Hij dacht toen hij in de velden was op weg naar het bos, ik ga me ‘smijten’ - het woord van Christine Hemmerechts aan haar ‘would be-schrijvers’ - ik ga me laten gaan. Ik ga binnen treden in het leven dat ik gekend heb en tezelfdertijd in een leven eraan palend, dat ik ver in de tijd ga laten ontstaan. En wat meer is, als beschikker over het woord, voel ik me, almachtig, zoals Tzinacàn, de magiër uit het verhaal van Jorge Luis Borges, die, almachtig is geworden na het ontcijferen van de woorden, door de god verborgen in de tekeningen op de pels van de jaguar. Voel ik me todopoderoso om woorden te produceren, hierbij de raad volgend van de Profeet van Khalil Gibran, eerst een huis te bouwen in de woestijn alvorens een huis in de stad. Wat voor mij hierop neer komt, dat al wat geschreven wordt, even goed vervorming, als correcte weergave kan zijn van realiteiten die zich hebben voorgedaan of zich hadden kunnen voordoen. Hierbij is de oude woning, die mijn schelp is, het centrale punt in het proces van mijn gedachten en zijn, zoals de jaarringen in de stam, hierin de klonters herinneringen verweven die mijn jeugd zijn geweest en al het vele dat was van de jaren erna. Wel wetende, en dit is een belangrijke factor, dat ik bij dit alles afstand zal moeten doen - en lichtzinnig kan ik me hierover niet uit spreken - van het houvast dat vele jaren God is geweest.
Ik weet me, dacht hij nog, nu het grote avontuur begonnen is, een Kelt en een Gotieker, al kan ik dit niet omschrijven, maar ik zie me zo. Zoals de kathedraal haar wortels hoog in de luchten heeft zo wil ik mijn woorden gaan halen, niet alleen op deze aarde, wat maar normaal is, ook de kathedraal haalt haar krachten uit de grondstromen in de aarde, maar ik wil ze ook gaan halen uit de brede band geest die hoog boven de aarde drijft en zijn binding heeft met elke vorm van geest in plant, dier en mens hier op aarde. Brokaat is het kleed ervan en het uitzicht als lichtgevend paarlemoer over doorzichtige boeken, in onuitwisbare inkt, door allen die ons zijn voorafgegaan geschreven, en reikend tot in de verste uithoeken van de tijd.
En er was die dag uitzonderlijk, iets jeugdigs over hem, een overmoedigheid die hij in lang niet meer gekend had. Hij dacht aan ‘De Stille Man’, een boek van Albert Van Hoogenbemt over zijn jeugdjaren, dat begon met de zin, ‘de eerste dagen van september doen me pijn’. Maar hij kende die pijn niet, nu toch niet, en ook het was al laat september, het was oktober bijna, en het licht was van een grote puurheid, was een balsem in zijn gezicht en op zijn handen. Het land, de velden lagen open voor hem met de donkere lijn van het bos dat hem opwachtte, een soort Walhalla. Hij wist nog niet wat hij schrijven ging eens op de plaats bij de kapel en of hij wel iets schrijven zou. Iets zou toevoegen aan wat de velden hem gebracht hadden. Zouden de bomen in het bos ook iets te vertellen hebben?
Nota:
Ik weet niet of ik verder ga in de 'ik-vorm' of in de 'hij-vorm; anderzijds heb ik elke dag minstens 1000 woorden te schrijven, wat te lang is als blog. Zo je moet dit zien als een poging mijn blog te gebruiken als een fragment van een roman 'in wording'. We zien beiden hoe het verlopen zal, jij zowel als ik.
|