De regen met vlagen tegen het raam, de wind jagend om het huis, de bomen in de grijze luchten, kaler dan ze er ooit stonden, een beeld van de morgenleegte in hem. En als hij buiten komt, als het eekhoorntje wegspringt uit het gras en de ceder inklimt, als hij naar de brievenbus gaat, hopende op een brief, komende uit het gewelf van de dagen over hem, komende van om het even wie, denkt hij: met Brodsky, de eenzame: ‘The dreams you dream are not of girls half nude but of your name on an arriving letter.’
Hij kent wel niet de eenzaamheid die Joseph Brodsky moet gekend hebben toen hij dit schreef – hij schreef ook, wellicht denkend aan wat er met hem zou kunnen gebeuren : ‘A morning milkman, seeing milk that’s soured / will be the first to guess that you have died here…’- maar hij kent wel het gevoel een brief te krijgen die noch factuur, noch publiciteit is, maar een teken van leven van een verre vriend, hoe verder af in de tijd hoe des te beter, al mag het ook van een vriend zijn, dichterbij.
Hij opent de bus en bovenop een bundel publiciteit, ligt het verhoopte teken, een zichtkaart, een afbeelding van de Dom van Keulen, en op de rugzijde een gedicht, dat hij zonder bril niet duidelijk lezen kan, alleen de naam er onder, in krachtige letters geschreven, kan hij raden, ‘Hartelijke groeten: Raoul.’ Hij is verrast en enigszins in de war en terug binnen zoekt hij zijn bril en leest hij:
Es ist der Wald wie eine Kirche / drum geh mit Andacht da hinein. / Die Vögel singen schöne Lieder / mit deinem Gott bist du allein.
De kaart ving druppels regen op want enkele letters zijn uitgelopen, maar is een zeldzaam teken van vriendschap van iemand die hij amper kent en die hem behandelt alsof hij de vriend was waar hij op hoopte. Iemand, die hij wel al kende als persoon, maar die hij in bijzondere, beloftevolle omstandigheden beter had leren kennen, een paar weken geleden, bij het kapelletje in het bos. De kaart is als een warme groet en tezelfdertijd, zo begrijpt Ugo het toch, als een herinnering aan hun afspraak die hij beloofd had maar nog steeds niet heeft bevestigd. In het vooruitzicht ervan is het gedicht veel betekenend.
Hij zal hem bellen, hem zelf uitnodigen hier in zijn nederige woning opdat hij beter kennen zou wie hij is en hoe hij leeft en werkt, maar, zou hij al terug zijn? Hij vindt zijn gegevens op het visitekaartje van Raoul en belt. Hij herkent de stem niet die antwoordt maar het is wel de Raoul die hij spreken wil. Hij zegt hem dat hij hem verbaasd en verrast heeft met het veelzeggend gedicht op de Dom-kaart die hij daar zo juist ontvangen heeft.
‘Och’ antwoordt de stem, ik was in de Dom van Keulen en ik dacht aan jou, de kaart was iets dat plots in mij opkwam en het gedicht, ik vond dat het paste bij jou. Ik weet er eigenlijk weinig over, het is mijn vader die tijdens een bezoek aan mijn broer, soldaat in Duitsland, bij een wandeling in het bos, het gedicht heeft gevonden op een plankje, vastgenageld op een boom en de tekst ervan heeft opgetekend. Ettelijke malen heeft hij het geciteerd zodat het me is bijgebleven als een herinnering aan hem.’
‘Het is een prachtig gedicht’ had Ugo geantwoord, ‘Een gedicht om over na te denken, zo iets dat Heine of Goethe of Hölderlin zou kunnen geschreven hebben’.
‘Ik denk het niet, ik heb er naar gezocht bij Goethe maar heb niets gevonden. Trouwens het kan ook van een boswachter of van een wandelaar geweest zijn, iemand zoals jij die schrijft in het bos’.
‘Maar dan niet in het Duits,' had hij geantwoord, 'maar omwille van het gedicht zelf, ben ik het die je wenst uit te nodigen bij mij thuis, maar dan niet treuzelen, niet zoals ik heb gedaan, wat denkt je van morgen in de voormiddag, rond half elf?’
Raoul aarzelde niet, hij mocht hem verwachten, morgen om half elf.
Als hij naar de kelder gaat om, in het vooruitzicht van zijn komst, een fles wijn te halen en klaar te zetten in de koelkast, wist Ugo dat hij de idee van het gedicht ooit al voor de helft behandeld had, met dit verschil dat hij het bos had vergeleken met een kathedraal in plaats van met een kerk en dat hij, als Raoul aandringen zou iets voor te lezen van wat hij al geschreven had, hij die passage vooraf kon opzoeken om aan te tonen wat het bos betekende voor hem. Echter of hij zich daar, met het beeld dat hij had van God, alleen voelde, was iets anders. Het was in elk geval een onderwerp dat te behandelen was om te weten waar ze beiden stonden, met God tussen hen in.
En hij dacht, ‘Mit deinem Gott bist du allein’, en de betekenis ervan: als je in het bos bent, ben je alleen met je God, het is misschien wel zo voor een gelovige, maar bos of geen bos, we zijn altijd alleen met die God van ons. Zelfs als er geen God in ons te bespeuren valt dan nog zijn we alleen, maar dan met de afwezigheid van die God.
|