Hij
schrijft maar, niets kan hem weerhouden, hij zit boordevol woorden, rijpe,
rijpende, groene, woorden nog op komst. Zijn leven is één lang woord.
Hij
durft bekennen hoe gek het ook is voor velen maar hij gelooft in het
bestaan van een spiritueel veld in de kosmos; hij gelooft zelfs dat de
zichtbare kosmos er de materiële vorm van is; hij gelooft zelfs dat de
materiële vorm zonder betekenis is, niet meer dan ons lichaam van betekenis is
voor onze geest, dat alles geest is, een onovertroffen massa minimale
minimaalste deeltjes Higg deeltjes voegt hij er gewoonlijk aan toe - waar we
na de dood opnieuw in opgenomen worden, hetzij als entiteit, hetzij totaal versplinterd.
Hij
heeft er maar een vaag begrip over maar
hij is overtuigd dat de dood niet het laatste is. Deze gedachte levert hem een
soort geruststelling op.
Hij
stelt zich de vraag of hij bij leven, een braakliggend stuk grond is geweest, ofwel
of hij bij leven soms, het gevoel heeft gekend, al was het maar voor een
fractie tijd, een kathedraal te zijn geweest?
Hij
had niet gedacht hier op uit te komen, des te meer er een woord is van Hugo
Claus dat de ronde deed, over de kathedraal van Reims waarvan Claus vond, zo
vertelde Mulisch toch, dat de kathedraal moest gedynamiteerd worden.
Het
zal wel niet de kathedraal zelf geweest zijn die Claus gedynamiteerd wou zien,
maar wel haar betekenis, de Kerk er achter. Echter heeft Claus er ooit
over nagedacht dat de kathedraal het hoogst kosmische bouwwerk is geweest dat
de mens, die leefde, nadacht en werkte in de XIde,
XIIde
eeuw, heeft geconcipieerd en de durf en de kracht heeft gehad, zijn geloof,
zijn inspiratie zijnde, zijn idee uit te
bouwen.
Hijzelf
zag de eerste kathedralen als gegrondvest in de aardstromen en opgetrokken tot in
de geheime krachten omheen de aarde. De kathedraal fungeerde aldus als een
athanor, het werktuig van de alchemist, om deze geheime onzichtbare krachten
over te brengen op de mens om hem te verheffen tot meer geestelijk-mens.
De
wereld vergeve het hem indien hij de diverse elementen van de kathedraal verkeerd
zou hebben geïnterpreteerd, maar zijn bedoelingen zijn zuiver, en als ze zuiver
zijn dan is het omwille van de kwantum fysica, waar hij niet zo veel van
begrijpt, maar toch voldoende om te weten dat het een reële wereld is achter de
wereld die we kennen.
Zijn
geestelijk leven is aldus niet veel meer geweest dan het opvolgen van wat hij
las bij anderen en te trachten er een eigen betekenis aan toe te voegen, steeds
wachtende op het terloopse, zijnde het plots opduiken van een beeld, een
gebeuren, en het impact ervan op zijn gedachtenwereld.
Het
is dit dat zijn levende bron is waaruit alles ontstaat nu hij met de jaren,
meer toe gespitst is op het zijn, dan op het doen ook het boek dat hij
schrijft, wat fout is misschien - dat het gevolg van het jarenlang bijhouden
van een dagboek, waarbij het volstond het dagboek te openen, de pen te nemen en
te schrijven. Over wat hij schrijven zou wist hij pas op het ogenblik dat hij
de pen neerzette.
Hij
ontkomt dus niet aan de boeken die hij gestapeld heeft. Niet dat er zovele
boeken zijn als hij zijn boekenkennis vergelijkt met deze van George Steiner,
ook deze van de Stefan Hertmans van bij ons, dan is hij een ongeletterde - maar
toch bezit hij er enkele die toereikend zijn om hem te helpen. En telkens hij
er iets zou aan ontlenen wil hij het overgenomene te situeren, tenminste zo hij
er zich nog bewust van is dat hij het ontleend heeft.
Zo
is het beeld van de boom die in potentie aanwezig is in de zaadkorrel, herkomstig
van Augustinus die door Fabre-dOlivet wordt geciteerd en wel in verband met
het, vóór de zevende dag, in potentie aanwezig zijn van hemel en aarde. Een
toestand die Augustinus ook vergelijkt met de toestand van de zaadkorrel waarin
aanwezig zijn: de wortel en de stam, de
kruin, de vruchten en de bladeren.
Of
ook nog bij Izthak Bentov, als deze schrijft dat zaad en boom dezelfde
informatie bevatten, een ervan heeft de vorm in potentie de andere is er de manifestatie
van.
Deze
bronnen, Augustinus en Bentov, - en er zijn er vele andere - zijn deel van hem:
hij kan ze aanhalen en aanvullen om beter nog het mysterieuze van de krachten
van het Woord, in en over hem, te belichten. En als hij terugkeert naar wat
Bentov zegt dat zaad en boom identieke informatie bevatten is dit dan niet het
beeld, is het niet de zuivere metafoor voor Woord en Universum?
En
elke dag verschijnen honderden boeken en, in allerlei tijdschriften honderden essays
en columns. Er worden zovele teksten geschreven, waarheden verkondigd, en
waarheden herleid tot nieuwe waarheden. Onmogelijk alles bij te houden, de
wereld ligt ermee bezaaid en elk zaaisel brengt nieuwe vruchten op, goede of
minder goede. Wat doorkomt wordt, lijk de stukken van een puzzel naast elkaar
gelegd en waar het kan in elkaar geschoven tot een soms totaal ander beeld.
Aldus
is het landschap van de geest zoals dit van het Universum, een bewegend
landschap. Vloeit alles in elkaar, gegevens in nieuwe gegevens of wat van de
geest is getroffen door de schicht van een andere geest, of geest in geest tot
een altijd verder schuivend tasten naar de waarheid van het zijn, al heeft
hij geen idee wat met die waarheid bedoeld kan worden.
En
als hem soms gevraagd wordt waar hij zo intens mee bezig is dan is zijn
antwoord dat hij zoekende is naar een waarheid die enkel in het onzichtbare, het
immateriële, die enkel in het domein van het metafysisch-transcendente kan
gezocht worden en nergens anders. Waarmede hij bevestigt dat deze zoektocht,
zijn verder leven vullen zal.
Hij
wil dus zijn dagen beschieten met woorden die zijn zoektocht zullen bevolken.
Hierbij helpe hem de bewegende, scheppende krachten die in alle geledingen van
het omringende aanwezig zijn en die ook binnen in hem hun tentakels hebben
vastgehecht.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
|