Die avond, voor de haard gezeten dacht hij, dat het huis paste bij hem, dat het weliswaar beter de jaren had getrotseerd dan hij het had gedaan en dat het voorzeker een langer leven was beschoren; dat het niet alleen was zoals hij, maar ook dacht zoals hij, iemand die een generatie achter was en geen inspanning deed om die generatie te overbruggen. Raoul zou het wel opmerken, maar er wellicht niets over zeggen, wel over denken.
Hij kon het enkel aanvaarden zoals het huis het te aanvaarden had, zelfs al wist hij dat het dak nodig moest herbekeken worden – bij hevige regen sijpelde op twee plaatsen het water binnen - en ook gezorgd voor een betere isolatie, maar hij aarzelde een aannemer te vragen omdat hij vreesde het bedrag te horen dat hem zou gevraagd worden.
En wat meer was, wegdromend, starend in de vlammen, hij hoopte nog altijd, al vreesde hij dat het een ijdele hoop geworden was, op het kapitaalgedeelte dat bij zijn op pensioenstelling, door een jaloerse, ‘socialistische’ minister hem en zijn collega’s, bij wet was ontnomen.
Het was een zwarte vlek in zijn leven, a black hole, die soms elk creatief gevoel in hem opslorpte. Hij wou het kwijt voor altijd, maar het dook telkens op en zeker als het hard regende en waaide en hij naar boven moest om op zolder enkele potten te plaatsen om het insijpelende water op te vangen. Hij vond, hoe eigenaardig ook, een heel magere troost in het feit dat Dante erin geslaagd was, als banneling uit zijn geboortestad, Firenze – hij, Ugo d’Oorde was een banneling uit zijn grondwettelijke rechten – zijn Divina Commedia, het boek waar de ganse westelijke wereld naar opkeek, te schrijven. Wat zou er hem dus beletten, zelfs vertrekkende elke dag van uit dat ‘black hole’, zelfs al regende het binnen, zelfs al waren zijn ramen niet van dubbel glas, was de verwarming meer afgestemd op de open haard – en het stof ervan - en diende de waterpomp vervangen te worden, een boek te schrijven op een bittere ondergrond. Zo hij had het nu eens en voor altijd openlijk gezegd, hem was onrecht aangedaan, de wereld moest het weten, maar en dat wist hij stellig, hij zou er niet meer op terugkomen.
*
In de nacht was hij tussen wake en droom, bezig geweest met het gedicht op de kaart. Hij trachtte de ware betekenis van het ‘alleen zijn met God in het bos’ om te zetten in andere bewoordingen en dit bleef maar duren, obsessioneel, alsof hij hierover een examen had af te leggen. Hij ontwaakte vroeg in de morgen uit een rusteloze slaap en is opgestaan, de kilte van het huis in zijn leden, om de verwarming aan te zetten en de haard, waar het vuur nog nagloeide aan te wakkeren met wat klein hout tot de vlam er in sloeg.
Hij dacht aan de bezoeker die hij verwachtte en dat het gedicht te berde zou komen. Zou hij hem in vertrouwen nemen en hem zo maar vertellen over zijn theorie van wat hij dacht over God, of zou hij beginnen met te luisteren naar wie God was voor zijn bezoeker? Hij kende zich zelf op dat gebied, hij wist dat hij maar al te graag teruggreep naar wat de kwantum fysica ons leerde, om dan uit te komen in het landschap van de metafysica en, God te zien als een veld van energie, meer nog, als de geest in het Universum. Neen, hij zou niet zo ver gaan, een afwachtende houding aannemen was het meest wenselijke.
Wat voor gevolg had dat hij min of meer gespannen, zijn bezoeker afwachtte. Hij had gisteren al alles klaar gezet op een dienstblad, glazen voor in geval er wijn zou gedronken worden – hij had nog een fles ‘Porte de Novembre’ gevonden, een stevige Johannisberg uit de Valais – en tassen voor in geval van koffie of thee. Hij had terug ‘Nocturnes’ van John Field opgelegd en zette die aan op herhalen. De melodieuze pianoklanken mengden zich, als une musique d’ameublement, met de wind in de schouw en het stille laaien van de vlammen in de haard, een sfeer brengend die elk gesprek zou ondersteunen.
‘Mijn god’, dacht hij, ‘you are crazy, man, moet er geen kaars worden aangestoken? Het is alsof je, je geliefde gaat ontvangen, kan het niet wat eenvoudiger?’ ‘Natuurlijk kan het,’ antwoordde hij tot zich zelf, ‘maar het past bij mijn eenzaam leven hier in deze woning.’
Dit waren de eerste uren van de dag geweest, echter, iets geschreven had hij niet, hij wachtte op het uur dat komen ging en wat het hem brengen zou.
|