Voor hij slapen ging had hij de tafel vrijgemaakt, verlengd en gedekt met een wit laken en de mooiste borden, witte servetten, het zilveren bestek, kristallen glazen en in het midden van de tafel een kandelaar met witte kaarsen. Alles zoals het vroeger gebeurde toen zij er nog was. Hij wou er een feest van maken maar als alles, naar hij dacht klaar stond, wist hij, o zo goed dat er iemand ontbreken zou. Al wat nodig was, was er, maar hij wist een donker punt in zijn hart dat lange tijd afwezig was geweest en dacht dat het een moeilijke dag ging worden. Hij ging liggen op de sofa voor de haard, de vlammen die aan het doven waren. Op de radio een sonate voor cello en piano van César Frank, de eerste aanslagen van de piano en dan de cello die inviel, de melodie die hij kende die hem aan greep, die hem neerhaalde. Hij lag er lang. Hij wist dat hij niet denken mocht, noch aan vroeger, noch aan het komende. Nu was nu, er was niets anders dan de vlammen en het nu van het nu en, zijn boeken nog, de enige die wisten.
De morgen was van een grote klaarte. Hij had de haard aangestoken en voldoende hout klaargelegd, uit de kelder had dat hij de twee laatste flessen Volnay gehaald die hij naast de haard had gezet, misschien ware een Bordeaux wijn of zelfs een witte wijn beter geweest, maar de Volnay zou het wel doen. Hij vond dat het ontvangen van de kinderen, op een zonnige zondag zoals deze, een gebeuren was dat hij in detail vermelden mocht; dat het een van die ‘petites choses’ was ‘qui donnent la paix’, zoals een collega van ‘le curé de campagne’, sprekend over de kleine dingen van het leven, het wist te formuleren. En in elk geval hij voelde zich licht euforisch, de nacht had hem goed gedaan, en wat ook het hem aan moeite had gekost, hij dit meer zou moeten doen, hij kende nog wel andere schotels die hij gemakkelijk klaar kon maken.
Hij besloot niet de oven te gebruiken en had, toen het tijd werd, de kom met stukken gemarineerde kip die klaar stond, op het vuur gezet, had een cd met pianomuziek van John Field opgelegd en hij kon nu, met een gerust hart, wachten op hun komst. Dan stopte de eerste wagen en hoorde hij de stemmen van de kinderen die roepend naar elkaar naar de voordeur liepen en aanbelden. Hij ontving hen met open armen en het was pappie – ze noemden hem allemaal pappie – van hier en van daar.
Daarna kwamen de andere dochters met hun gezin en van dan af was het huis een weelde van stemmen, voelde hij, en het huis met hem, hoe goed het was nu ze allen samen waren terug. Hij zag het licht als een laag tederheid over hen en over de gedekte tafel met de brandende kaarsen, en er was een glas champagne en alle dranken voor de kinderen. Hij zag dat er vreugde was en hij voelde zich sterk en hernieuwd tot grote dingen in staat. Ze wilden hem helpen in de keuken, maar hij zegde dat wat hij had klaar gemaakt een verrassing was, die een verrassing blijven moest en hij duldde niet hun tegenwoordigheid in de keuken.
Hij was alleen toen hij de rijst strooide over de stukken kip, en, toen deed hij iets ongewoons, hij opende een blik ananas, sneed de schijfjes in kleine stukken en voegde die toe aan de kip, vooraleer er de kippenfond over uit te gieten. Dit was iets nieuw, dit was, dacht hij, zijn handteken als kok en als vader.
De maaltijd was wat ze helemaal niet verwacht hadden. Hij hoorde dat ze er enthousiast over waren, dat ze zich vragen stelden bij wat er wel en wat er niet in de schotel was, maar hij roerde niet, hij liet het bij de vragen en de maaltijd verliep heel gezellig. Al het nieuws dat er was in de familie werd verteld in geuren en in kleuren Er werd afgeruimd en, uitzonderlijk, een iemand werd niet vernoemd, dit tot aan de koffie met taart die een van hen had meegebracht.
De kleinkinderen hadden al de tafel verlaten en waren aan het spelen in het huis, van kamer tot kamer en plots stonden ze voor hem elk met een kadertje met gedroogde bloemen en stukjes van planten onder glas, kadertjes die zij had gemaakt en verspreid lagen over de tafel in de kamer waar ze regelmatig creatief bezig was met kleine dingen. Natuurlijk mochten ze die hebben, een voor elk en ze mochten kiezen. Maar de sfeer in het huis was omgeslagen, er vielen lange stiltes tussen de gesprekken in, en ongemerkt kwam de avond. Er werd afgeruimd het bestek werd in de vaatwasser gestoken en allen maakten zich klaar om te vertrekken.
Daarna, hij lag languit, in een deken gewikkeld, op de sofa voor de haard. Het huis, zijn gezel, bewoog over hem. Hij luisterde naar de wind in de schouw, er was de laatste vlam, het laatste vuur dat stilaan doofde. Er was nog steeds John Field in sourdine. Hij wou opstaan om de muziek te wijzigen, maar bleef half wakker, half slapend liggen. De stemmen hingen nog altijd in de kamer, ook wat er gezegd werd kwam in flarden terug. Het was een lange, vermoeiende dag geweest. Sliep hij?
Ze was in de tuin bloemen en bladeren en kleine stukjes ervan, meeldraden, stampers gaan halen en kwam binnen met de bodem van de mand bedekt. Ze zat neer bij de tafel met de delen van de in leder gebonden oude Dictionnaire théologique bij haar. Hij zat voor haar en zag hoe ze een voor een de bloemen nam en plat streek alvorens deze zo goed mogelijk op te sluiten tussen de oude vergeelde bladeren van het boek in haar hand. Hij zag de zorg die ze eraan besteedde, alsof het schatten waren die ze wegborg,
Er zijn geen bijen meer, had ze gezegd, terwijl de ziekte aan haar knaagde. Vorig jaar gonsde het van bijen en waren er vlinders en libellen, nu zie ik nog enkel wat vliegen en één enkele hommel in de hele tuin. Hij zag hoe de jeugd haar houding verlaten had en hoe stil ze geworden was in het greintje leven dat ze nog hield, een ietsje meer dan het leven in de bloemen die ze drogen wilde.
‘Kan ik je helpen?’, vroeg hij,
‘ja graag, leg de bloemen en bladeren tussen de bladen zoals ik het heb gedaan, ik ga me wat neer leggen boven, ik kan er mijn gedachten niet bij houden, trouwens wat nut heeft het nog.’
Het heeft nut wou hij antwoorden en hij dacht aan de talloze kadertjes in de kamers die ze gemaakt had, de gedroogde bloemen en stukjes plant eigenzinnig geschikt en gekleefd op een wit blad papier, en minuscuul haar naam eronder, Diana, meer niet.
Haar boeken ook. Een boek dat ze elk jaar mee nam naar de Valais. En hij vond haar soms op de bank voor de chalet uitkijkend naar het dorp onder haar, met het boek gesloten in haar handen. Ze opende het op om het even welke bladzijde om het verder te lezen. Ze had hem herhaaldelijk gevraagd het boek te lezen, maar hij was er nooit aan begonnen, Dokter Zhivago van Boris Pasternak dat ze las in Engelse vertaling. Het boek leest zoals de Bijbel had ze hem eens gezegd. Ik mag het openen waar ook, ik weet wat eraan voorafgaat en wat er komen gaat.
Eén passage ervan trof haar diep, had ze hem verteld, deze waar Zhivago opgebaard lag onder massa’s bloemen en Lara hem een laatste groet bracht. Ze vertelde het alsof het zijn lichaam was, bedolven onder de witte bloemen en zij hem groeten kwam. Zo beleefde hij het toch als ze er over sprak, maar het kon ook precies omgekeerd, dat hij haar bezoeken kwam waar ze opgebaard neerlag. Niet eenmaal, vertelde ze het, maar bijna elk jaar in de vakantie, op die ene plaats die ze haar plaats noemde, in het dorp waar ze begraven wilde worden. Weinig scheelde het of haar wens was werkelijkheid geworden.
|