 |
|
 |
|
|
 |
01-01-2017 |
De foto |
Ik zou kunnen denken dat op een dag zoals deze, het licht zich op een gans andere wijze manifesteren zou, maar niets daarvan; er is trouwens niets in de natuur dat zich anders zal voordoen. Ook, als ik neerzit voor mijn scherm, is er absoluut niets dat anders is, behoudens de woorden die ik schrijf en die de spiegel zijn van de gedachten die ik al een tijdje meedraag en zich deze morgen hebben verwoord omdat de noodzaak er was het te doen. Er is en was dus enkel de overgang van nacht naar morgen, zoals het elke dag gebeurt en zoals ik het elke dag beleef en uitdraag, gezegend soms als ik tastend de passende woorden vind, hoe het moge gebeuren ook.
Deze toch wel bijzondere morgen echter wachtte me een verrassing. Dominique, de dochter van een goede vriend, die nu toeziet van uit zijn ‘geborgen-zijn’, stuurde me via facebook, een foto van schrijver dezes met op de achtergrond Stonehenge, genomen door mijn vriend in een vorige eeuw, op onze terugkeer van een reis naar de Highlands. Een foto waarmede hij de sfeer capteerde die symbool stond voor deze reis die ons op een glorieuze dag had gebracht, van het eiland Mull tot het heilige eiland van de Schotten, Iona, een soort pelgrimstocht.
De foto meer dan de persoon erop – waarin ik me amper nog herken - is qua conceptie, het werk van een groot kunstenaar, Jef Vaes, die vergeten werd en nochtans een belangrijke etser en aquarellist is geweest, een beeldhouwer en ceramist, maar voor het ogenblik, de tijd en de dood een hand toestekend, totaal miskend wordt zoals er zovele kunstenaars zijn die te vroeg verzwegen worden.
Ik denk dat ik toen al droomde van ooit, in zijn spoor, te gaan werken aan iets dat al het gekende zou overstijgen. Een droom die me is blijven achtervolgen die maakte dat ik alle, voor mij mogelijke wegen, heb bewandeld, maar dat het enige merkbare teken dat er uit is ontstaan de blogs-teksten zijn die zich opvolgen sinds een vijftal jaren nu. Maar weinig is er anders om fier over te zijn omdat het maar wat losse schetsen zijn die zich opvolgen zonder enige binding met elkaar wat de inhoud ervan betreft.
Vandaag klamp ik me dus vast aan die foto van Stonehenge. Dominique vertelt me dat haar vader deze zelf ontwikkeld heeft in zijn obscure kamer en er de grijze toon heeft aan gegeven die hij wenste er aan te geven, zodat over het geheel een mystieke sfeer hangt, ook omdat hij wist dat ik toen al sprak als een soort mystieker.
Er was tussen ons een broederband, die niet onder woorden te brengen was. Hij had me geleerd hoe ik een ets kon maken door een tekening aan te brengen op een met lak bestreken koperen plaat, en de eerste ets die ik tot een goed einde bracht heb ik afgedrukt op zijn pers; een moment in mijn leven dat ik niet zo licht vergeten zal. Zoals ik ook de foto van Stonehenge niet meer vergeten zal, genomen in de verlofdagen dat we rondzwierven in de Highlands of neerzaten aan de oevers van de river Dee, vissend op forel zonder veel succes, Francis, zijn zoon die ons vergezelde uitgezonderd. Hij ving een prachtige zalm die hij de avond van de vangst zou neerleggen op een steen naast de deur, bij het binnenkomen in het hotel, zoals het daar gebruikelijk was.
Dit, lieve Dominique waren van de grote momenten die ik heb doorgebracht in Schotland en het zuiden van Engeland met je vader en je broer Francis, waaraan de foto die je me stuurde me herinnerde en die herinnering een meerwaarde geeft aan de eerste blog van het jaar.
Er gebeurde dan toch iets heel bijzonders, iets dat ik helemaal niet had verwacht.
01-01-2017, 07:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-12-2016 |
Richard Strauss: Letzte vier Lieder. |
Merkwaardig is dat Mozart, gedurende de tijd dat hij geleefd heeft, er in geslaagd is voldoende muziek te componeren om, enkele herhalingen ter zijde gelaten, zes dagen Klara te vullen. Ik denk dat er weinig componisten zijn die dit fenomeen aankunnen. Komt daarbij nog dat zijn muziek sprankelend is en blijvend, zonder verveling, gehoord kan worden.
Dit wordt dus de laatste dag, én van het jaar, én van Mozart, én van waar ik nu aan denk: die ‘Vier letzte Lieder’ van Richard Strauss: Frühling, September, Beim Schlafengehen, en Im Abendrot. Dit laatste lees ik op de tekst van Eichendorffs gedicht ‘Im Abendrot’. Hij vond de daarin geuite gevoelens heel passend; een oud echtpaar dat naar de zonsondergang kijkt aan het eind van een leven en dat zich afvraagt: “Kan dat de dood zijn?’
Deze Lieder waren Strauss’ zwanenzang. Zie ik er een symbool voor het komende in als ik hier even over uitweid? Is het iets om me zorgen over te maken of heeft dit enkel te maken met het driemaal, neerschrijven van ‘laatste’ dag en ‘letzte’ Lieder?
Hoe gevoelig men soms is voor woorden die op het meest gepaste ogenblik je overvallen, alsof dit de laatste blogs zouden zijn die ik schrijven ga. Geloof het niet, geloof het niet.
Mijn alleenspraak wil verder gaan, 31 december wordt geen orgelpunt, ook geen zwanenzang, dit is wat ik wil vooropstellen om mezelf moed in te spreken. Het product van mijn alleen spraak zal neergeschreven worden. De oude man die ik ben zal creatief blijven zoals hij in het voorbije bezig was, tenminste, ‘indien voor die tijd, de genade (la grazia di Dio) hem niet tot zich roept’[1]. En in deze sfeer wil ik vandaag het jaar afsluiten.
Wist Richard Strausz dat hij zijn ‘Vier letzte Lieder’ aan het schrijven was, op het ogenblik van het componeren ervan, ik geloof het niet - de titel werd er pas later aan toegevoegd – hij wist wel dat de dood nakend was maar hij componeerde verder, was het niet met noten op hun balk gezet, het was met noten in gedachten.
Ook ik weet niet en zal het niet weten of wat ik schrijf ‘meine letzte Wörter’ zullen zijn. Ik weet alleen dat ze ooit geschreven zullen worden maar, dat het de laatste zijn, hoop ik liefst niet te weten.
Ik zal dus, vrij en ongedwongen, verder gaan met deze wijze van optreden als een toneelspeler die de woorden die hij kent uit spreekt alsof hij ze niet kende en aldus de indruk laat dat ze pas op het ogenblik van het spreken uit hem ontstonden. Ik zal wel weten echter dat hoe verder ik kom, hoe dichter ik komen zal tot wat zal gezien worden als mijn laatste woorden.
Ik ben dus, vandaag, zoals Richard Strauss toen hij zijn ‘letzte vier Lieder’ componeerde. Ik kan niet anders dan er gelukkig mee zijn.
[1] Alighieri Dante, Inferno XXXI, 129: ‘se innanzi tempo, grazia a sé nol chiama.’
31-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-12-2016 |
Het precieze grijs |
Ik hoor al dagen lang, en het deert me absoluut niet, Mozart op Klara. Mozart en nog Mozart, zodat er onvermijdelijk stukken van melodieën komen die ik al de vorige dagen heb gehoord. Dit geldt onvermijdelijk ook voor wat ik schrijf. Ik ook moet, nu en dan, zinnen, paragrafen, teksten van vorige jaren opdissen. Ik weet het en eigenlijk, het stoort me niet, evenmin als de wijze van componeren van Mozart me storen zou.
Lees nu toch niet dat ik me een Mozart voel als ik schrijf, maar wel weet ik, dat mijn woorden soms even spontaan ontstaan als de noten muziek bij Mozart, maar dit is dan ook alles wat ik ooit met hem zou kunnen gemeen hebben en zeker niet dat ik twee honderd en meer jaren verder nog zou gelezen worden.
Aldus gebeurt het ook dat ik me de vraag stel, wat vang ik aan met deze teksten, die in het bijna-voorbije jaar verschenen onder de vorm van Blogs. Is er iemand die opstaat om me te vragen deze niet te laten liggen in het onderste van een lade, maar uit te kijken naar een materiële bundeling ervan, dan toch van deze die waard zijn bewaard te worden? Iemand die wenst me te herlezen op rustigere momenten alsof wat ik schreef, allemaal gedichten waren en dan nog gedichten druipend van poëzie: la Poésie qui… etc., etc. ?
Dit iemand moet dan weten dat de totaliteit ervan, bruto meer dan 600 pagina’s beslaat, meer dan, leert mijn laptop me, 227.000 woorden. Hij moet dus ook weten dat ik wat tijd nodig heb om te schrappen wat ik schrappen wil en te herzien wat ik herzien wil, alvorens de definitieve vorm te laten kopiëren in A5 formaat.
Mijn professor van Nederlands – God hebbe zijn arme(!) ziel - leerde me dat we nooit iets mochten vernietigen van wat we geschreven hadden, hoewel ik het al gedaan heb en dit tot mijn spijt. Wellicht zal ik dus houden wat ik heb, al was het maar, tot nader orde, en op memostick, en op harde schijf.
Dit, waarde vriend lezer, zijn gedachten die me, met Mozart op Klara als voorbeeld, bezig houden op deze voorlaatste dag van het jaar. Is het te begrijpen of is het beter erover te zwijgen? Ondertussen, terwijl ik schrijf, het licht dat stilaan in grijze tonen terug aan het komen is.
Een vriend van mij, wordt geroerd door de verschillende tonen van grijs, hij tracht die te sprokkelen op zijn manier, hij kleurt die in met zijn gevoelens en hij zet die kleuren neer op een doek. Hij creëert, zoals de wintermorgen vandaag de kleuren creëert, en creërend is hij een gotieker omdat wat hij doet – hoe eenvoudig het ook moge gebeuren – een kosmische aangelegenheid is. Hij hoeft het niet te doen, hij kan gewoon verder gaan zonder het te doen, maar, en hier begint het, zijn leven situeert zich op het vlak van het ‘doen’, hij kan niet anders. De tinten grijs zijn een uitdaging voor hem om het te doen en, zoals het licht, te zoeken naar het meest precieze grijs dat er is.
Ik zoekend naar het precieze woord, hij zoekend naar het precieze grijs. We zijn broeders in de geest van hen die zoekend zijn.
30-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-12-2016 |
Een dag niet zoals een andere. |
Toen hij, heel vroeg in de morgen - de nacht kleefde nog aan het huis - wakker werd, wist hij dat hij, voor zijn blog over twee zaken schrijven kon. Hij wist het zelfs al van in de vooravond, want voor het inslapen had hij gebladerd in een oud boek dat hij ooit had gekocht in een second hand bookshop in Rye[1] : een eerste was over poëzie, geïnspireerd door het gedicht, gehaald uit ‘The Early Poetry of Israel’, three lectures delivered in London before the British Academy, towards the close of 1910:
Thou that sleepest the sleep of the lamb / And the line on thy lips is sweet / Were I not shy of my parents’ face / I would run and would kiss thee asleep.
Thou that sleepest the sleep of the lamb / And the line on thy shoulders is blue / Were I not shy in face of the guests, / I would run and would kiss thee asleep.
Zijn gezicht onder de lamp, weerspiegeld in de stilte van het raam. De roep van de nacht, als een roep die kwam uit het diepste punt van zijn jeugd. Moeder, dacht hij, moeder en vader en broer, dacht hij. Is het zo dat de lucht die ik inadem quarks en elektronen zijn die ook deeltjes geest kunnen zijn, inspiratie, gebed, droom, verlangen; die ook deeltjes geest kunnen zijn van jullie die waren? En, zegde hij tot zich zelf, man van vele jaren die je bent, wees de jonge man die zijn geliefde kussen zou tot ze erbij inslaapt.
Jij vriend die hem leest, herinner hem als een gevat iemand die meent dat schrijven zijn levensdoel is omdat hij niets anders meer kan dan schrijven. Omdat hij dronken is van woorden die zwaluwen zijn, die stijgen en dalen en keren, woorden die vragen om genomen te worden, van morgen tot avond, tot nacht. Herinner hem als een man die poëet wou zijn, en tot de vaststelling is gekomen, dat de bekentenis van Francis Jammes:
‘La poésie que j’ai rêvée gâta toute ma vie. Ah qui donc m’aimera?’
Ook zijn lijfspreuk is geweest, de essentie van zijn leven is geweest. Wel, waar sta je vandaag en waar zal je morgen staan? En toch, niet opgeven, niet versagen, want:
Jij die hoort tot de slaap der jarigen, / En slaapt de slaap van oudsher, / Schrijf en schrijf, schrijf de ziel uit je lijf, / En dankt voor de dagen die je gegeven waren.
En dan is er die tweede zaak van een totaal andere aard, waarover hij het hebben wou, gegroeid uit wat hij gisteren nog schreef over the explorer die hij wou zijn. Een zin uit hetzelfde boek waarin de schrijver en redenaar, G.A. Smith verwijst naar twee passages in de Bijbel – in feite zijn het de meest merkwaardige in de ganse Bijbel – komende uit het Boek van Joshua, hoofdstuk 10, vers 11, over de regen van meteorieten en vers 12, over de stilstaande zon en maan[2], waarvan G.A.Smith zegt:
‘There is no reason to doubt that this poem, like so many others, is the tradition of an actuel event, but it does not suggest that this event was a miracle’.
Immanuel Velikovsky ook had dit opgemerkt, en deze heeft er een de theorie over opgebouwd, die in de jaren vijftig van vorige eeuw, Amerika overhoop heeft gehaald. Waarbij hij misschien – maar absolute zekerheid is er niet – te ver is gegaan. Maar zijn theorie ter zijde gelaten, Velikovsky heeft hem de weg naar de Bijbel doen vinden en hem binnen geleid in de geschiedenis van in het bijzonder, Koningin Hatsjepsoet en farao Akhnaton.
Hij is er uit gekomen met de zekerheid die ook deze was van de schrijver van ‘The early poetry in Israel’ dat de stilstaande zon & maan een catastrofaal natuurfenomeen moet geweest zijn en zeker niet het gevolg was van een goddelijke interventie.
Die Velikovsky geschiedenis heeft hem tientallen jaren bezig gehouden, meer nog dan de ‘Divina Commedia’ van Dante. Hij heeft dit al verteld maar hij zal het blijven vertellen omdat het een heel belangrijke gebeurtenis is geweest in zijn leven.
Beide elementen, de Bijbel, overkoepeld door de Poëzie: twee draagvlakken in zijn leven.
En hier sta ik dan vandaag, 29 december van het jaar 2016.
[1] George Adam Smith: ‘The early Poetry of Israel’, The Schweig Lectures, 1910, University Press Oxford, reprinted in 1927
[2] King James’ Bible: Chapter 10, 11: ‘… That the Lord cast down great stones from heaven upon them unto Azeka, and they died ( het betreft het leger van de Amorieten); they were more wich died with hail stones (‘barad’, gloeiende stenen) then they whom the children of Israel slew with the sword.’
Chapter 10, 12: Then spoke Joshua to the Lord… and he said in the sight of Israel: Sun stand thou still upon Gibeon, and thou Moon, in the Valley of Ajalon.
Chapter 10, 13 : And the sun stood stil and the moon stayed, untill the people had advenged themselves upon their enemies. … So the sun stood still in the midst of heaven, and hasted not to go down about a whole day.
29-12-2016, 08:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-12-2016 |
Wat van de zomer ooit was |
Wat ooit van de zomer was is nu van de winter, is nu van de tijd. Het is wat nog rest van een plantje dat ik redde van de vernietiging, dat ik, uit de aarde haalde op het ogenblik dat de pletrol die de rotsen aan de zee in San Juan, Alicante, ‘vermassacreerde’, het voor eeuwig ging vernietigen.
Dit is ook wat er onderaan te lezen staat: gered van de versplintering en ook iets van Georges Bernanos, dat ik overhield uit een van zijn boeken, namelijk dat het de kleine dingen zijn die peis brengen. Ik ben dus maar een man op leeftijd, akelig dicht bij een nieuw cijfer na de acht, die zich bezig houdt met een plantje waarvan hij zelfs de naam niet kent, maar dat hij heeft gerukt uit de aarde om het in te kaderen en het als een relikwie een plaats te geven tussen zijn boeken.
Dit plantje, als je het nog niet zou begrepen hebben is typerend voor mij: het onooglijke, gehaald uit de groot levende natuur dat me bezig houdt, dat ik koester alsof het een kind was van mij – j’exagère pour mieux me faire comprendre – iets dat ik, door het inkaderen ervan, zelf heb gemaakt, een werkstuk van mij waar ik mijn naam heb onder geplaatst, na er mijn woorden te hebben aan toegevoegd om er authenticiteit aan te geven, warmte en levensadem, alsof het, zoals het daar gekleefd werd, wacht om terug aan de aarde te worden toevertrouwd, te groeien en later terug te bloeien en zaad te geven.
Het ontroert me omdat er zovele zaken zijn die me ontroeren, vooral kleine dingen, hoe uiteenlopend ook, zoals ik op kerstavond ontroerd werd door een uitzending over les Cathedrales gothiques, op Arte, en ik geconfronteerd werd met het merkteken – zijn handteken eigenlijk – van de steenhouwer, in een steen gebeiteld, dat me vertelde over die man die vanuit de twaalfde eeuw, via zijn teken sprak tot ons om ons te zeggen dat hij het was geweest die die steen gehouwen had en aldus had bijgedragen tot de bouw van de kathedraal.
Kleine dingen in deze ‘epagomenen’, deze vijf dagen, die destijds door de Egyptenaren werden toegevoegd aan de 12 maanden van 30 dagen, zijnde de periode van het uitbollen naar de laatste dag, erin begrepen de brug die ik nog over moet.
Van uit deze eenvoud wil ik je allen groeten, wil ik je allen danken me te blijven volgen op mijn pelgrimstocht doorheen de dagen die me nog resten. Het kunnen er nog vele zijn, het kunnen er weinige zijn, het zal wel ergens tussenin zijn, maar het zal wel niet het einde zijn, ook ik zal ooit opgaan in die ‘hypothetisch potentialiteit’ – een naam die ik er vandaag, omwille van gisteren, aan toevoeg - waar ik verblijven zal en van waaruit ik je verder, etherisch misschien, vergasten zal op mijn woorden. Zo, met T.S.Eliot[1]:
‘Old men ought to be explorers / Here and there does not matter / We must be still and still moving / Into another intensity /
Dit is wat ik altijd van in mijn jeugd heb beoogd, to be an explorer.
[1] T.S.Eliot: Four Quartets, East Coker, V, Faber & Faber, eleventh impression, March Mclviii.
28-12-2016, 07:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-12-2016 |
Culturele confortzones |
In zijn wekelijkse column in De Standaard van 23 december, heeft Dyab Abou Jahjah het over onze ‘culturele confortzone’ die we best zouden verlaten.
Als hij hier op aandringt dan is het omdat hij zich aansluit bij de mensen die opteren voor een samenleving van respect, mensenrechten en democratie en ingaan tegen de stromingen van extreem rechts en het extreme jihadisme. Hij noemt de symbiose tussen beide blokken ‘une danse macabre’.
‘We worden in de hoek geduwd, en geïntimideerd door een discours dat zo assertief is geworden dat het in de politiek al autoritarisme aan het kweken is’, aldus Abou Jahjah.
Hij valt uit tegen de man die het waagde de rechter – die geen visum uit te schrijven heeft - wereldvreemd te noemen en heeft het over de opkomst van de ‘populisten’, een naam die meer en meer ingang heeft gekregen.
Maar hij gaat dieper en raakt de essentie, ‘de botsing van beschavingen die het mainstream discours is geworden’. Autochtonen in Europa en in de VS radicaliseren heel snel in de richting van ‘identitair nationalisme’, terwijl allochtonen ook aan het radicaliseren zijn in verschillende richtingen.’
Abou Jahjah vraagt zich echter niet af hoe het komt dat er zoveel haat is gegroeid ‘langs beide kanten van het spectrum’? En zelfs had hij zich de vraag gesteld, de haat is niet gegroeid langs de kant van de Jihad-aanhangers, de haat hoefde niet te groeien, hij was er hiervan zijn er voldoende bewijzen aanwezig. En het is precies omdat wij in het westen voortdurend geconfronteerd werden en worden met die haatgevoelens, die niet alleen dominant zijn in het oosten maar ook in grote mate dominant bij het gros van de allochtonen hier, dat we in verdediging zijn gegaan tegen het gevaar dat die haat betekende en onze reactie heeft niet zo zeer het karakter van haat dan wel van angst voor het verontrustende van de situatie waarin we ons voor het ogenblik bevinden.
Het kan, zo laat hij toch uitschijnen dat die haat niet (meer) aanwezig is bij hem en wellicht ook niet bij andere gematigde islamisten. Hij, Abou Jahjah heeft zelfs sinds 2009 besloten ‘om uit de logica van de identiteitspolitiek te stappen en van uit een verbindend en niet-etnisch maatschappijproject te vertrekken’.
Hij heeft dus de zone van de islam verlaten, een zone van verscheurdheid, van geweld en doodslag. Het was dus geen confortzone zoals die van ons. Het was dus voor hem gemakkelijk en meer dan wenselijk zijn etnische zone te verlaten – en velen zijn wellicht in zijn geval – hij breekt dus een lans opdat ook wij onze zone zouden verlaten.
Hij begrijpt wel dat het moeilijk is om ‘in tijden van angst en psychose, geborgenheid van een eigen gemeenschap, het eigen volk of de eigen etnische groep niet op te zoeken Maar we hebben zegt hij geen andere keuze’.
Ik vermoed dat Abou Jahjah, en ik begrijp hem, het moeilijk heeft zijn roots te verloochenen, zoals wij het moeilijk zouden hebben, maar ik denk dat hij het doet uit noodzaak, terwijl wij die noodzaak niet kennen.
Ik denk niet, wat ik hem nochtans wens, dat hij, in de huidige omstandigheden, en gevolgd zoals hij wordt - te recht of ten onrechte - een gelukkig man is of kan zijn. Ik wou ook niet in een toestand verkeren dat ik me genoodzaakt zie mijn roots op te geven en te trachten binnen te dringen in een andere confortzone. Het zou het ergste zijn dan me kan overkomen.
27-12-2016, 08:47 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-12-2016 |
De andere wereld |
Het is niet vandaag, in de nagalm van Kerstdag, dat ik het zal hebben over onze ‘culturele confortzone’ waar Dyab Abu Jahjah een lans voor breekt in De Standaard van 23 december. Neen, ik wil dit laten voor een andere dag, ik wil over zijn ‘strijdplan’ nog even nadenken en ook, mijn hoofd staat er niet naar - zoals mijn moeder zou gezegd hebben - ik heb, hopelijk, andere dingen in mij.
Ik schrok er even van toen ik deze morgen mijn blog van gisteren herlas, ik had het gewaagd te schrijven dat kerstdag symbool staat niet alleen voor onze geboorte maar ook voor onze onsterfelijkheid, wat een boude en gewaagde uitspraak is. Maar is het zo, is het verdedigbaar? En als ik spreek over ‘ons’, wie of wat is die ‘ons?
De opdracht die ons werd meegegeven, en gebeiteld staat of stond in de muren van de tempel van Apollo in Delphis: ’mens ken je zelf’, tot hoe ver reikt die kennis wel? En kan ik verder gaan met vragen stellen om te weten wie ik ben of wie die ‘ons’ is.
Wel, ik weet niet met een absolute zekerheid hoe we in elkaar zitten, het is op het gevoel af dat ik reageer, en ik zou de vraag simpelweg anders kunnen stellen: wie of wat is het die mijn vingers bewegen doet en zinnen neerschrijft die op het ogenblik van het schrijven zelf ontstaan. Twee zaken komen hierbij in aanmerking: één, het schrijven zelf, dat een wonder is, een groter wonder zegt Freeman Dyson dan de vlucht van de monarch vlinder van Mexico naar Canada[1], en twee, van waar komen de woorden die ik schrijf.
Zo ben ik vanmorgen opgestaan, heb ik de wind gehoord omheen het huis en heb ik een eerste zin geschreven, en op dit ogenblik hier ben ik gekomen aan de woorden die ik nu schrijf. Die waren er niet een paar ogenblikken eerder, maar nu staan ze er, dus, besluit ik, ze waren er in potentie, ik haalde ze totaal onbewust uit het potentiële dat ergens is; ik bezit dus ook dit potentiële, eigenlijk ken je me, als lezer, beter als dit potentiële, dan als de persoon zelf die je misschien kent of niet kent.
En ik stuit op een nieuwe vraag, vanwaar dit potentiële, vanwaar komen de woorden die uit mij vloeien en via mijn vingers, via mijn hand naar jullie doorgegeven worden, nadat ik ze van ergens ontvangen heb op het identieke moment dat ik ze schrijf.
Is dit dan het bewijs dat ik verbonden was en blijf met wat is, waarover ik vrij kan beschikken, onbevreesd dat ik iets zou overnemen, of iets zou gaan putten uit wat reeds met zelfde inhoud, maar anders geformuleerd, te lezen staat, en ik denk aan het beeld dat ik draag: de massa boeken in de bibliotheek van Mafra.
Ik, mijn schamel ik, overleef dit telkens. Elke morgen van mijn dagen heeft dit wonder plaats: iets in mij dat te rade gaat bij wat ooit gedacht, gesproken of geschreven staat en, zelfs hopende, dat ik naast die massa gedachten die er ooit al geweest is, iets nieuws kan brengen dat wordt toegevoegd aan al wat aanwezig is in dat fameuze, onzichtbaar bestaande gedachtengoed dat niets anders zijn kan dan wat van de Kosmos, of dan toch van de aarde is.
Ik, wij, zijn afgesteld op wat in een wolk omheen de aarde is en deel is van wat kosmisch is. Want er is een Kosmos die we zien en een Kosmos die deze is waarin we ons wentelen, als we schrijven, als we creatief te werk gaan, deze waarop we zijn afgesteld en afgestemd.
Dit beeld van een andere Kosmos is een beeld dat ik jullie meegeef als eindejaarsgeschenk.
Goed dat ik me deze morgen niet heb laten verleiden om op de uitdaging van Dyab Abou Jahjah in te gaan.
[1] Freeman Dyson; Infinite in all Directions , Penguin Books, 1990, pag. 118: ‘To me the most astounding fact in the universe, even more astounding than the flight of the monarch butterfly, is the power of the mind which drives my fingers as I write these words.
26-12-2016, 07:16 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-12-2016 |
Kerstdag |
Is kerstdag de spildag van het jaar? We opteren ervoor, het is een dag met een ver dragende boodschap, de meest tot de verbeelding sprekende. Ik kan er zo maar niet aan voorbij, vooral als ik zie hoe de luchten zich openen op een begin van blauw met witte wolken die zich vormen, en het broze roze van het eerste licht de boodschap brengt die ons binnen voert in de dag der dagen.
Je hebt niets voorbereid, je wilt de dag ingaan zoals elke andere dag, je open rukken op wat essentieel is. Je hebt op je netvlies nog de foto’s die je zag van een punt, een onooglijk, minuscuul punt verloren in het meer dan ontzaglijke van de ruimte; het hangt daar, het wentelt en verplaatst zich, en ergens op dat punt zit jij te schrijven. Het geeft je ineens de macht te zeggen wat je ziet omheen jou en te vertellen over het ontstellende dat het Universum is. Twee werelden: aarde en Kosmos, verhoudingsgewijs niet te bepalen, niet te berekenen, maar desondanks bestaande, het stofdeeltje en het onberekenbare massale. En toch kunnen we er over uitweiden, hebben we de visie, het beeld ervan, hoe vernietigend ook, te afficheren op alle muren van de dagen van ons leven.
Wie heeft ons dit beeld meegegeven, dat zich over de eeuwen, verfijnd heeft dag na dag, en het ontzaglijke van de ruimte waarin we zijn opgenomen, nu is doorgedrongen tot ons landschap.
Meer dan ooit zijn we Kosmos geworden, zichtbaar en wezenlijk wat de stof van ons lichaam betreft. Maar er is meer, we zijn ook de geest die in die stof van ons lichaam aanwezig is, lichaam dat een deel, hoe miniem ook, de Kosmos is. En omgekeerd, de geest van de Kosmos die ook die van ons is. Niet te loochenen, maar te beleven. Dit is geen grootheidswaanzin, dit is kolossaal, eens we gaan denken over de dood.
Want kerstdag is ook de dag van onze geboorte; wij ook zijn geboren uit de Kosmos als zonen, als kinderen van de Kosmos; wij ook dragen alle kenmerken eigen aan de Kosmos of, gemakkelijker te begrijpen: de Kosmos heeft alle kenmerken van ons, homo sapiens, en is, in eerste instantie, geest.
Geest, de Onzichtbaar Aanwezige die er was vóór er iets was en die er nog zal zijn als er niets meer zal zijn, indien dat momentum nog ooit eens komen zou. Wat ook een vorm van bewijs is, waar we niet lichtzinnig mogen overheen gaan, dat de geest in ons, indien hij geïndividualiseerd zou zijn, ook verder leven zal als geest van ons. Wat onze onsterfelijkheid betekenen zou.
Kerstdag is aldus niet de dag van onze geboorte maar, wat meer spreekt tot ons, het bewijs van en aldus de dag van onze onsterfelijkheid.
Dit is waar we uitkomen als we, zoals het al zo dikwijls gebeurde, een stap gaan zetten buiten ons, en het licht - dat schijnbaar aarzelt deze morgen om zich in volle glorie te tonen - dat symbool staat voor deze onsterfelijkheid, onze maatstaf is.
Kerstdag is dan wel de spildag, is ook deze van de eeuwigheid.
25-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-12-2016 |
Kerstavond |
Ik ontken het niet dat dit een bijzondere dag is die, hoe dichter naar de avond toe, een inhoud krijgt die weinig andere avonden bezitten. De reden er voor mag dan nog enigszins weggedeemsterd zijn, de verwijzing naar een gebeuren in de tijd is gebleven en of dit nu plaats vond op die avond of op een andere dag of avond, de geboorte van het Kind Jezus is de aanleiding geweest tot een omwenteling in het gedachtengoed van een groot deel van de mensheid; het is een gebeuren dat een beschaving, die van het westen, heeft op gang gebracht, een beschaving die zeer diepgaande is geweest en grote gevolgen heeft gekend en zich nog steeds – hopelijk zijn het niet de laatste stuiptrekkingen geworden – weet recht te houden.
Het is dan ook kleinzielig, vernederend zelfs, en typerend voor de aard van mens die ze zijn, tegen wat symbool staat voor deze avond in te gaan, en wel omdat het een beginpunt is, waarop de mens zich heeft losgerukt van het materiële, om niet te zeggen het dierlijke, dat school in hem, dat hij beginnen kijken is naar het betere in hem en dat hij zich geplaatst heeft in een gemeenschap met vooruitzicht op een eeuwigheid.
Zich hiertegen verzetten, het symbolische geankerd in deze avond verwerpen, is zich plaatsen buiten deze gemeenschap, is het teken van een Einzelgänger, die zich zelf uitroept tot een alles weter, zonder enige band over te houden met de essentie van een beschaving waaruit hij is opgestaan.
Ik denk eens te meer aan Michel Onfray, onze filosoof van dagen terug, die ons elk magisch denken ontneemt, die ons laat verzinken in de kilte van beschouwingen die niet de minste band hebben met de innerlijkheid der dingen, met een wereld, die ons als mens werd toegekend, de wereld van wat onzichtbaar blijft, opdat we met verheven hoofd, beseffen zouden dat het leven dat we leiden, nood heeft aan verdieping, nood heeft aan een uitzwerven, al was het maar één dag, één avond in het jaar, in een totaal ander landschap, dit van het sacrale dat het wonder van het leven is.
Waar deze avond een duidelijk verhaal oproept, dat is blijven hangen al was het maar in zijn grote lijnen – ik ben telkens verrast als ik hoor hoe weinig er van over gebleven is – staat hij ook symbool voor wat ons het duurbaarste is, namelijk als mens te kunnen leven in peis en vrede, en elk teken dat dit symbool uitdraagt, het mag nog de duif van Noah zijn met het blad van een olijfboom in de bek[1], het mag nog een stalletje zijn met os en ezel en een kind in de kribbe – het bewijs van een rijke verbeelding – is aan te moedigen in plaats van te verwerpen.
De wereld heeft meer dan ooit nood aan symbolen die het goede, het verrijkende, het verhevene in de mens aanwakkeren, die hem wijzen op de afstand, hoe klein ook, die werd afgelegd, al was het met horten en stoten.
Ik zie het als een groot voorrecht te kunnen, te mogen zeggen wat de avond van 24 december voor mij betekent. Ik hoef niet, zoals ik heb gedaan, naar de middernachtmis te gaan om het verhaal te horen en ik weet ook hoe het verhaal van Maria – maar dan heel wat minder prozaïsch - geschreven staat in een ander boek dat hier ingang aan het vinden is. Ik hoef dit allemaal niet meer. Maar wel heb ik, meer dan ooit nood aan een uitzicht op een licht boven de horizont om mijn dag te beginnen. De zoveelste in mijn leven.
[1] Genesis 8, 11: And the dove came in to him in the evening; and, lo, in her mouth was an olive leaf pluckt off: so Noah knew that the waters were abated from off the earth.
24-12-2016, 10:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-12-2016 |
De magie van het precieze |
Ik word vandaag nog maar eens overhoop gehaald door een aantekening die ik terugvond in een van mijn dagboeken, een zin die ik destijds - zegge minstens dertig jaar terug - overnam uit een boek dat een vriend me aangeraden had te lezen: ‘Children of the Universe’, de Engelse vertaling van ‘Kinder des Weltalls’ van Hoimar von Ditfurth (1921-1987). Ik lees er dat:
‘Before1965 a second was officially defined as 1/315.569.259.747 of a year. Since 1965 a second has equalled the time it takes a caesium atom to vibrate back and forth exactly 9.192.631.770.0 times. This is the official definition of the second issued by the International Union of Weights and Measures at a general conference held in Paris in 1964.’
Of tot welke metingen de mens, de wetenschapper, in staat is. Hoe hij deze meting tot stand heeft gebracht kan ik me niet inbeelden, maar de gegevens staan er zwart op wit en, we gaan en blijven er aan voorbij gaan: een minuut zijnde 60 maal 9.192.631.770,0 trillingen van één cesium-atoom. En één jaar, het cijfer staat hier boven, niet één trilling minder of meer, trouwens zelfs indien er enkele miljarden minder of meer zouden zijn, dan nog is de preciesheid niet in te beelden, gezien het hier gaat om een logge bol die zich, als een tol, door de ruimte beweegt op zijn baan omheen de zon. En dit is niet zo eenvoudig als men beseft dat ook de zon, gegrepen in haar sterrenstelsel, en het ganse sterrenstelsel zelf in beweging is.
Het grote wonder dat het Universum is: ik kan er niet over zwijgen, ik kan niet de ogen sluiten en er aan voorbijgaan. Ik kan niet en ik wil niet. Want
dan zit ik nog met het aantal trillingen dat even precies geteld werd, en even precies doorloopt, het is geen menselijk hart dat opstootjes kent of in twijfel even vertraagd, absoluut niet, de preciesheid is de absolute regel zoals de preciesheid van de snelheid van het licht de regel is.
Ik zelf kan me onmogelijk inbeelden wat het vibreren of het trillen van een cesium-atoom wel betekent, evenmin hoe het aantal trillingen, meer dan negen miljard per seconde geteld kan worden. Ik kan evenmin aanvaarden dat, gezien zijn structuur - maar is er wel een structuur?- een atoom, om het even welke, of kleiner nog, het elektron of nog kleiner, het allerkleinste deeltje dat als Higg bekend staat en dat men zou gevonden hebben, het gevolg zou zijn van een toevalligheid, tot stand gekomen uit het niets, als de bouwsteen van het Heelal.
Wat een onvoorstelbare realiteit die beweegt om en in ons. Uiteindelijk wordt alles gedragen door de wereld van het atoom, door de trillingen van de particules in het atoom, of het woekerende, doch geordende leven in de natuur, onderhevig aan het woekerende, geordende leven in de Kosmos. Elektronen en nog onbepaalbare andere subatomaire deeltjes die wegschieten uit mijn lichaam en zich mengen met de massa particules omheen mij. Zodat alles in ons, ook Universum is. Onmiskenbaar ons lichaam deel van het materieel aspect van dit Universum en onze geest even onvermijdelijk bestaande uit die deeltjes Universum, even onvermijdelijk ermee en erin verweven.
1 seconde gelijk aan 9.192.631.770.0 trillingen van het cesium 133 atoom. Mens, waar ben je mee bezig?
23-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-12-2016 |
Wintersolstitium anders bekeken |
Er wordt aangenomen, en de feiten bevestigen het, dat hoewel de aarde, geen fractie van een el afwijkt van haar baan omheen de zon, van vandaag af, de dagen lengen gaan en, wat merkwaardig is, dat de opkomende zon, schijnbaar dan toch, op haar eindpunt gekomen is en van nu af, dag na dag terug wijkt naar het precieze oosten toe waar ze opkomen zal, drie maanden verder, op 22 maart. Een mechanisme onder hemellichamen dat vandaag geen mysterie meer is, maar dat in onze beginperiode van het mens-zijn met grote argus ogen om niet te zeggen met enorme be- en verwondering werd gade geslagen en onvermijdelijk, ja, waarom het verzwijgen, als goddelijk werd gezien.
Het goddelijke uit de wereld verdwenen zijnde, merken we het fenomenale van de feiten amper op, moeten we sterrengidsen raadplegen om er op attent gemaakt te worden, en dan nog, het licht een kwestie van schakelaar geworden, nemen we niet meer de tijd het op te merken, het komt en het gaat, het is een vaststaand feit, niets om er zich druk over te maken.
Dit is dan waar we aangekomen zijn, de zon die op dit uitzonderlijk ogenblik gezien van op de aarde, haar meest zuidelijke punt bereikt en wij, geblaseerd als we zijn, wij ploegen voort.
De mens uit de prehistorie die over dit gebeuren onvermijdelijk moet hebben nagedacht, zich hebben afgevraagd hoe het kon – en dan zeker de mens van het noorden – dat de zon lager en lager aan de hemel stond en de dagen korter en korter werden, tot er een schrander iemand is gekomen die aan de hand van een paal, geplaatst in de aarde, de schaduw van de paal op de grond heeft gevolgd en er op uit is gekomen, dat de schaduw van de paal altijd bleef verschuiven in een zelfde richting tot er een ogenblik kwam dat de schaduw begon terug te lopen naar de andere richting toe en dat het verschuiven van de schaduwlijn te maken had met het lengen of het korten van de dagen.
Het keerpunt van de schaduw dat overeenstemde met het beginnen lengen van de dagen - de terugkeer van het licht – moet aldus als cruciaal gezien geweest zijn, het punt naar waar vooruit gezien werd, meer dan naar elk ander punt, want het licht betekende leven, betekende vruchtbaarheid, betekende hernieuwing, betekende voor Akhnaton, Aton, God. Dit moet dan ook een uiterst belangrijk punt in de opvolging van de dagen zijn geweest, logischer wijze heel wat belangrijker dan het ‘heelstone’ moment, zo gegeerd door de aanhangers van Stonehenge, zijnde het punt van de langste dag of van waar af de dagen beginnen te korten.
Als er dus een punt te vieren viel was het, het punt van het wintersolstitium waar de zon deze morgen boven de horizont verschenen is en niet, het punt van het zomersolstitium, wanneer de weide omheen Stonehenge plat gelopen wordt.
Dit is dan toch onze visie hierop want het moet een magisch ogenblik zijn geweest. Vandaag worden we gebeden alle magische denken uit ons te verbannen door de ‘grote’ filosoof die naar verteld wordt, Michel Onfray zou zijn (mijn blog van 20 december).
Nochtans, mijn waarde vrienden lezers, dit solstitiumpunt IS magie, is het waard er een sermoen aan te wijden, opdat we blijvend en meer dan ooit doordrongen zouden worden en zijn van het magische karakter van het Universum waar we integraal, lichaam én geest, deel van zijn.
Het magische ervan gereflecteerd in ons. Aanbidden we de magie van het wintersolstitium.
22-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-12-2016 |
Vrienden van welk uur ook. |
Er gebeurt niet veel als je opstaat, als je de gordijnen openschuift op wat nog rest van de nacht, een paar sterren, planeten wellicht, en een kwijnende maan. Dit is waarmede je gaat neerzitten om zo getrouw mogelijk binnen te gaan in jezelf waar de nacht niet heeft gebracht waar je stiekem altijd voor op de loer ligt, een schitterende gedachte waar je je dag, en je blog mee vullen kunt.
En toch waag je het er op, verwacht je dat er tussen de plooien nog iets overblijft dat je aan te bieden hebt, dat je nemen kunt als een vaste waarde, inkaderen kunt en ophangen als het teken dat je levend bent opgestaan, verwonderd er nog te zijn, en in jou een plots gevoel van dankbaarheid vorm krijgt en bijna tastbaar wordt in alle besef gericht aan de God van Spinoza binnen in jou en in de totaliteit van alle ruimtes die er zijn.
Het is een gevoel van gebed om wat is, ook, als je terug denkt, aan een paar momenten van gisteren aan de vijver waar je neerzat in de zon, schrijvend natuurlijk, en je plots omringd werd door een hoop mannen die je vrienden noemt, vrienden die zo uit het niets, op een bepaalde dag, de ene wat vroeger dan de andere, in je leven zijn opgedoken en je nu, in je volle eenzaamheid, komen opzoeken: een Johan, een Frank een Philippe – allen in hun vak ‘des artistes’, zoals Houellebecq hen noemen zou – en later nog een Geert, een Marc en je bloedeigen vrouw. Allen op die ene gezegende plek aan die vijver, een namiddag met een nog ongewoon felle zon rakelings over de horizont, een baken van licht over het water.
Je hebt wel geen nieuwe ideeën opgedaan in de nacht, maar je hebt wel, nu je er voluit aan terugdenkt, hun warmte in jou opgeslagen, hun losheid van woord en lach en, van de ‘jonge’ vijftiger, Frank, de graveur van in elkaar verslingerde acanthus bladeren in ‘Art Deco stijl’, van zijn dromen en verwachtingen hebt gehoord, terwijl de zon als een rode bol verdween achter de struiken. Dit alles, meer zijnde dan de woorden waaraan je in de nacht had kunnen denken.
Dit beseft je pas nu: de waarde die de vriendschap is, de gevoelens die je binden aan anderen, die een verlenging zijn van je persoon, en omdat er een wederkerig aanvullen is: zij die je meenemen in hun dagen en jij die hen meedraagt tot in je geschriften waar ze voor lange tijd zullen aanwezig zijn, gegraveerd in woorden op een wit blad.
Je hoeft dus nimmer te wanhopen, zelfs al ben je er niet meer, de vijver draagt je aanwezigheid, je geest staat er geprint, in lichte, amper te merken trillingen in het water die je vrienden, als ze er komen, zullen ontcijferen als komende van jou.
Tot dit ook zal weggestorven zijn en er enkel nog zullen overblijven, met wat geluk, de trillingen van het woord op wat vergeelde bladen, maar dan enkel voor ingewijden.
21-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-12-2016 |
Simultaneïteit |
Ik ben er bijna, zo voel ik me als ik 20 schrijf, één tiental in meer en een stap verder en ik zit boven op de top van het jaar. Dit is nu het punt dat ik te bereiken heb, al weet ik dat het niet het eindpunt is, dat het maar een ingebeelde lijn is die overschreden wordt en de indruk laat dat daarna alles anders zal zijn, wat zeker niet het geval is. Eens de lijn overschreden zal ik hier nog zitten, vroeg in de morgen, om me de woorden uit de neus te halen en te denken aan hen die me lezen zullen, uitkijkend, zoals ik trouwens, over wat er zal geschreven staan.
Het mag jullie niet verbazen maar ook ik, als ik begin, stel me de vraag waar ik eindigen zal. De weg van woorden die ik bewandel, kan alle kanten op. En dit is het wonderbare ervan, ik bewandel een weg die ik zelf aan het aanleggen ben. Beide, de tekst en de weg ontstaan simultaan. En na mij wordt deze weg door anderen bewandeld en blijft hij liggen voor een tijdje. Dus niet zoals een pad in de bergen dat zich slingert naar de pas tussen twee valleien toe en dat de eeuwigheid – ik ken er die moeten dateren van het jaar 1100 - beschoren is. Neen, je weet dat de weg die je nam maar voor een dag is, dat je er morgen opnieuw moet op uit trekken om een nieuwe weg te zoeken in het landschap, dat dit is van de geest in jou.
En je blijft je afvragen wie of wat het is die dit landschap getrokken heeft, wie dit landschap heeft aangelegd opdat we er in wandelen zouden, zelfs erin verdwalen kunnen, zoals Dante, of er ontdekkingen doen die aan weinige gegeven zijn. Dit is dan het lot dat je wacht eens je dit open liggend, oneindig landschap bent in gegaan. Van dan af heb je vele mogelijkheden, kun je alle kanten op, maar de vraag blijft: Wie of wat is deze oneindigheid, en wie of wat is deze die hier loopt, die hier een spoor trekt?
We leven: ofwel volgen we, vertrouwend of niet, de vertrouwde paden, wetende dat we weinig op niets in te brengen hebben, en ontdoen we ons, zoals de filosoof(!) Michel Onfray het ons suggereert van elk magisch denken, dat zegt hij nog de intelligentie, a priori athee, verbiedt[1]; ofwel leven we in de diepte, met vragen die een oplossing willen. En die, als we er, al was het maar zoals Spinoza, over nadenken eigenlijk neerkomen op de vraag waarom twee plus twee vier is, wat geen vraag is maar een zekerheid. Zo ook ligt het antwoord klaar en duidelijk getekend als we trachten, even maar, heel even maar, te doorgronden wat de Natuur eigenlijk betekent. Hoe alles zich in de loop der millennia, gestructureerd heeft, zich ontwikkeld heeft tot een kluwen van moleculen en cellen, van atomen en elektronen, van quarks en fotonen, om er toe te komen, al was het maar, dat een boom - hoe hij ook tot boom is gekomen, wat al een wonder is - er gekomen is voorzien van het zaad voor nieuwe bomen.
Kan men zich even indenken hoe dit tot stand kan gekomen zijn, precies zoals de tekst van mijn blog er gekomen is bij mijn wandeling door het landschap van de geest en de weg, naarmate ik schreef, zich gebaand heeft. Gelijktijdig, zoals het gebeurde met eik en eikel, met kip en ei, een simultaneïteit in het ontstaan ervan, die ons zou moeten verbazen maar waaraan we de meest stupide vraag vast knopen, wie of wat er eerst was de kip of het ei.
Het wonder dat de Natuur is, Spinoza had er een uitleg voor, het kostte hem de verbanning uit de Joodse familie. Hoewel hij niet het beeld kon hebben dat wij nu hebben over de werking en de structuur van de Natuur, wist hij toch dat de Natuur één lichaam was bestaande uit stof en geest, Stof die het zichtbare was, Geest die het onzichtbare was. En hij permitteerde zich Lichaam en Geest samen God te noemen. Hij had even goed geen naam kunnen geven, misschien ware het beter geweest.
[1] Michel Onfray: ‘Con la inteligencia, evitamos los mitos y los cuentos para niños. No hay paraíso despuès de la muerte, ni alma salvada o condenada, no hay Dios que todo lo sabe y todo lo ve: bien dirigada, y segùn el orden lógico, la inteligencia, atea a priori, impide el pensamiento màgico’. ‘Tratado de ateología’, traducción de Luz Freire, Editorial Anagrama, 2006, pag 83
Met de intelligentie vermijden we mytes en vehalen voor kinderen. Er is geen paradijs na de dood, noch geredde of veroordeelde ziel, er is geen God die alles weet en alles ziet; goed gericht en een logische orde volgend, de intelligentie, a priori atheïstisch, verbiedt het magische denken.
20-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-12-2016 |
Het Groot Dictee en Kerst |
Er zijn van die dagen dat je, vroeg in de morgen, met je Van Dale in de hand gaat zoeken, naar woorden die je hoorde en waarvan je niet zeker bent welke precieze waarde ze vertegenwoordigen. Je kreeg er enkele om de oren die op je maag zijn blijven liggen omdat je ze voor de eerste maal hoorde als behorende tot de Nederlandse taal. Vooral een ervan, een woord beginnende met een ‘q’, niet gevolgd door een ‘u’: ‘qaly’. Je zag wel, nu al een tijd geleden, hoe de Jemeniet verslingerd was op ‘qat’, maar ‘qaly', als je het gaat opzoeken in ‘Van Dale’, XIde uitgave, vindt je niet.
Nochtans kwam het voor in het ‘Groot Dictee’ van 17 december[1], dat ditmaal een spanningsveld heeft mee gekregen dat is uitgegroeid tot een match tussen twee partijen waarin de balalaikaspeler het gehaald heeft. Het kan gebeuren en het gebeurde.
En wat meer is, balalaika was een van de woorden die ik juist geschreven had, niet dat ik de balalaika speel, maar ik zou er niet over gestruikeld zijn, zoals onze Nederlandse vriend, ondanks het feit dat hij heel wat meer woorden - vijftien om precies te zijn - correct geschreven had daar waar ik gestruikeld was.
Het is nu wel niet mijn bedoeling kladderadatsch te verkopen, zijnde te knoeien met woorden, noch een bakkelei te houden over het Dunglisch, noch te toosten met krambamboelie, noch te doen aan glossolalie om, aldus een conciliatie op gang te brengen om te voorkomen dat in het vervolg, een voorbeeld van de impardonnabele dociliteit van de Taalunie, alle au- en ei-woorden naar de papiermand zouden verwezen worden en uniform vervangen door respectievelijk ou- en ij-woorden, wat een virulente impact op de landstaal zou betekenen, zijnde een abhorratie van ons Nederlands.
Er zijn er die meester zijn in het goochelen met taal, die hun tijd ‘verdoen’ met het zoeken naar de meest exquisiete woorden om een tekst te schrijven met een moeilijkheidsgraad die alles overstijgt. Zijn het geen woordkunstenaars het zijn dan toch eerder vreemde eenden in de bijt. In elk geval, toch kijk je op, met een zekere bewondering, getint met een vleugje nostalgie, als iemand, zoals A.F.Th. van der Heyden, alle registers opentrekt om landgenoten die zich wagen te bedienen van een moerstaal in de aandacht te brengen.
A.F.Th van der Heyden - evenals schrijver dezes, al heeft die weinig in de pap te brokken - wil onze prachttaal behoeden voor elke dysthymie[2] en is er om deze reden, en er zijn er nog andere, mordicus tegen dat de Taalunie het Nederlands aan excavatie blootstelt.
Hiermede is niet alles gezegd over het Groot Dictee, zeker niet. Maar over het abhorreren of abhorratie gesproken, is er een die zich situeert op een totaal ander niveau, maar daarom niet minder sensibel, integendeel, over komt en zelfs fungeert als een doodssteek voor onze traditie, en wel als een Nederlandse televisiezender, de NPO, de mening is toegedaan dat de slogan ‘Kerst vieren we samen’, vandaag ineens moet gelezen worden ‘december vieren we samen’. Dit om anders ge-aarden ter wille te zijn, hierbij over het hoofd ziende, dat het nu de traditiegevoelig ge-aarde bevolking is die tegen de borst wordt gestoten.
Van nu af aan zal de afbraak wellicht niet meer stoppen.
[1] En wel in volgende, op taalgebied zeer merkwaardige zin, die ik hier bewaren wil: ‘Onze gevioleerde moerstaal kan nog QALY’S winnen via een didactische angehauchte opiniepeiler die alle korte ei’s door lange wil remplaceren, daarmee zelf enigmatisch metamorfoserend tot stuttende pijler van een mening. Aldus kan ten langen leste de te steile helling naar een uitgebeende stijl geslecht worden.
[2] Dysthymie: chronische, lichte, depressieve stoornis (Van Dale).
19-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-12-2016 |
Toegankelijkheid |
Wat me herhaaldelijk opvalt bij het schrijven van mijn blogs is dat ik, na pas een nieuwe maand te zijn begonnen, ineens vaststel dat ik al voorbij halfweg de maand ben. Het is natuurlijk eigen aan de snelheid waarmede de dagen elkaar opvolgen, en allemaal kennen we wel dit gevoel, echter, zo lang het maar een maand betreft is het te nemen, als het een jaar is, en dat op mijn leeftijd, is het een confrontatie met de realiteit en is het telkens even schrikken.
Ik sta er dan, zoals nu, even bij stil, maar maak me geen illusies, een tiental blogs verder en ik ben aan mijn zoveelste jaarinventaris toe, waar ik vandaag nog niet wil aan denken, al zal het wel, al zal ik me in stille momenten afvragen hoe mijn jaar verlopen is, waar ik echter nu niet wil op ingaan.
Ik herlas zo-even mijn blog van vandaag en voegde er nog een zin aan toe om te onderlijnen hoe belangrijk een boek kan zijn. Als ik regelmatig teruggrijp naar Auster – daarna zal ik trachten erover te zwijgen – dan is het ook omwille van het boek zelf; omwille én van het witte glanzende couvert met het beeld van een openstaande deur, én omwille van het gebruikte papier[1], én omwille van de ganse lay-out en de gebruikte letter en grootte ervan. Het boek is een poëem op zichzelf, waren de gedichten op een andere wijze voorgesteld, ik denk niet dat het naast mij zou blijven liggen. Nu is het eerder als een soort talisman dat ik het gebruik en inkijk. Er is iets aanstekelijks aan dat boek. En dan is er nog iets. Het feit dat de Engelse tekst op de linker pagina, zijn evenbeeld heeft in het Spaans op de rechter pagina, maakt dat ik tweemaal het gedicht te lezen krijg, en dit in een totaal ander klankritme en uitstraling. Het kost me heel wat moeite ook, mijn Spaans is verre van perfect, mijn Engels gaat beter, maar de door Auster gebruikte woordenschat is heel subtiel en delicaat, vele van zijn woorden zijn totaal nieuwe woorden voor mij en ik beken dat ik dan ook niet een maar twee woordenboeken nodig heb om me door het gedicht heen te werken.
Dit alles maakt dat het gedichtenpark van Auster voor mij een fenomeen is. Ik hield er aan dit hier te vermelden om mijn dag te beginnen, omdat ik weet dat ik jullie een uitleg verschuldigd ben nu ik al een paar dagen Paul Auster op het menu heb geplaatst en dit enigszins vreemd moet overkomen, behalve dan bij de vriend die zo inspirerend is geweest me te verrassen met zijn ‘Snowfall and night. The repetition of a murder among the trees’- gedicht.
Die vriend is een groot beeldhouwer, hij creëert, hij is zoals Auster, maar hij zoekt het niet in woorden maar in vormen en kiest ook, met veel zorg, de materie die hij bewerkt. Zijn beeldhouwwerken zijn niet toegankelijk voor iedereen, maar je houdt ervan, ze intrigeren, je wilt ze dicht bij jou om ze te begrijpen en ze zijn dermate geconcipieerd, uitgewerkt en afgewerkt dat ze, zoals Auster, blijven boeien omwille van hun broze toegankelijkheid die je bezig houdt.
Het is de binding die ik heb met hen en zij met mij.
[1] El papel utilizado para la impresión de este libro es cien por cien libre de cloro y està calificado ecológico.
18-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-12-2016 |
Paul Auster en zijn Poëzie |
‘Snowfall and the night. The repetition / of a murder / among the trees. The pen / moves across the earth: It no longer knows /what will happen, and the hand that holds it / has disappeared’.
Een vriend stuurde me dit gedicht van Paul Auster. Hij weet dat de poëzie van Auster me intrigeert. Ik dweep er niet mee, maar ze boeit me, en wel omdat ik er, sinds de tijd dat ik hem tracht te begrijpen, geen verhaal in vinden kan. Wat helemaal niet zeggen wil dat ik zijn gedichten niet zou zien als zeer kunstgericht en sterk poëtisch, in tegendeel, maar zijn kijk op de poëzie is uitzonderlijk en, als er dan toch in zijn gedichten een schim van een verhaal zou opduiken dan is het maar even schimmig als het verhaal dat ik haal uit een doek van Alechinsky bijvoorbeeld.
De verzen die hij me stuurde komen uit het gedicht ‘White Nights’ uit zijn bundel, ‘Collected Poems’ die, samen met hun Spaanse vertaling, al maanden om niet te zeggen jaren, binnen handbereik liggen.
Zijn gedichten, schrijft Jordi Doce, de vertaler naar het Spaans – hij werkte er aan van 1996 tot 2012 – beginnen gewoonlijk met een zelfde structuur: een gestamel (un balbuceo), een toevallige zin waaraan, eigenlijk losstaande woorden of zinnen, worden toegevoegd die de deur openen naar een soort autistisch betoog. Zo heb je het voorbeeld hierboven, of andere zoals:
The dead still die and in them the living’, of, ‘The blind way is etched in your palm’.
Telkens is het een verrassing, wat het poëtisch element zeer ten goede komt. Maar het geheel blijft voor mij onbegrijpelijk, en wellicht hoeven zijn gedichten niet begrepen te worden omdat ook hij zich beweegt in de oneindigheid van het zijn tussen al wat is en het nulpunt ervan.
Zijn gedichten zijn als handen die zich openen op woorden. Deze lezen is ze bewonen, is ze bewandelen om terecht te komen in een labyrint waarvan je noch het centrum vindt, noch, eens je er zijt binnengegaan, de uitgang. Maar ze betoveren je, precies omwille van hun ontoegankelijk zijn.
Het zijn doeken van Alechinsky, het beste waar ik ze met vergelijken kan. Het zijn blokken woorden die een verbrokkelde wereld oproepen waarin je dreigt te verdwijnen als je er in onderduikt. Een evenbeeld ervan zou ik als volgt durven schetsen:
Zuivere samenvalligheid: / het woord, aan het licht ontleend / en meegenomen door wind en wolk / en adem. / Weerklank van wat is, / gelegd op bladeren in het gras, / rottend in de leegte, / even, / het weinige dat overblijft.
Zo, zou ik dan, in een veelvoud van dergelijke sibillijnse gedichten, mijn woorden achterlaten, gebundeld wat van alle tijden is en van de nog komende; en aldus terug keren naar waar ik vroeger onder de bomen lag, luisterend naar de wind in de appelaar, en het winter werd.
Ik weet ook dat, ondanks al wat ik erover denk of schrijf, ik zijn 'Collected Poems' zal blijven bezoeken, wat dan toch veel betekenend is.
17-12-2016, 07:48 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-12-2016 |
Licht |
Het licht in de morgen is je inspiratie, niet zo zeer de kleuren nu de zon dichter en dichter naar het westen schuift, het is het licht zelf die het doet, uit de puurheid ervan is het dat je je zinnen haalt, alsof ze er te lezen stonden en je maar de woorden te nemen had, woorden als fotonen, onzichtbaar maar denkbaar aanwezig.
Het licht als een vlies, al een lichte olie over jou, over je gezicht, over je handen. Je voelt het aan, het kleeft op je huid, op je gevoelens onder je huid. Het is je voedsel dat binnen komt via je poriën. Je weet het sinds je jeugd hoe het aanvoelt, sinds je hebt geleerd hoe het in de winter is, hoe de luchten zijn tussen de bomen van het bos, hoe ze zijn over de velden, de beken, de vijvers, de straten, de huizen; hoe het licht zich in kringen beweegt om jou, zich wentelt om jou, alsof de kilte tezelfdertijd de warmte was voor je ogen.
Het is het onvervangbare van het leven, van het hier zijn.
Onze woorden erbij zijn woorden van het licht die je uit het licht heb weggehaald om die tot jou te nemen, zoals je een drank tot je neemt, een beet in een appel; het heeft de smaak ervan. Het licht heeft de smaak van het leven in jou en omheen jou, het draagt in zich de stilte van het kosmische gebeuren en tevens de kracht die zich aan het opladen is om open te barsten bij een juiste sterrenstand, later.
Maar wat je weet: je woorden uit het licht gehaald, zijn maar wat gestamel van licht, je verwacht niets meer.
Als er, wist Borges, een ode te schrijven is, dan is het een ode aan het licht. Hij wist het beter dan wie: een ode aan het grote wonder dat het licht is van de morgen in onze alkoven, van de middagen met hoog de zon, van de avonden als het licht verdwijnt voor de nacht invalt.
En het is, zo lazen we, het licht van de geest dat ons nog meer verbaast, omdat het licht ook stilte is, geroep van stilte gehecht aan de lege takken in de lucht, een openheid van stilte waar we binnenwandelen kunnen om de sfeer te zijn van wat licht als stilte betekenen kan. Je kunt er, je kunt er Paul Auster bij halen:
‘Autumn: a simple leaf / eaten by light: and the green / graze of green upon us / Where earth does not stop / We, too, will become this light / even as the light / dies / in the shape of a leaf.[1]’
Die het weten kan, achter zijn schrijfmachine gezeten, in een wolk die poëzie zou moeten zijn, al lezen we het anders, al zien we niet waar hij ons voeren wil, alsof ook hij het niet weten zou, wij het ook niet hoeven te weten, als er maar het woord van stilte is dat wordt neergezet en van het licht ‘in the shape of a leaf. Een voldongen feit.
We hebben er niets aan toegevoegd, het licht dat ons tot schaduw toe bewogen heeft, tekeningen brengt van verre tijden, met kleurvlakken van groen en wit, omkleed met licht, als het sneeuwen gaat, wat je verwachten moogt: het rakelings rijzen van de vlokken tussen de takken dat je horen kunt voor wat van de stilte is als het licht gaat breken. Er nog te zijn, nog te horen, zelfs als je er niet meer zou kunnen zijn.
Ademloos maar vederlicht.
[1] Paul Auster: ‘Poesía completa’, Editorial Seix Barral, S.A. 2012: ‘Pulse’, pag.90.
16-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-12-2016 |
Creativiteit |
Hij staat voor zijn tekentafel, het blad voor hem trillend van witheid. Hij trekt met potlood een lange lijn diagonaal over het blad, zijn weemoed om het voorbije. En dan links bovenaan zijn blad als groeiend uit die ene lijn, tekent hij kleine vormen die in elkaar verweven liggen, een verzameling kleine dunne stengels van paddenstoelen met half verwelkte kop en stukken steen eronder met mossen begroeid, vleugels van kevers, gebeenten van hagedissen. Kleine resten tot fossielen gekomen. Alles vloeit uit zijn ene hand die Job is, die Borges is, die het verwoorden is van een massa tekens die nog niet bestonden, en zonder hem nimmer zouden bestaan hebben.
Hij werkt uren verder tot het licht verdwijnt. Hij voelt zich licht zwevend, hij voelt zich gelukkig. Hij ziet hoe uit het niets, uit die ene schuine lijn dwars over zijn wit blad een tekening is gegroeid en een eigen bestaan heeft gekregen waaraan hij niets meer kan wijzigen.
Echter, voor hij slapen gaat bedenkt hij zich, keert hij terug naar zijn tekening onder de lamp die het onzichtbare van het leven weergeven moet, uitgedrukt in potloodlijnen en potloodvulsel van zachtheid twee tot hardheid vijf, ineen geregen lijnen en vormen, zoals in de natuur, lijn en vorm in elkaar vloeien. Met Shostakovich op de radio, en geschakeld in klanken, krijgt elke stip of lijn op zijn blad, krijgt elk voorwerp in de kamer rond hem een betekenis in meer. Hij aarzelt, iets ontbreekt nog aan de tekening, iets, het deel Shostakovich, maar hij weet niet hoe het te brengen.
In de nacht is hij opgestaan, de haard smeult nog na, de wind jaagt om het huis, het is als een zucht die komt uit het diepste van de aarde. Hij meent te weten hoe en wat hij er nog aan toe te voegen heeft. Hij lag er al een hele tijd aan te denken. Er was een plaats die hij vullen moest wilde hij het ritme van de lijn en de opbouw van de vlakken krachtiger laten uitkomen om meer diepte te krijgen. Maar de tekening voor hem weigert dat er nog iets aan gewijzigd wordt, en hij slaagt er niet in het beeld dat hij in zich droeg en dat hem wakker had gehouden op zijn blad neer te zetten.
In de morgen zet hij er zijn handteken onder, hij weet, en wellicht hij alleen, dat hij zich geen zorgen hoeft te maken. Niets is perfect. Ook zijn tekening niet. Creativiteit kent geen voltooiing.
Maar denkt hij, het boek dat ik schrijven wil moet perfect zijn, zelfs al weet ik dat het niet kan, het moet voor mij de hand reiken naar het perfecte. Een stevig boek moet het zijn, soepel en diep reikend tot in de worteling van het leven: voedsel voor de geest. Het moet van aard zijn dat, eens je het gelezen hebt, het voldoende is het in de hand te houden om de vreugde dat het lezen je gaf terug te vinden. Kortom een boek dat je meeneemt naar bed en waarvan een halve pagina lezen volstaat om rustig in te slapen.
15-12-2016, 00:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-12-2016 |
Hoe een blog geschreven wordt |
Het geeft me een goed gevoel als ik zie dat er op mijn blog, op een dag, meer dan dertig bezoekers zijn geweest; dat er dus een klas vol, mijn woorden gelezen hebben en meegenomen in hun dagelijks doen en laten. Meer kan ik niet wensen. Ik weet dat het niet elke dag gebeurt, dat er ook dagen zijn dat er maar vijftien zijn of twintig die op mij afkomen, maar, bij meer dan dertig, stel ik me vragen hoe het komt, of het beantwoordt aan de werkelijkheid en of mijn woorden dan zo gewild zijn?
Normaal gezien ware ik hier op verder gegaan, maar ik krijg van een vriend een e-mail binnen die me een andere werkelijkheid voor ogen roept: de penetratie van de Islam in Frankrijk en wellicht ook in alle Westerse landen. Het is geen penetratie meer, het is het begin van een overrompeling, een overheersing. Nog hoogstens een à twee generaties en het is zo ver, het Westen zal een meerderheid aan aanhangers van de Koran kennen. De kinderen die nu geboren worden zullen als volwassenen geconfronteerd worden met een cultuurloze massa van moskee bezoekers, die hen - het zit hen in het bloed - naar het leven zullen staan, of dan toch hun leven grondig zullen wijzigen.
Ik durf er niet aan denken wat het voor hen betekenen zal, ook welk impact het zal hebben op, de politici van gisteren, van vandaag en van morgen, die overhoop zullen gelopen worden zonder enige vorm van verdediging.
En dan maar uitweiden over het al dan niet toestaan van een visum aan een familie Syriërs, gesteund door een rechter die de ogen sluit voor wat zich aan het afspelen is en ingaat tegen de trend dat het genoeg is geweest om de, door een bepaalde sekte van de Koran opgejaagde andere Koranliefhebbers, als vluchtelingen zo maar op te nemen in ons midden.
We worden geconfronteerd met politici die schrik hebben te beamen wat Bart De Wever vertelt; want, is het aan de rechter – is hij niet wereldvreemd[1], hij is vreemd wat de toestand in België betreft - om een visum toe te kennen of is het aan de Staat?
En ik die me uitsloof, alsof er niets gaande is, alsof er niets ondergronds maar gestaag aan het gebeuren is, om te schrijven over wat ik denk over kunst, over onsterfelijkheid en over wat ik deze morgen dacht te schrijven, vooral over creativiteit; maar het laten liggen heb:
1, omdat ik vanmorgen verrast was door het aantal bezoekers op mijn blog, en 2, omwille van een e-mail die binnenliep van een vriend, schilder van landschappen, met een uitnodiging op zijn tentoonstelling, gekleurd met een prachtig voorbeeld van de werken die hij tentoonstellen zal.
*
De dag was dus uitermate goed begonnen, geen vuiltje was er aan de lucht, ik had, terwijl ik begon te schrijven, het beeld van een van zijn schilderijen in mijn hoofd, tot ik even weggeroepen werd en daarna eerst ben gaan kijken naar wat een andere vriend, even bezorgd als ik, die me overviel met een ander beeld, een toekomstbeeld dat een vervolg was op wat de Islam voor het ogenblik in Frankrijk en wellicht in de wereld aan het worden is. Houellebecq met zijn ‘Soumission’ heeft het juist gezien, maar wat hij niet geschreven heeft is wat het betekenen zal aan gevoelens bij hen die op het punt staan overheerst te worden en het schijnbaar vandaag nog niet zien.
Als er een is die het ziet aankomen en het daarenboven durft zeggen, dan is het De Wever. En als de andere partijen er tegen op komen en de ernst van de toestand willen verdoezelen, dan is het omdat ze hem dat succes niet gunnen, hoewel ze wel weten dat, zoals ik het weet, zij het weten dat hij wel gelijk zou kunnen hebben.
De wereld op zijn kop. Ook, ik, die deze blogs wil blijven schrijven alsof er niets op til zou zijn dat ons – het westen, onze kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen – treffen zal in het merg van hun gebeente.
[1] Ik wil me niet profileren als een blinde volger van De Wever in deze aangelegenheid. Ik heb ook oog voor wat in een artikel in Knack verschenen is van de hand van Hendrik Vuys en Veerle Wouters, die volgens mij ook de rechter met de vinger wijzen als ze besluiten:
We pleiten voor een oplossing binnen de rechtstaat. We moeten tegelijk af van een rechterlijk activisme en van politici die vonnissen het predicaat ‘krankzinnig’ meegeven of op rechters het predicaat ‘wereldvreemd’ kleven. Rechters blijft bij uw leest en politici breng inhoud. U zal er de rechtstaat een dienst mee bewijzen.
14-12-2016, 13:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-12-2016 |
Kunst (2) |
Kunst is ingesteld op de kosmos, ligt in de lijn van het creatieve dat eigen is aan de kosmos en heeft via deze binding een sacraal karakter. Al wat hier van afwijkt, is voor mij geen kunst. Duidelijker kan ik het niet zeggen. Dus als me de vraag gesteld wordt wat is kunst dan heb ik er een antwoord voor, hoe onvolledig ook, hoe metafysisch ook.
Ik kan dus schrijven dat een wapen, of wat ook, sierlijk bewerkt met tekeningen, welke ook, maar waarop iemand zich heeft uitgeleefd om het beste, het meest sierlijke, het meest creatieve dat in hem was uit te drukken, voor mij kunst is; dat het ontwerpen van een uurwerk zoals ik er nooit een zag, kunst is, omdat het creatieve element erin heel duidelijk en krachtig aanwezig is en, het is dit creatieve dat het tot kunst maakt. En wat meer is, in de mate van het creatieve erin, en daar hebben we ons oordeel over, is het kunst met een grote ‘K’ of met een kleine.
Ik noem deze twee uitingen van kunst, omdat een simpel iemand die ik ontmoette – het geluk had te ontmoeten – in volle zomer, een namiddag op een simpele plaats aan een vijver, in het geruis van de wind in de populieren, me die toonde op zijn smartphone, of hoe heet zulk iets.
Ik kan andere voorbeelden noemen van vrienden uit mijn omgeving die - en hier komt het er voor mij op neer - creatief bezig zijn, die zich uitleven op een blok hout of op een doek, of andere die een creatief gedicht projecteren op een even creatief uitgezochte foto, dit alles zijn voorbeelden van kunst, dan toch voor mij, ik herhaal het.
Als ik dan, zoals het gebeurde, geconfronteerd wordt met zuilen van de Aula in de Volderstraat in Gent die bekleed worden met sneetjes hesp, dat is hier absoluut niets creatief mee gemoeid, dan is het hoogstens een choquerende vondst, zoals het misschien ook een vondst is de aandacht te vestigen op een pot mosselschelpen, of op een urinoir, geen uiting is van kunst.
En daar gaan we in deze wereld van vandaag naar toe, dit is de richting die als maatstaf genomen wordt. Het creatieve wordt op zij geschoven, het wordt vervangen door het sensationele, het gewaagde, het meest ongewone. Echter ik val er niet voor, ik heb er niets aan, integendeel ik vind het beschamend, zelfs al verbaast het me soms – Wim Delvoye bijvoorbeeld - maar dit is in vele gevallen eerder een uitzonderlijke verwezenlijking van een bepaald idee. In welke mate die trouvaille te wijten is aan het creatieve in de mens en, in de lijn ligt van het creatieve in de kosmos, is dan een andere vraag die we zelf beantwoorden en desnoods verdedigen moeten/kunnen.
Ik weet met John Keats dat: ‘A thing of beauty is a joy for ever’. Vandaag, schijnbaar is dit voorbijgestreefd,. Echter, of wat vandaag geprezen wordt, ‘a joy for ever is’ heb ik mijn twijfels. Ik schrok, om er nog iets aan toe te voegen, toen ik het portret zag van Koningin Béatrix - geschilderd door, was het Tuymans? – dat het zeker geen ‘thing of beauty’ was.
13-12-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |