Ik word regelmatig geconfronteerd, vooral nu terug deze morgen, met die man in mij die een boek wil schrijven, een man die ik maar niet kwijt geraak; die altijd opduikt en ik er aldus uit te voorschijn kom als iemand met een gespleten persoonlijkheid. Hij is het die schrijft. Ik heb hem zelfs een naam gegeven, heb hem Ugo gedoopt en ik houd me meestal op de achtergrond als hij de pen overneemt. Ik zit er dus bij als een toeschouwer en laat hem maar begaan, denkende dat dit het geval moet zijn bij elk van ons als je aan het werk bent om iets te maken of iets te schrijven of te componeren.
Het is dus geen vreemde bedoening als ik het zo stel. Het betekent dat ik uit mezelf moet treden en de persoon die aldus is ontstaan, moet volgen om iets te doen – een verhaal of tekst schrijven - wat normaal niet hoeft gedaan te worden om te leven en te blijven leven, maar het is nu eenmaal zo, het is hij die de drang in zich draagt om als schrijver te bestaan en als schrijver gezien te worden.
Ik, mijn arme ‘ik’, laat hem begaan. Elke morgen jaagt hij me uit het bed, vóór het licht op komt zit hij al neer om te schrijven. Ik zelf weet niet meer wat het is eens lang in bed te blijven, vooral nu het wintert; eens zijn uur gekomen moet ik naar beneden en ik kan niet anders dan hem volgen.
Vandaag heeft zich dit eens te meer voorgedaan. Ik heb het hierover al ettelijke malen gehad maar het blijft me achtervolgen en het heeft – hij, Ugo heeft – een groot impact op mijn leven, op mijn doen en laten. Bijvoorbeeld lees ik geen boeken meer omdat ik er de tijd niet meer toe heb, het is schrijven dat ik moet, en als ik niet schrijf, zelfs dan bezig zijn met wat ik in meer zou kunnen schrijven. Schrijven is een obsessie, lezen is bijzaak, wat niet belet dat ik in de dag met een boek rondloop en er ook ga mee slapen. Laatst een boek dat een vriend me schonk dat ik nu regelmatig bij mij heb, het is een boek van François Cheng, de l ’Académie Française met de toch wel vreemde titel: ‘De l’Âme’[1], over de ziel. Hij is een man van ongeveer mijn ouderdom, een filosoof die me al verraste met een ander boek van hem, waarover ik in vroegere blogs geschreven heb: ‘Cinq Méditations sur la Mort, autrement dit sur la Vie’.
Ik bladerde al in zijn nieuw boek maar heb nog niet begrepen waar Cheng me brengen wil en of hij mijn idee hierover, me bijgebracht door een professor Godsdienst uit mijn jeugd, in de war zal brengen. Deze leerde me dat de ziel de ‘rekker’ is – zijn woord - naar God toe, wat ik enigszins begrijpen wil als de band die we hebben met het kosmische, een binding die boven alles staat, boven het gevoel, boven het intellect. Ik heb tot hier toe bij Cheng het woord Kosmos nog niet vermeld gezien, maar heb nog maar een twintigtal pagina’s gelezen, het kan nog komen dus.
Ik geloof echter dat hij er enkel zal kunnen in slagen mijn idee te bevestigen, niet me ervan af te brengen.
[1] François Cheng: ‘De l’Âme’, édition Albin Michel, 2016
|