‘Wel,’ vroeg hij zich af toen Raoul vertrokken was en hij afruimde en daarna wat brood at en een stukje kaas: ‘welke prestatie heb je nu neergezet? Je was half dronken man, je was in de wolken. De fles is leeg, de glazen zijn leeg, je hebt elk ruim trois decis de vin blanc binnen, wat voldoende is voor jou om je even van de kaart te vegen, je kent genoeg je maatstaven, vooral wat dat soort wijn betreft.’
Hij legde een zware blok hout op het vuur en strekte zich uit op de sofa. Hij lag er goed met John Field als een deken over hem. Ik heb, dacht hij, nog heel wat te schrijven, maar vandaag is het genoeg geweest, een tijd lang heb ik intens geleefd, heb ik veel gesproken, te veel, van het ene woord is het andere gekomen, het is zo meeslepend geweest dat ik zelfs niet gedacht heb om te spreken over John, de vriend van ons beiden. Positief is: mijn eenzaamheid is gebroken, is niet meer deze van het kwadraat mens van Brodsky, is nu deze van Akhnaton en Oedipus. Ik heb me heerlijk laten gaan, de geest lichtjes beneveld, over dat ene zinnetje ‘mit deinem Gott bist du allein’. Die man, de schrijver in jou stelt het goed, heel goed zelfs, hij wikt en weegt, schrijft en blijft schrijven. Gedachten stromen binnen, beelden bieden zich aan, maar hij wacht op het gepaste ogenblik om verder te gaan.
Als je nu terugblikt op je werk, ook dit van vroeger, is God telkens het thema geweest, is het niet rechtstreeks, Hij heeft er toch een binding mee. Hij is het die meer dan wie of wat verweven zit in het web van zinnen en tekens dat je leven is. Het volstaat dat je het web even aanraakt opdat de God erin trillen, gaat en zich telkens en telkens opnieuw tracht los te wrikken om op het voorplan te komen.
Je ontkomt er niet aan. Je bent niet de man om uit te weiden over auto’s of huizen of tv programma’s; niet de man om minutieus te beschrijven wat je doet en niet doet. Je bent een man van het inzicht, het binnenkijken in de dingen en in de gebeurtenissen en nu ben je bezig, een leven uit te schrijven dat loopt over je meest frappante gebeurtenissen, en veel waren er niet in die paar maanden die voorbij zijn, aangevuld en onderlijnd met wat van veel vroeger was. En je zult zo verder gaan, op het randje van het filosofische af. Je bent nu eenmaal zo iemand, je kunt dit niet meer loochenen en je bent te oud om er nog iets aan te veranderen. Je weet dat je geen spannende dingen schrijft, dat de lezer niet aan je lippen hangt om te weten wat er volgen zal; je voelt het als je bezig bent, dat het meer is voor jezelf dat je schrijft dan wat tegemoet komt aan wat de lezer verlangen zou. Maar dit is nu eenmaal het werk van het creatieve in jou, het werk van die Muze van jou, et honni soit qui mal y pense.
|