14 januari
Hij heeft het kerkhof bezocht. Heeft gezien dat de kleine sierspar voor de grafzerk gegroeid is en nu haar naam bedekt, dat de spar zijn wortels dieper en dieper heeft doorgeschoven en haar thans raken moet in wat nog rest van haar gebeente. Hij zal de sierspar moeten verwijderen en vervangen.
November is een pijn en een verlatenheid, het is de maand dat alle leven stopt, de maand des doods. Maar niet alleen in de natuur, ook in hem is er de stilte, de verzadiging, komen de woorden niet meer. Er zijn dagen die zo voorbijschuiven en andere die zich rekken alsof de uren niet dezelfde zouden zijn. Hij schrijft heel weinig nog, amper een paar korte zinnen die hij later zal uitwerken. Maar later komt en er gebeurt niets, de furie die hij gekend heeft, is totaal wegge-ebt.
De telefoon zwijgt, de kinderen hoort hij niet, de wereld heeft zich gesloten op zijn eenzaamheid. Ook de luchten blijven grijs en effen. Als hij buitenkomt ligt de binnenplaats vol afgevallen bladeren, de eerste vorst heeft ze vertind en als hij zich waagt tot het ovenhuisje, waar nu een deel van zijn reserve water en andere dranken staat, mengt het geluid van zijn stappen zich met het geruis van de wind in de bomen, en de dofheid blijft.
In de nacht herneemt hij zich. Het kan niet dat hij lamlendig blijft rondlopen. In de namiddag neemt hij spade en hakmes, en rijdt hij naar het kerkhof. Met heel wat moeite slaagt hij erin de spar om te hakken en te verwijderen, een deel van de wortels laat hij over in de aarde boven haar. Dit dacht hij, zal mij niet overkomen. Ik wens geen graf over mij, ik wens dat mijn as uitgestrooid wordt op een of andere plaats, in het bos bijvoorbeeld, op de plaats waar ik zat te schrijven of, omheen het ovenhuisje, het volstaat dat er plaats overblijft die getekend wordt met de rest van mijn ingewanden. Maar hopelijk heb ik nog wat tijd om hierover te beslissen.
En met de dood kwam ook, het leven terug, hij voelde het, op de radio in de wagen het adagio uit het pianoconcerto van Ravel. Hij herinnerde zich dat hij het eens gehoord had in de wagen toen hij zijn vriend, Jan V. had weggebracht naar het station, en dat deze maar bleef verder spreken over de Bank en wat er gebeuren moest. Hij had toen verbaasd geweest dat Jan zelfs de muziek niet opmerkte en maar bleef babbelen over de Bank.
En, toen hij terug was, belde hij naar de kinderen om hen de komende zondagmiddag uit te nodigen op een lunch. Allen hadden beloofd te komen. Hij wist wat hij bereiden zou, ‘kip op zijn Spaans’, een schotel die ze kenden van vroeger, hij moest dit aan kunnen. En hij kwam los, hij leefde terug, hij hoefde niet te schrijven, hoefde niet na te denken over wat hij nog vertellen kon. Hij had enkel te denken aan de lunch die hij klaar te maken had.
In de winkel van het dorp had hij twee kippen besteld, en gehoord van de dame die hem met veel woorden bediende dat het goede, degelijke scharrelkippen waren van, en ze noemde het hof waar de kippen gekweekt werden. In de late namiddag – hoe vroeg het licht dooft in deze dagen – had hij de kippen in kleine stukken gesneden en met zout en peper erover, opgebakken in de boter tot de stukken mooi bruin waren. Hij had twee grote uien versnipperd, thymus en laurier uit de tuin gehaald en twee blaadjes salie, hoewel hij niet wist of dit nodig was. Had er een paar blikken stukjes tomaat aan toegevoegd samen met een, na de zaadjes te hebben verwijderd, fijn gesneden rode peper en ruim voldoende groene, ontpitte olijven en daarna nog gedroogde pilipili met mostaardzaadjes en gelyofiliseerde rode besjes, geplet in een vijzel. Had alles over de stukken aangebakken kip gelegd en overgoten met een fles witte wijn.
Dit was zijn voorbereiding, morgen zou hij dit laten gaar worden, misschien in de oven of op een matig vuur en er, een kwartier voor het opdienen de kippenfond en de rijst aan toevoegen. en terwijl hij bezig was ontdekte hij plots hoe verschillend dit werk was als hij het vergeleek met het schrijven. Hoe gemakkelijk en hoe licht zijn handelingen waren, terwijl het schrijven een zoeken was een tasten naar woorden. Wat nu de evidentie zelf was, was niet de evidentie van het schrijven.
.../...
|