Hij heeft herlezen wat hij in een eerste fase al heeft vastgelegd. Hij heeft het gedaan zoals hij dacht dat het hoorde. Zijn conversatie met Raoul had hij misschien wat ronder kunnen afwerken, maar hij kende hem slechts heel vaag en er was nooit met hem een samenhorigheid geweest zoals er wel een was met J.P. Korbee, die hij zag als een vriend. De woorden die gesproken werden en die hij – enkele aarzelingen uitgezonderd - bijna letterlijk had overgenomen, beantwoordden aan de omstandigheden: Raoul geconfronteerd met iemand die hij wist te hebben ontmoet in Gent en Deinze en er aandacht had aan geschonken, en Ugo die amper kennis had van zijn bestaan, wel van de blonde dame, die in Gent een boekenwinkel openhield waar hij regelmatig kwam.
Alles in blok genomen weet hij echter dat wat hij bracht, integraal deel is van het hologram dat het Universum is en dat het, als minuscuul deel ervan, toereikend is om - en dat leerde hem Ithzak Bentov - het hologram in zijn geheel te benaderen. Hij is de graankorrel die heel wat weet over het korenveld en leeuwerik en luchten erboven, en zijn betrachten is, zoals het altijd is geweest, het stukje hologram dat hij is, om te zetten in klanken en woorden, in beelden. Aldus wordt wat hij schrijft de ouverture van een symfonische opera die zich geleidelijk voltooien zal. Hierbij worden thema’s aangekondigd, hernomen, verwerkt en uitgediept, en worden klemtonen gelegd.
Naar de waarschuwing van de Ecclesiasticus: ‘Zoek niet wat te moeilijk is voor u en vors niet na wat uw krachten te boven gaat. Tob u niet af met dingen die niet tot uw taak behoren want er is u toch al meer getoond dan mensen begrijpen kunnen.’ luistert hij dus helemaal niet. Want er is ons inderdaad al heel wat getoond van het oneindig kleine tot het oneindig grote, maar nog niet, wat er binnenin, als essentie, als stootkracht, aanwezig is. En het is dit dat hij zoeken wil en bloot leggen in al zijn schakeringen; het labyrint in Chartres, Amiens, Saint-Quentin en in zovele andere plaatsen, en de betekenis ervan staat er symbool voor. Hij weet dus dat hij zich begeeft op vreemde paden als hij leest, dat sommige geleerden van oordeel zijn dat niet meer verder gezocht moet worden omdat al wat nog kan gevonden worden niet meer wetenschappelijk is maar zich situeren zal in het domein van de metafysica. Ugo daarentegen denkt dat het precies daar is dat moet gezocht worden.
Aldus, in plaats te luisteren naar de Ecclesiasticus, is het wenselijker de evangelist Lucas te volgen die leert dat: ‘er niets verborgen is, dat niet openbaar mag gemaakt worden, niets geheim dat niet aan het licht zal komen’. Een zin die hij ooit eens ingekaderd zag in de ‘kunstenaars’-woning van Yves Rhayez, overleden, een groot mens, een van de vele, nu miskende – en om welke reden? - kunstenaars van bij ons.
Trouwens wat men denkt stabiel te zijn, waarheid te zijn, is een anachronisme. Er is immers, altijd een schildpad in meer die op een andere rust, zoals Fred Hoyle ooit vertelde over die oude dame die het wist voor een publiek van wetenschappers.
PS.
Er worden regelmatig namen vernoemd en zinnen aangehaald die vragen kunnen oproepen. De bedoeling is – vandaag toch – deze onder vorm van nota, gerelateerd aan de pagina, te verzamelen in een bijlage op het einde van het manuscript. Tenminste zo het ooit tot een einde komt.
|