit voegt hij, Ugo,
eraan toe - de schepping van het Universum nog steeds aan gang is, loopt deze zevende dag nog altijd door.
Met dien verstande dat Elohim zich heeft teruggetrokken omdat, eens het
startsein gegeven, elke tussenkomst van Hem, elke bijsturing van Hem, overbodig
werd: het Alfa-punt van het Universum doorlopend in een lang gerekte evolutie
naar het Omega-punt dat door Hem, in potentie al bereikt is.
Als Ugo zich de vraag stelt wat er
was vóór de Big Bang dan is er maar
één antwoord dat hij halen kan uit het werk van Fabre, dat er, van in den
beginne een Universum in potentie was, zijnde de blauwdruk van Elohim - zoals
ook in potentie aanwezig zijn, de gebeurtenissen die zijn leven zullen uitmaken
in de dagen die komen.
En hij weet deze visie bevestigd
door Ilya Prigogine die in een interview verklaarde:
Pour moi, la transition entre le pré-univers et
lunivers est avant tout un problème de passage du vide, qui contient déjà des
particules en puissance, à des particules réelles.
Of, de overgang tussen het
pre-Universum en het Universum van nu, is voor alles, het probleem van de
overgang van de leegte, die reeds potentiële deeltjes bevat, naar reële
deeltjes.
Er zou dus, als hij Prigogine volgt
geen schepping hebben plaatsgehad, enkel een overgang van een Universum in
potentie, de blauwdruk van Elohim - Prigogine noemt dit le vide(potentiel) - naar het reële Universum.
Hijzelf kan hierbij nog bedenken dat
in een fractie van tijd vóór de Big Bang (die nog geen tijd was), onwrikbaar,
alle verwevenheden, alle evolutieprocessen, alle wetten, onveranderbaar, in
deze blauwdruk aanwezig waren en dat het Universum voor eens en voor altijd
ontstaan moet zijn op het ogenblik van de
bevruchting - of was het een zelf-bevruchting - waarbij het Woord, zich
voor het eerst openlijk gemanifesteerd heeft.
Hoort dit nu wel thuis in het boek
dat hij schrijven wil. Hij denkt het. Het verhaal maakt deel uit van zijn ontdekkingen
van boeken even belangrijk als de ontmoeting met mensen - die hij gedaan
heeft; maakt deel uit van de spirituele, religieuze weg die hij bewandeld
heeft, veel meer dan het verhaal van gebeurtenissen uit zijn leven. Zo ervaart
hij het toch.
En nog, wat de Bijbel betreft en de
eerste Latijnse vertaling ervan heeft hij niet de indruk dat deze geschreven
werd, noch vertaald voor de mens die meer dan twee millennia later leven zou. Voor
die mens is er nu, of men het aanvaardt of niet, de Bijbel van de New Physics
die zich situeert op de grens van de metafysica.
En Christian de Duve
zegt ons duidelijk que la nouvelle physique nous dit quil faut
dématérialiser la matière of, dat
de nieuwe fysica ons leert dat de materie van haar stoffelijkheid moet worden
ontdaan.
Dit
betekent dat de idee als zouden we van stof zijn, een beeld is uit onze
zichtbare wereld, een beeld dat verschrompeld wordt door de onzichtbare wereld
van het elektron en andere, niet te bepalen, niet te beschrijven, meer dan mini-minimale
deeltjes Higgs misschien de stoffelijke deeltjes van de geest.
En
meer nog, als we thans weten, dat de om haar as roterende aarde met een
onvoorstelbare snelheid in haar ellipsbaan om de zon, de zon gegrepen tussen de
miljarden zonnen van een wentelende Melkweg, en deze wegschietend tussen
miljarden andere melkwegstelsels, dat dit imago te overrompelend is opdat we de
aarde nog kunnen aanvaarden als het centrale punt ervan, met, zoals ons geleerd
werd, een aandachtig toeziende, controlerende God erboven.
De
Nieuwe Fysica suggereert ons dat, in het Woord, in het begin aanwezig, het op
komst zijnde Universum verscholen lag, dat deze aanwezigheid in potentie, zich materialiseerde.
Het
grote wonder is dat het gematerialiseerde Universum in beweging is en in
beweging blijft, samengehouden in een immens Krachtenveld, dat het Veld van het
Woord is en dat de beweging erin, het
duidelijke bewijs is dat het Woord IS en levend is.
Dit
zijn zaken die weinigen aanbelangen, maar hoe kan hij anders dit gesprek met
zichzelf gaan inleiden. Want aangekomen waar hij zich thans bevindt, is zijn
leven een lange monoloog geworden, een queeste naar de reden en het doel van
zijn mens-zijn.
Het
is en het wordt een voorbereiding op het ogenblik van zijn dood. Is het immers
niet het weten dat ons lichaam sterven moet dat ons kenmerkt als mens, en dat
ons sterven een nog grotere vraag oproept, of er, après avoir rendu lâme, of na de teruggave van onze ziel, onze
wankele ziel onze spirituele binding met het Al - nog iets in meer is?
12-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-02-2013 |
Overzicht |
Je
hebt meer dan dertig jaar lang het gesprek met jezelf opgetekend in een
dagboek. Je leefde, hoofdzakelijk in en met boeken. Je legde de gegevens die je
ontmoette naast en over elkaar en vond openingen naar eigen structuren waarvan
je meende dat deze dichter de Waarheid benaderden al wist je niet wat deze
Waarheid wel zijn kon.
Je
las over de New Physics en je aanzag
dit als een nieuwe Bijbel ditmaal geschreven in beelden in plaats van in
woorden. Beelden die uiteindelijk nog moeilijker te lezen waren, maar het waren
beelden in de diepte die de vinger legden op het mysterie van het Zijn.
Je
las over het ontstaan van een nieuw sterrenstelsel in de Orionnevel en je oordeelde
dat dergelijk gebeuren beter paste bij een God die de structuur van atomen
bedacht en uitbouwde, dan heel wat optredens van Hem in de Bijbel.
Je
vond dat de onbehouwen stenen van Stonehenge ook het altaar uit de Bijbel
moest uit onbehouwen steen - en de wijze waarop deze geplaatst werden, qua
functie heel wat gemeen hadden met de functie van onze eerste gotische
kathedralen die je als kosmische kathedralen zag.
Je
las Freeman Dyson en je las Fritjof Capra en Richard Feynman, en Paul Davies,
en vele, vele anderen. En je las Maurice Gilliams en T.S.Eliot, en het gebeurde
dat de totaliteit van dat alles en van nog heel wat meer, tot osmose kwam,
zoals God, Mens en Kosmos, één alles innemende osmose is.
En
je las de encycliek over de Schittering van de Waarheid en in de brieven van
Paulus dat hij, na door de bliksem te zijn getroffen onmiddellijk is afgereisd
naar Arabië, om er drie jaren te verblijven en pas daarna Petrus en Jacobus, de
broer van Christus, op te zoeken in Jerusalem.
En
je las Borges en je dacht met hem dat het de omstandigheden zijn die de
richting bepalen van de wegen die je inslaat en je concludeerde dat de vrijheid
van handelen waarover je beschikken sterk begrensd wordt door deze
omstandigheden.
Maar
het gebeurde ook dat je bij dit alles, de realiteit der dingen om je heen
vergat.
En
al wat was en is, aanwezig lijk de ceder in het cederzaad, tracht je
nu, hoe gek het ook moge zijn, samen te brengen in een boek, om je deze morgen
af te vragen welk nut het heeft één boek te schrijven als je de tijd niet meer hebt er tien of dan toch, minstens, er meerdere te schrijven. En, zoals ik je ken, toch zul je verder gaan.
11-02-2013, 03:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-02-2013 |
Vrienden |
Een
vriend antwoordt op een vraag die ik me stelde, over de zin van het schrijven.
Hij verwijst me naar het voorbeeld van Ivo Michiels. Het is de wil die door
alles heen intact bleef tot de laatste dag, zegt hij, maar een zin is er niet
behalve de zin die je er zelf aan geeft. Hij verwijst ook naar het boek van
Rüdiger Safranski over Schiller, de artsen begrepen niet hoe hij had kunnen
verder leven; het kon alleen die ijzersterke wil tot schrijven zijn geweest.
De
wil tot verder leven op een zinnige wijze, niet uitgedoofd, niet uitdovend,
maar uitkijkende naar het woord dat hem levend houdt.
Mijn
vriend schreef ook nog andere, heel mooie dingen mais de mon frère, le poète, on a eu des nouvelles
- maar er was
één zin waarvan de diepere ondergrond pas later tot mij is doorgedrongen, nl.
waar hij het had over Gloed van Sandor Marai dat hij ervaart als
voedsel voor de altijd wankele ziel
Bij
een eerste lezing had ik enkel zijn enorme literaire kennis bewonderd, keek ik
op, zoals ik hem ken, naar de kracht die
er in zijn woorden lag. Nu, bij een derde lezing van zijn antwoord, ontdek ik
plots de mens in hem en verrijst hij uit het woord, zie ik hem met zijn wankele
ziel, zoals die ziel of dat hart van mij.
Zie
ik mijn, en wellicht ook zijn, onvermogen door te dringen tot de essentie van
de dingen. De dingen die ons omringen en de gebeurtenissen die ons vasthouden
en ons meenemen, zoals een tak op de Leie.
Ons
onvermogen te zeggen wat niet te zeggen is, zoals ik trachtte te tekenen wat
niet te tekenen is.
Het
onvermogen, zelfs hoog klimmend, om steeds een iets te kort te komen, zoals ik
het trachtte te zeggen in mijn Goldberg
Variaties, een gedicht van een paar dagen terug, of zeg ik van drie duizend
woorden terug.
We
willen altijd meer en beter, verder en tezelfdertijd dichterbij komen, we
willen de hoogte in en er hangen blijven zoals Mahler, zoals Bach en Beethoven,
Mozart en Schubert, Ravel en Shostakovitch, en noem maar op.
En
het bevreemdende voor mij is dat ik soms de indruk heb dat zij er in slagen de
hoogste sferen te bereiken, omdat klanken uit het niets afkomen op ons, omdat
klanken uit andere regionen komen, anders zijn dan woorden die beelden zijn, en
beelden die woorden zijn, omdat klanken vrijheid zijn, zich nestelen in de
ruimte van de geest. Klanken zijn. Muziek is.
Mijn
wankele ziel weet dit maar al te goed, en mijn andere vriend, de organist in de ziel, die
ik een paar dagen terug, ontmoette en aanvoelt wanneer de gelovigen in zijn
kerk luisteren naar zijn Buxtehude, weet dit nog heel wat beter.
10-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-02-2013 |
De Adem van de Dagen (15) |
Komende uit de berghut en haar
hand houdende, daalden ze de steile helling af naar de gletsjer toe. De grond
was een mengeling van ijs en aarde en losse stenen die wegschoven onder hun
voeten zodat het moeilijk was hun evenwicht te houden, en dit over een lange
afstand, tot ze op het ijs van de gletsjer kwamen en hij haar hand, haar fijne
warme hand, losliet.
Hij kende haar amper, wist
alleen dat ze gescheiden was, dat ze binnenhuisarchitecte was, zeker twintig
jaar jonger dan hij maar uit zijn regio. Zo kende hij haar meer dan voldoende.
Hun samenzijn in de namiddag, het avondmaal en het uur dat ze, gezeten op de
bank voor de cabane, de vorige avond samen waren geweest, kijkend naar de
sterren die verschoven, kijkend naar een planeet in het zuiden, hij dacht dat
het Jupiter was, maar het kon ook Saturnus of Mars geweest zijn, of Venus had
ze gezegd, maar dit kon niet, waren voldoende geweest opdat nu, haar hand in de
zijne, zij bij momenten afhankelijk van hem, al een vorm van groeiende affectie
zou kennen.
Hij had haar gesproken over
dingen die diep in hem lagen. Hij had haar ook gezegd dat haar naam een naam als
een gezang was, waar haalde hij het?
Spreek eens mijn naam had
ze gevraagd. Hij had haar aangekeken en haar naam klaar en duidelijk
uitgesproken, Anja, terwijl hij dacht aan het gedicht op de postkaart met de
afbeelding van Akhnaton.
Hij zegde haar dat het
gevaarlijk was iemands naam zo maar uit te spreken. Had haar ook gezegd dat er
een vreemd gedicht was van een zekere Carl Sandburg:
You and a ring of stars
may mention my name
and then forget me.
Love is a fool star.
Het is inderdaad een vreemd gedicht, had ze gezegd, denk
jij er ook zo over? Neen, had hij geantwoord, love is a wonderful star.
Ze zaten toen naast elkaar op de bank voor de berghut,
bij momenten haar schouder die even zijn schouder raakte. Voor hen uit, boven
de besneeuwde toppen van de La Pointe de
Zinal met le Col Durand, een hemel vol sterren en achter
hen, het rumoer en gezang van wat binnen in de berghut zich afspeelde.
Maar voor jou, vroeg hij dan, is liefde a fool star voor jou? En vroeg hij
nog, en zijn stem had een voor hem omfloerste klank, do I have to forget you?
Jij, had ze geantwoord, jij, helemaal niet,
helemaal niet.
Dit was hun avond geweest en heel wat meer nog dat
gezegd was geweest en nu, op de gletsjer, bekende hij haar dat dit de heerlijkste
plaats was die hij hier kende, deze lange afdaling over de gletsjer naar le Plan des Lettres.
Deze tocht over de gletsjer moet hij gezegd hebben, heeft
me een altijd een heerlijk gevoel gegeven en vandaag, nu met jou, zijn het
momenten om te houden. Hij wist dat hij dit open en vrij kon zeggen, omdat hij
de vorige nacht na hun afscheid, het gevoel had dat er iets was gegroeid tussen
hen en dat hij het nu wou laten blijken, want haar woorden begreep hij als een
respons aan gevoelens bij haar. De ganse omgeving droeg er toe bij: twee
stippen in een immensiteit van bergen, in een totaal andere realiteit van zijn
en waarnemen mijn wankel hart had hij gedacht het lichte kraken van het ijs
als je er over loopt, het vloeien van water in de kloven, en het alles
overheersende, alles penetrerende wonder van het licht. Hij moet haar zo iets ook
gezegd hebben en iets over de bergen om hen heen.
Ze was blijven staan, Ugo,
jij houdt van dit land.
Ja, dit hier is de plaats
die ik verkies van al mijn tochten, deze afdaling over de gletsjer.
- Het was toen dat de helikopter
met zijn twee vrienden, plots met groot lawaai over hen vloog en in een zwaai
verdween langsheen de flank van de Besso.
Ik ook zegde ze, ik ook
vind het heerlijk hier te zijn en het lichte kraken van de korrels ijs te horen
onder mijn voeten omdat het met jou is, omdat je mijn eenzaamheid van de
laatste jaren, plots doorbroken hebt, jij, Ugo, jij vreemde man die ik al jaren
ken, al is het pas van gisteren.
Ja, jij vreemde man die
mijn eenzaamheid doorbreekt had ze gezegd.
*
Hij lag zo oneindig goed en
totaal ontspannen op de sofa. Het was alsof ze in de kamer aanwezig was, of was
het zijn overleden vrouw en was het tot haar dat hij sprak?
En hij moet haar toen
nogmaals herhaald hebben dat er niets aangenamer is, dan het ijs van de
gletsjer, in het midden van de namiddag, na de inspanning van de klim, en dit
in het grote licht van augustus.
*
Hij stond stil voor haar,
ze hield haar zonnebril in de handen en duwde een haarlok weg, haar ogen
lichtend grijs, haar lippen, haar mond, haar hemd open op haar hals. Hij zag
alles van haar, hij zag dwars door haar, en zij voelde het. Ze stond daar, een
vrouw om te kussen, om in de armen te nemen. Ze stond daar voor de man, die
haar verteld had dat hij de Bijbel las, dat hij Fabre dOlivet gelezen had en dat
deze vertelde dat we niet van stof zijn maar van geest, en dat hij geloofde in
het eeuwig leven. Onderwerpen waar hij niet kon over zwijgen en die hij haar
zeker moet verteld hebben onder de sterren.
Jij, vreemde man zegde ze
nog eens, en het was alsof ze zong. En hij zag dat haar ogen donkerder werden.
Dat er iets onmetelijks was aan het ontstaan tussen hen, een gevoel van
oneindigheid en tevens een lichtheid om het hart.
Dwaas, had hij gedacht, zeg
niet wat op je lippen ligt, roep het niet uit wat je voelt, houd het, houd het.
Ze waren gekomen op het
einde van de gletsjer waar de kloven heel breed zijn en verraderlijk diep en
waar het pad is gemerkt met hoopjes stenen, Steinmänner noemen de alpinisten ze. Hier bereikten ze vaste
grond, de plaats die genoemd wordt le
Plan des Lettres.
De dag dat ze vertrokken, had
Gustave er een fles Johannisberg
weggeborgen. Hij wou haar verrassen nu en hij had haar gevraagd eens te gaan
kijken achter een rotsblok, onder een steen in het water. Ze had een schreeuw
gelaten toen ze de fles vond. Hij had deze geopend en twee bekers vol
geschonken. Een schitterende wijn was het, cest
un délice, had ze gezegd. Hij vertelde haar niet, hoe die fles er gekomen
was en zij stelde geen vragen alsof ze het normaal vond dat er in een stroompje
water een fles wijn lag te wachten. Ze had enkel nog gevraagd of hij nog van
dergelijke plaatsen kende.
Daarna waren ze verder
gegaan en kruisten ze de lage bedding van een stroom, waar hij terug haar hand
vasthield, en later een hoge aluminium ladder op, die vast zat aan de rotswand,
om dan na een lange wandeling over de morene tot de lager gelegen berghut du petit Mountet aan te komen. Het afscheid was toen al heel dichtbij.
In de brede vallei
aangekomen die over kilometers afstand door liep tot de eerste huizen van
Zinal, stopten ze bij haar wagen, geparkeerd op enkele plaatsen van zijn wagen.
Het geluid van de sterk stromende rivier, de Navizence, vulde de ganse ruimte.
Ze stonden er in het volle
zonlicht. Er waren parels zweet op haar voorhoofd, in haar hals, haar gelaat zo
dicht bij hem, een groot levend iemand, waarvan hij, een dag geleden, nog niet wist
dat ze bestond. En hij, staande voor haar, een lang ogenblik staande voor haar,
oog in oog met haar, hij twintig jaar ouder dan zij, wachtend. En hij haar niet
kuste. Hij haar niet kuste, iets dat hem weerhield, iets dat sterker was om het
niet te doen. Hij reikte haar de hand en haalde haar even naar hem toe. Maar
hij kuste haar niet, hij raakte niet haar mond. Stelde haar zelfs niet voor om
in het dorp iets te gaan eten of drinken.
Wat hij zich al vele malen heeft
verweten en blijft verwijten, tot hier in deze schemerkamer, hij had haar moeten
houden die dag, die namiddag, die uren samen op de wereld. Twee levende wezens,
naar elkaar toegezogen door de bergen, door al wat er is tussen man en vrouw,
klaar om open te barsten, klaar om elkaar te benaderen in het diepste van het
zijn. Het kon, het was, het gebeurde.
Maar er gebeurde helemaal
niets. Ze had haar rugzak in de koffer van de wagen gelegd en was weggereden,
haar blote arm door het raam. Hij keek haar na. Een paar meter reed ze, dan
stopte ze en kwam naar hem terug. Ze bleef staan op een meter van hem alsof ze
schrik had hem aan te raken.
Onze ontmoeting was geen
toeval, Ugo, geen toeval, het was een bestemming. Ik zie je terug, morgen,
overmorgen, toekomend jaar, maar dit is geen afscheid tussen ons, geen
afscheid, ik weet het. De bergen schreeuwen het uit, hoor je het, hoor je het?
Tranen sprongen in zijn
ogen. Ze had zich omgekeerd en was weggereden, slalommend over de weg tussen de
stroom en de grasvlakte, de weg met bulten en putten. Hij zag haar nog even
over de brug rijden, daarna verdween ze tussen de andere wagens op de weg naar
het dorp.
Zeker was dat hij verliefd
was op haar, dat hij van het ogenblik dat hij haar zag zitten in de schemer van
de kleine ruimte van de berghut die eerste morgen, voor haar glas thee, dat hij
voelde dat het een speciaal iemand was, hij voelde dat ze een bestemming was en
hij wist toen al dat er weinig nodig was opdat gebeuren zou wat gebeurd was.
Nachten erna dat hij wakker
lag, en zich voortdurend verweet niets te hebben ondernomen, helemaal niet wat
zij van hem verwachtte en als er niets gebeurd was, zij wellicht denken zou dat
hij haar niet goed genoeg vond, wat een vloek was zo iets te denken.
Maar aan de kinderen heeft
hij dit nimmer verteld, zelfs aan Robert en Gustave niet, hoewel zij het hadden
kunnen vermoeden.
Zo waarom had Robert, pech
gehad toen ze op weg waren om de Besso te beklimmen, hij een geroutineerde
bergbeklimmer die van rots naar rots sprong, zoals een gems. Waarom?
Het was omdat het zo
geschreven stond dat hij, dankzij het ongeval van Robert, hij die namiddag
alleen zou geweest zijn op de gletsjer met Anja. En wat was het nut ervan
geweest, het grote spijt dat hij kende nu, haar niet te hebben gezegd wat hij
voelde, wat ook haar antwoord mocht geweest zijn.
Kundera zou dit verhaal
helemaal anders geschreven hebben, hij zou van de realiteit van de feiten
afgeweken zijn en verteld hebben wat er had kunnen gebeuren indien hij gesproken had. Maar hij is Kundera niet en
heeft ook geen nood het te zijn.
De dagen, weken erna was ze
niet meer uit zijn gedachten. Hij wist dat ze in Saint-Luc was, het dorp boven
Vissoie, aan de overkant van de vallei, het dorp dat hij zien kon als hij even maar
de weg opliep. Hij zat neer op de bank met een boek, tot laat in de avond, als in
Grimentz het licht al aan het tanen was en haar dorp nog leefde in de zon. Lang
bleef hij er zitten, soms tot de nacht inviel, soms tot de kinderen hem kwamen
halen om te avondmalen, zich nog steeds afvragend welke planeet hij zag tussen
de vele sterren.
Hij had schromelijk gefaald.
Staande voor haar was het ogenblik van het beslissen geweest en hij had niet
beslist. Hij kende weinig meer dan haar naam, wist zelfs niet of hij haar naam correct
las, maar het zal wel, want ze had hem niet verbeterd toen hij haar naam
uitsprak - Shostakovitch op de radio, of is het Dvorak, of Yanacek, wat belang heeft
het nog?
*
Hij heeft de nacht doorgebracht op de sofa en hij
wordt wakker, het ogenblik tussen nacht en dag, het punt dat door de Romeinen le silencium genoemd werd, cette heure trouble qui est celle des morts
et des naissances.
Dit is waar hij zich thans bevindt, precies tussen
duisternis en licht, het silencium, het ogenblik dat noch nacht noch dag is. Hij
heeft niet de kracht op te staan maar hij heeft een boek te schrijven over zijn
zoektocht naar de zin van het leven, alsof het nodig was dat hierover
geschreven werd.
09-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-02-2013 |
Leie gedicht |
Was ik deze
middag ik, vreemd en wankel - waardig genoeg
om de Leie
te begroeten, zoals ze zich, vol en lichtdronken,
meanderend
door de beemden, toonde aan de wereld:
een prinses
van overmoed;
waardig
genoeg om haar te betrekken, met meerkoeten
en eenden
erin vermengd, en vrienden van ver en dichterbij,
in mijn geschriften
van vandaag;
waardig
genoeg om het allereerste, schuchtere groen
te speuren
in de wilgen en het nog veel schuchtere begin
van geel al
in de canadas, met de oude kleuren van kerk
en slapende
huizen aan de overkant.
En, jij die
me lezen zult, ben ik mondig genoeg
om de
allereerste tekenen van de nieuwe lente te beleven
met in mij, een
even grote schuchterheid,
niet
wetende, niet beseffende hoe van ver en dichterbij
nieuwe
krachten woekeren in de oeverkant.
En schuchterheid
mijn wapen om te schrijven
hoe het
tinnen licht, alsof het uit mijn woorden kwam, plots
over de
weiden kantelt in een verrukkelijke oase van groen:
De Leie,
moeiteloze lijn in de handpalm van de aarde.
08-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-02-2013 |
Vers 3,19 uit Genesis |
Zo
zal je nimmer vooraf weten wat je hand
zal
schrijven als je zitten gaat en de roep er is
van
oude bijbels op de tafel en van stenen
die
je raapte, gebeeldhouwd door de regen.
En
het nacht weer is, zo vlug de morgen
weggeschoven,
de deemstering gekomen,
en
in Jobs vergeelde woorden weer gelezen
dat
de adem van de Almachtige ons het leven gaf.
Al
zegt ons niets of niemand ook met zekerheid
wie
die Almachtige is, een immanentie toch
in
ons gegleden, een oorsprong die bestemming is,
een
bron van leven, een verheerlijking.
En
zo geweten, al is het maar een ogenblik,
dat
ons de eeuwigheid is toegemeten.
Kap
dan, zoals je netels kapt, het stupide vers,
je bent uit stof en tot stof keer
je terug,
uit
Genesis weg, want het hoefde niet, voldoende
is
geweten dat dit lichaam sterven zal. En ook
als
er gelezen moet, zo leerden we en zo geloven we:
"je bent uit geest en tot
geest keer je terug."
Het
enige wat zinnig is.
07-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-02-2013 |
De Adem van de Dagen (14) |
Japprends
aussi longtemps que je vis,
schreef de Gentenaar, wijlen Louis Pauwels, tientallen jaren terug, maar hij,
Ugo gaat verder, hij kan optekenen: ik lees, ik leer, ik schrijf zo lang ik leef.
des te meer omdat zijn boek een werk van lange adem wordt.
En hij wil het verhaal van die maand augustus volledig
kwijt. Want er was wel Anja geweest maar enkele dagen ervoor had hij met zijn
twee vrienden het graf van Rainer Maria Rilke bezocht, hoog
boven de Rhone-vallei in het dorpje Raron,
gelegen aan de voet van een Romaans kerkje dat op zichzelf al gebed was, waar
hij voor het eerst Rilkes versregels las op zijn witmarmeren grafsteen.
Het was hij die zijn vrienden
had meegevraagd. Gewoonlijk was het andersom. Met hen had hij heel wat
bergtoppen beklommen en heel wat bergtochten gedaan. Beiden kenden zijn
mogelijkheden en beiden wisten ze dat de Zinal
Rothorn, boven zijn mogelijkheden lag, al liet hij herhaaldelijk
uitschijnen dat het een droom was die hij realiseren wou. Met hen voelde hij zich rustig,
klimmend tegen om het even welke rotswand, in om het even welke omstandigheden.
Zo herinnerde hij zich de dag
dat ze de top hadden bereikt van de Couronne de Breyonnaz, genietend van het majestueuze uitzicht en van hun sobere lunch,
toen Robert ineens aandrong om af te dalen. Hij vertrouwde de wind niet. En het
gebeurde dat kort daarna tijdens de afdaling de lucht zich sloot boven hen en
ze verrast werden door een stortregen van fijne stukjes ijs (du grésil, zegde Robert) die tot binnen
hun dicht toegehaalde windjak drongen.
Hij was bij het dalen altijd de
eerste van de cordée, en toen hij aan
een passage kwam waar de bergkam bijna loodrecht naar beneden liep, over een te
lange afstand om er gerust in te zijn en dan nog met slechts enkele, met
ijskorrels bedekte steunpunten, had hij niet geaarzeld, had hij even opgekeken
naar Robert boven hem die knikte en zegde: vas-y,
je tassure! en deze woorden waren voor hem voldoende om af te
dalen tot een klein platform waar hij wachten kon op hen om verder te gaan.
Alleen dit kleine detail om te
zeggen hoe groot de verbondenheid is tussen de gids en zijn cordée, wier veiligheid hij letterlijk en
figuurlijk in zijn handen houdt. Als er daarenboven tussen hen een grote
vriendschap is gegroeid, na tal van tochten, tal van dagen en avonden samen, na
tal van degustaties van oude en jonge wijnen uit de streek, dan is er via het
touw nog een band van samenhorigheid en groter veiligheid is er niet als je
samen klimt of daalt.
Het was in die geest van
verbondenheid dat ze de bergwegel waren opgegaan die stijgt vanuit het dorp, Rarogne,
naar de hoger gelegen Romaanse kerk. En hij die de kerk betreedt wordt stil in
de stilte, wetende dat deze ruimte een roep is tot de God, die kosmos is, en hoe
het eeuwige ervan in steen geschreven staat, nu ook Rilke er heeft gestaan en hij gezocht
moet hebben naar de woorden van een gebed die gedicht werden. En buiten zijn ze lang blijven staan voor
de witmarmeren, met mos begroeide grafsteen onder de struik witte rozen en hebben
ze gelezen:
Rose, oh reiner Widerspruch. Lust,
Niemandes schlaf zu sein unter
soviel
Lidern.
Wie is hij, die bij deze verzen
van Rilke niet stil is gebleven, die niet getracht heeft de betekenis van
Rilkes laatste boodschap te doorgronden. (Later zal hij lezen dat Anton van
Wilderode er zich had vanaf gemaakt door ze als sibillijns te betitelen.)
Het Duits was een vreemde taal
voor zijn vrienden en hij twijfelde aan de vertaling van sommige woorden, zodat
Rilkes raadsel bleef komen en keren in hem. Was het misschien dit blijvend
bewegen van de woorden, dit blijvend trachten te begrijpen dat Rilke beoogd had.
En ook, was het plaatsen van Lidern
op een derde lijn, gewild door Rilke, of was het een noodzaak voor de
steenhouwer geweest omdat het woord niet op dezelfde lijn kon gebeiteld?
En die avond - en hij vindt
deze woorden terug in zijn dagboek - toen hij terug was in de eenzaamheid van
zijn kamer met de boeken van Titus Burckhardt en La Kabbale van Serouya uit de kleine exquise bibliotheek van de
chalet open op de schrijftafel, was het alsof zijn gevoelens voor zijn
overleden vrouw terugkwamen, en kwam ook terug, lijk een gulp warmte, wat zo
dikwijls was geweest, dat hij binnengleed in haar, haar houdend, haar
bezittend, haar alles gevend en ze hem trillend ontving in haar schoot.
Hoe ver dit alles achter hem
ligt, alsof het een gebeuren was dat hij gelezen had en niet zelf beleefd, een
gebeuren dat betrekking had op een totaal andere persoon dan wie hij nu was. En hij begreep het symbool van
de roos van Rilke, de roos die niet zonder doornen is, de liefde die niet
zonder pijn en het leven dat niet zonder de dood is. En meende in het
grafschrift te mogen lezen dat hij, Rilke, die slapende is voor de levenden,
thans levend is onder de slapenden. En zeker niet te zijn, en nimmer geweest is,
slapend met degenen die door het leven gaan met gesloten oogleden.
Was dit de betekenis van Rilkes
woorden? Wellicht niet helemaal, maar het voldeed hem. Hij was ervan overtuigd
dat Rilke geloofde in het eeuwig leven. En hij was er nog meer van overtuigd
omdat hij thans, zoals zovele anderen die het grafschrift lazen, begaan zal
blijven met de zin ervan, wat al op zichzelf een bewijs is van de eeuwigheid
die Rilke omgeeft.
Het is een week later dat hij Anja zou ontmoeten.
*
06-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |